Brief regering : Informatie over diverse onderwerpen en moties en enkele toezeggingen inzake afvalstoffen
30 872 Landelijk afvalbeheerplan
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 242 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2020
Hierbij informeer ik uw Kamer over diverse onderwerpen en moties en enkele toezeggingen
die ik heb gedaan in het AO Circulaire Economie van 15 oktober 2019 (Kamerstukken
32 852 en 30 872, nr. 98) en het plenaire debat over de wetswijziging in verband met de implementatie van
de Kaderrichtlijn afvalstoffen op 10 maart 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 61, item 32).
Voordat ik u daarover informeer, wil ik eerst kort stilstaan bij de gevolgen van het
coronavirus voor het afvalbeheer. De afgelopen periode heeft de afvalsector er alles
aan gedaan om ervoor te zorgen dat de afvalinzameling en verwerking doorgang heeft
kunnen blijven vinden. Voor de maatschappij is dit van groot belang en ik heb er veel
waardering voor hoe deze sector dat doet. De maatregelen rond corona maken dat afvalstromen
veranderen. Ik houd goed contact met de sector over wat dat betekent – voor de korte
en langere termijn – en welke vragen er leven. Zo heeft de ILT ondermeer een instructie
over ziekenhuisafval opgesteld. Daarnaast heb ik de betrokkenen bij het afvalbeheer
gewezen op de calamiteitenparagraaf in het LAP. Uitgangspunt blijft daarbij dat zoveel
mogelijk conform de minimumstandaarden van het LAP wordt gewerkt. Tot slot laat ik
in kaart brengen wat de (bedrijfseconomische) effecten zijn voor de afvalsector op
de langere termijn. De stappen die we hebben gezet in de transitie naar een circulaire
economie moeten immers ook voor de toekomst geborgd blijven. In het algemeen geldt
ook voor het op gang brengen van de circulaire economie dat het tempo daarvan op een
aantal punten geraakt wordt door de coronacrisis. Daarvoor heb ik uiteraard het volle
begrip en daar waar nodig ga ik met partijen daarover in overleg.
Manifest wijziging artikel 21 Grondwet
De vaste Commissie van EZK heeft verzocht om een reactie op het manifest inzake wijziging
van artikel 21 van de Grondwet van de politieke jongerenorganisaties CDJA, DWARS,
Jonge Democraten, Jonge Socialisten, JOVD, PerspectieF en PINK!. Ik heb met belangstelling
kennisgenomen van dit manifest waarin aandacht wordt gevraagd voor een gezonde en
schone leefomgeving in de toekomst. De jongerenorganisaties vragen concreet om het
opnemen van «toekomstige generaties» in artikel 21 van de Grondwet. Het belang van
het waarborgen van een schone en gezonde leefomgeving voor toekomstige generaties
erken ik. De gedachte achter het voorstel vind ik dan ook zeer sympathiek.
De huidige interpretatie van artikel 21 van de Grondwet is al ruim; er geldt een zorgplicht
voor de Nederlands overheid om in haar handelen rekening te houden met het milieu.
Verder spreekt de Grondwet expliciet over «bescherming én verbetering» van het milieu.
Hieruit blijkt dat de toekomst van het milieu een rol speelt en meegenomen moet worden
in huidig beleid en wet- en regelgeving. Hier werken we als kabinet hard aan, denk
bijvoorbeeld aan het Schone Lucht Akkoord of het Plastic Pact. Daarnaast zijn er internationale
en Europese verdragen waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd en die burgers milieubescherming
bieden. Via de internationale verdragen, waaronder het EVRM, is er een systeem van
milieu(rechts)bescherming waarop burgers zich kunnen beroepen. Op basis hiervan kan
de Staat ter verantwoording geroepen worden zoals bijvoorbeeld is gebeurd in de Urgenda-zaak.
Ik zie dan ook geen noodzaak voor een Grondwetswijziging die een ingrijpende procedure
zou vereisen.
Aanvullend kan ik u mededelen dat er twee jongeren vertegenwoordigers duurzame ontwikkeling
zijn, geïnitieerd vanuit de Nationale Jeugdraad (NJR), die de meningen van jongeren
verzamelen en inbrengen bij o.a. het Rijk en de Verenigde Naties.
Vernietiging van onverkochte goederen
Mede naar aanleiding van de motie van het lid Kröger over vernietiging retourgoederen
(Kamerstuk 32 852, nr. 104) wordt op meerdere fronten gewerkt aan het verminderen van mogelijkheden om retourgoederen
te vernietigen.
In de sector zelf zijn veel webwinkels al bezig met maatregelen en hulpmiddelen om
klanten minder terug te laten sturen (bijvoorbeeld via virtual reality en andere digitale
hulpmiddelen, zoals de mogelijkheid om kleding op het scherm te beoordelen op «past
het, staat het»). Daarnaast buigt, ter concrete invulling van de motie, een expertgroep
van brands, webwinkels, «gewone» winkels en producenten in samenwerking met IenW zich
over mogelijkheden tot vermindering van retourzendingen. Deze expertgroep komt dit
najaar met verbetervoorstellen.
Het is ingewikkeld om eventuele vernietiging van teruggestuurde spullen door bedrijven
in kaart te brengen, omdat het hier interne bedrijfshandelingen betreft. Eerder onderzoek
leverde geen concrete aanwijzingen op voor verbranding of shreddering. Om een beter
beeld te krijgen is – eveneens ter invulling van de motie Kröger – gestart met een
nader onderzoek dat kijkt naar de hele keten, toegespitst op – om te beginnen – de
textielketen. In dit onderzoek wordt in beeld gebracht welke zwakke plekken er in
de keten zijn en welke interventies nodig zijn om vernietiging van goederen tegen
te gaan in de verschillende schakels van de keten. Na de zomer verwacht ik de uitkomsten
van dit onderzoek. Aan de hand daarvan zal ik bekijken welke stappen mogelijk zijn.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in het CE Actieplan dat op 11 maart is gelanceerd,
aangegeven een verbod op vernietiging van onverkochte duurzame retourgoederen te overwegen.
Zo’n verbod acht ik wenselijk, omdat het instellen daarvan bijdraagt aan het tegengaan
van eventuele vernietiging, en een Europees verbod veel krachtiger en effectiever
is dan een nationaal verbod.
Gescheiden inzameling op scholen en in de kantoor,- winkel-, en dienstensector (KWD)
De kosten die met gescheiden afvalinzameling gepaard gaan, zijn voor scholen en andere
maatschappelijke organisaties regelmatig een obstakel om hun afval gescheiden in te
laten zamelen. Onder andere de logistiek en het ontbreken van een vergoeding voor
het PMD bij bedrijfsafval zijn hier knelpunten, ik kom hier later in mijn brief op
terug. Ik vind het niet wenselijk als scholen mede hierdoor afzien van gescheiden
afvalinzameling omdat zij ook hierin een belangrijke educatieve functie hebben. Om
deze reden heb ik de afgelopen maanden uitvoerig overleg gehad met de Vereniging Afvalbedrijven
(VA) en de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagent (NVRD).
Het is goed om te zien dat partijen stappen zetten op dit terrein. Zo heeft de VA
aangegeven een landelijk netwerk van gescheiden afvalinzameling aan te bieden. Het
is voor alle scholen mogelijk hier gebruik van te maken. De NVRD heeft een manifest
gepresenteerd met daarin de ambitie van de publieke afvalsector op het gebied van
afvalscheiding bij scholen en andere maatschappelijke organisaties. De NVRD biedt
elke school en andere maatschappelijke organisaties gescheiden afvalinzameling aan,
tegen «aanvaardbare kosten», wanneer dit bij de huidige inzamelaar niet mogelijk is.
Zij ondersteunen hun achterban met kennis en expertise hoe zij dit binnen vigerende
wettelijke kaders en met inachtneming van gevestigde belangen kunnen realiseren.
Dat betekent dat in principe voor scholen er nu altijd een mogelijkheid is om het
afval gescheiden in te laten zamelen. Dit is een belangrijke aanvulling op de acties
die al een aantal jaren lopen gericht op preventie en afvalscheiding op scholen.
Met het aannemen van het amendement van de heer Schonis1 wordt in de Wet milieubeheer een grondslag gecreëerd op basis waarvan per algemene
maatregel van bestuur aan gemeenten de mogelijkheid kan worden gegeven om afval in
te zamelen dat naar aard en samenstelling vergelijkbaar is met huishoudelijk afval.
Zoals aangegeven in mijn appreciatie op het amendement, vergt het daadwerkelijk interveniëren
door de overheid een stevige onderbouwing. De gevolgen voor alle betrokkenen zullen
zorgvuldig moeten worden afgewogen. Ik zal dit nader onderzoeken en uw Kamer over
de wenselijkheid en de uitkomsten informeren. Daarbij zal ik ook de effectiviteit
van bovengenoemd Manifest betrekken.
Naast bovenstaande, stimuleer ik het scheiden van op huishoudelijk afval lijkend bedrijfsafval
via een aantal sporen.
Uit analyses van Rijkswaterstaat blijkt dat de logistiek bij de inzameling van bedrijfsafval
een belangrijk knelpunt is. Doorgaans zijn in een gebied meerdere inzamelaars actief.
Dit is inefficiënt en door gebrek aan schaalgrootte vaak kostbaar voor met name kleinere
bedrijven en maatschappelijke organisaties. Slimme logistieke oplossingen kunnen zorgen
voor een verbetering van afvalscheiding door KWD-bedrijven. Vermindering van het aantal
logistieke bewegingen zorgt tegelijkertijd voor vermindering van CO2-uitstoot en een verbetering van de leefbaarheid in met name stedelijke gebieden.
Ik ben met stakeholders in gesprek om afspraken te maken over opschaling van slimme
logistieke oplossingen. Ik zal de Kamer hierover later dit jaar informeren.
Zoals aangekondigd in LAP3 wordt daarnaast het beleid voor afvalscheiding door bedrijven
geëvalueerd en zo nodig aangepast. De beleidsregels zijn de uitwerking van de wettelijke
verplichting onder de Wet milieubeheer. Het huidige beleid behoeft actualisatie en
blijkt te complex en onvoldoende effectief. Ook het Besluit activiteiten leefomgeving
(Bal) en de Omgevingswet (Ow) nopen tot een wijziging. Het voorstel voor de nieuwe
opzet neem ik mee in de wijziging van het LAP. Uitgangspunt is een verduidelijking
en modernisering van de aanpak. Het moet voor bedrijven en organisaties op een laagdrempelige
manier helder zijn wat er van ze gevraagd wordt. Op deze wijze is de communicatie
over de regels ook beter vorm te geven.
Tot slot zullen producenten met ingang van 2023 voor alle door hen op de markt gebrachte
verpakkingen een innamesysteem moeten organiseren en de kosten daarvan moeten dragen.
Dit volgt uit het EU-afvalpakket en de implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Dit geldt dan dus ook voor verpakkingen in het afval van bedrijven en maatschappelijke
organisaties als scholen.
Export plastics
Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren over de problematiek van de export van plastics
naar derde landen. Met het verstrekken van deze informatie breng ik meteen de in de
praktijk mogelijke juridische stappen in kaart om de export van plastic afval naar
landen buiten de OESO aan banden te leggen, zoals verzocht in de motie2 van de leden Kröger en Laçin. De ILT kan alleen transporten voor export uit de EU
tegenhouden die niet voldoen aan de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen
(EVOA). Bij export naar niet-OESO-landen kan alleen onvervuild kunststofafval worden
gestopt, waar volgens de aanvullende regels op de «derde landenlijst» een verbod voor
geldt of waar geen vergunning voor is verleend. Op deze landenlijst kunnen niet-OESO-landen
aangeven of zij de import van groene lijst afval toestaan en onder welke voorwaarden.
Deze Europese lijst wordt momenteel vernieuwd. Export van vervuild kunststofafval
uit de EU is uiteraard niet toegestaan. Na de implementatie van de recente wijziging
van het Verdrag van Bazel in de Europese regelgeving zal alleen schoon en recyclebaar
plastic afval op deze groene lijst staan. Zo zal er vanaf 2021 geen gemengd kunststofafval
meer naar niet-OESO-landen mogen worden geëxporteerd. Schone mengsels van polyethyleen
(PE), polypropyleen (PP) en polyethyleentereftalaat (PET) blijven wel op de groene
lijst staan. Dit is tijdens de COP van het Verdrag van Bazel besloten.
De export van afval naar niet-OESO-landen controleert de ILT in samenwerking met de
douane en politie. De douane doet bij de aangifte van uitvoer uit de EU controles
op de laadlocatie en in de zeehavens. Bij activiteiten van Nederlandse handelaren
in het buitenland die het kunststofafval niet via Nederland transporteren, zal de
autoriteit ter plaatse toezicht moeten houden. De ILT verleent hierbij de gewenste
ondersteuning. De autoriteit in het land van herkomst heeft de plicht zorg te dragen
voor het terugnemen van de afvalstoffen en de handhaving. In de media is de situatie
aan de orde gesteld dat Nederlands kunststofafval via de Antwerpse haven naar Maleisië
was verscheept. De ILT heeft van haar Vlaamse collega’s vernomen dat een partij kunststof
die geretourneerd moest worden uit Maleisië, is teruggenomen door de Nederlandse handelaar
en is aangekomen in België. De Vlaamse toezichthouder handelt deze handhavingszaak
verder af. Bij het toezicht op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen zoals
kunststofafval en elektronica afval werkt de ILT intensief samen met de Vlaamse collega’s
omdat deze afvalstoffen vaak via Rotterdam, Amsterdam of Antwerpen de EU verlaten.
Er is ook intensief contact met EVOA-autoriteiten in landen van herkomst zoals Duitsland,
Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
Producentenverantwoordelijkheid voor matrassen
In de inzameling en recycling van matrassen zijn de afgelopen periode de nodige knelpunten
geconstateerd, in het bijzonder het probleem dat teveel matrassen op een verkeerde
manier worden ingezameld en daardoor nat en vervuild raakten. Tevens is de recyclingcapaciteit
in Nederland beperkt en leidde de inzameling en recycling van matrassen tot hoge kosten
voor gemeenten.
Met de producenten van matrassen heb ik een akkoord bereikt over aangaan van een vrijwillige
producentenverantwoordelijkheid. Producenten realiseren een systeem waarmee matrassen
die bij consumenten vrijkomen, worden ingezameld en gerecycled. Daarbij is als doel
gesteld om de hoeveelheid gerecyclede matrassen te laten stijgen van 35% in 2020 tot
75% in 2028. Producenten dragen hiervan de kosten. Zij zijn tevens bezig met het opzetten
van een uitvoeringsorganisatie, die de inzameling bij grote verkooppunten en milieustraten
gaat faciliteren. Ik ben voornemens het door producenten opzette systeem algemeen
verbindend te verklaren, zodat alle producenten op de Nederlandse markt meedoen. Het
systeem moet met ingang van 2021 operationeel zijn. Ook is in samenwerking tussen
producenten en andere ketenpartijen de recyclingcapaciteit in Nederland verhoogd.
Tot slot wordt door producenten een matrasetiket en -label ontwikkeld, waarmee de
consument bij het aankopen van een nieuw matras wordt geïnformeerd over de toegepaste
materalen en de duurzaamheid van een matras. Ik ben blij met al deze resultaten in
de verschillende stappen in de keten en de inzet van producenten.
Producentenverantwoordelijkheid in omringende landen
Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren naar aanleiding van de vraag of er voor
Nederland interessante voorbeelden van uitgebreide producenten-verantwoordelijkheid
(UPV) zijn in omringende landen. Die zijn er zeker, maar ik constateer tegelijk dat
het aantal voorbeelden nog beperkt is. In het kader van de voorbereiding van het derde
Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) is gekeken naar UPV systemen van andere landen en
de diverse aspecten in de uitvoering daarvan. Graag verwijs ik u naar hoofdstuk A5
«Beschikbaar instrumentarium» van het LAP33 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de overwegingen voor de toepassing van UPV in
Nederland. De beschreven lijn is mede gebaseerd op het onderzoek dat consultant EY
destijds heeft uitgevoerd voor het LAP3 en waarin diverse voorbeelden van UPV systemen
nader zijn bekeken. Frankrijk blijkt één van de weinige landen die diverse extra eigen
initiatieven ontplooit naast de gebruikelijke door de EU opgelegde UPV systemen (zijnde
voor autowrakken, batterijen, verpakkingen en afgedankte elektrische en elektronische
apparaten). In de afgelopen periode heb ik op ambtelijk niveau enkele malen gesproken
met de Franse collega’s over hun aanpak, ervaringen en leerpunten. Overigens ben ik
van mening dat Nederland zelf ook al goede stappen vooruit zet in het UPV speelveld
met de aankondiging van een UPV voor textiel en matrassen, de voorgenomen implementatie
van UPV systemen in de context van de SUP richtlijn en de lopende verkenningen naar
UPV voor de gevelbouw, duurzame energie-installaties en vloerbedekkingen. Uit de ervaringen
met textiel en matrassen blijkt wel dat het realiseren van UPV-systemen geen sinecure
is en doorzettingsvermogen vergt, omdat rollen en verantwoordelijkheden van stakeholders
veranderen, hetgeen ingrijpt op bestaande belangen en een beroep doet op het verandervermogen
van bedrijven.
Tot slot merk ik op dat de Europese Commissie streeft naar een zo uniform mogelijke
uitvoering van UPV-verplichtingen. Reden hiervoor is de grensoverschrijdende handel
in producten waar UPV op van toepassing is. Deze moet plaatsvinden binnen een gelijk
speelveld. De Commissie werkt momenteel aan een handreiking voor de lidstaten over
de uitvoering van diverse specifieke elementen waaronder de grondslagen voor de verrekening
van de kosten van UPV-systemen en criteria voor tariefdifferentiatie. De elementen
die worden genoemd voor tariefdifferentiatie omvatten onder meer repareerbaarheid,
recyclebaarheid en aandeel gerecycled materiaal. Voor zover nu bekend zal de handreiking
medio dit jaar worden gepubliceerd. Ik zet in op een voortgezette ontwikkeling van
het instrument UPV in Nederland en Europa op een geharmoniseerde wijze waar dat mogelijk
is met het oog op een gelijk speelveld voor de betreffende producenten.
Stand van zaken uitvoering klimaatmaatregelen
Het kabinet heeft ondertussen vanuit de klimaatmiddelen (klimaatenveloppe en het Urgendapakket)
middelen vrijgemaakt voor circulaire maatregelen die tot CO2-besparing leiden. Voor
de uitvoering wordt een aantal instrumenten ingezet, zoals subsidieregelingen DEI+
en de subsidieregeling circulaire ketenprojecten, fiscale maatregelen, zoals de MIA/Vamil
en de heffing op de verbranding en het storten van geïmporteerd afval, of afzonderlijke
opdrachten aan RWS. Met deze maatregelen wordt zowel een impuls voor de circulaire
economie als ook een CO2-besparend effect beoogd. Die effecten met betrekking tot
CO2 zullen worden meegenomen door het PBL in de KEV, die naar verwachting in oktober
van 2020 beschikbaar komt.
Toekomstbestendig afvalbeheersysteem
Op 9 oktober 2019 heb ik uw Kamer een brief gestuurd naar aanleiding van het intrekken
van het importplafond (Kamerstuk 30 872, nr. 240). Daarin heb ik aangegeven dat de situatie bij AEB en het van kracht worden van het
importplafond als gevolg van verdringing door buitenlands brandbaar afval voor mij
aanleiding zijn om de komende tijd in gesprek te gaan met relevante partijen om te
verkennen welke aanvullende maatregelen nodig zijn om het afvalbeheersysteem toekomstbestendiger
te maken. Ik heb daarbij aangekondigd in te gaan op risico’s op schaarste aan verwerkingscapaciteit
en calamiteiten, maar ook op verduurzaming van de afvalketen in zijn geheel. Hiertoe
heb ik reeds een verkenning uitgezet naar de mogelijkheden om te komen tot een verbrandingsverbod
voor recyclebaar afval per 2030. In dat licht heb ik ook eerder aan uw Kamer toegezegd
na te gaan of de prikkels die nu gelden voor het storten, verbranden en nuttig toepassen
van afval in Nederland de goede kant op staan. Ik heb daarvoor onderzoek laten uitvoeren
door het onderzoeksinstituut DRIFT. Het onderzoeksrapport stuur ik met deze brief
mee4.
DRIFT concludeert dat het beleid om afval weg te bewegen van stortplaatsen zeer succesvol
is geweest en dat zich een zeer efficiënt afvalverwerkingssysteem heeft ontwikkeld.
Om verder op weg te gaan in de richting van een Circulaire Economie is er wel een
aantal verbeterpunten.
Zo geldt voor veel stromen en doelgroepen dat de economische prikkels nog niet in
de richting staan van minder storten, minder verbranden en meer circulaire economie.
Gegeven de huidige lineaire economie loont stijgen op de afvalhiërarchie lang niet
altijd (bijvoorbeeld recyclen in plaats van verbranden of storten).
Daarnaast constateert DRIFT dat er sterke juridische prikkels zijn, zoals minimumnormen
en diverse andere instrumenten die het publieke belang borgen. Tegelijkertijd is er
wel sprake van uitzonderingen, ontheffingen en ontwijking van dit soort normen. Het
altijd halen van deze minimumnormen zal volgens DRIFT maar beperkt helpen om de circulaire
doelen te halen.
Ten aanzien van de institutionele en mentale prikkels concludeert DRIFT dat er bij
bedrijfsafval, dat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval, nog potentie is om forse
winst te maken via het vergroten van bewustzijn en «normaal» maken van bijv. gescheiden
inzameling. Verder ziet DRIFT voor het hele afvalsysteem een kloof tussen de vele
vrijwillige instrumenten die vanuit de circulaire gedachte sterk zijn opgekomen in
het afvalsysteem versus (het zelfbeeld van) een concurrerende afvalsector.
Op dit moment richt de maatschappelijke en politieke discussie, die ook aanleiding
was voor het DRIFT onderzoek, zich sterk op de achterhoede: waar worden regels opgerekt
of mogelijk overtreden? DRIFT onderstreept, in het belang van de transitie naar een
circulaire economie, dat het nodig is om eerst de aandacht uit te laten gaan naar
het creëren van een voorhoede, gelijktijdig naar het naar een hoger niveau tillen
van het peloton en pas als sluitstuk de achterhoede te verkleinen. Het kabinet deelt
deze insteek.
Om de voorhoede te ondersteunen heeft het kabinet het afgelopen jaar onder andere
de volgende maatregelen genomen:
1) In 2019 en 2020 heeft het kabinet extra middelen vanuit Urgenda vrijgemaakt voor het
stimuleren van recycling om zo aanvullende CO2-winst te bereiken. Dit gebeurt door
inzet van bestaande subsidie en stimuleringsinstrumenten zoals de DEI+ en de MIA\Vamil.
2) Ook heeft het kabinet een subsidieregeling voor ketenprojecten voorbereid. Ondernemers
uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) die samen met elkaar een circulair product of
dienst ontwerpen of hun processen of businessmodel circulair organiseren kunnen vanaf
9 april 2020 gebruik maken van deze subsidie Circulaire ketenprojecten (de subsidieregeling
is open van 9 april tot en met 1 oktober 2020).
3) Samen met het bedrijfsleven is het Versnellingshuis CE geopend, waarmee concrete projecten
worden ondersteund.
Ook ziet het kabinet het belang van gelijktijdig naar het naar een hoger niveau tillen
van het peloton. Daarvoor zijn de volgende maatregelen van belang:
1. Een solide wettelijke basis voor het instrument van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
(UPV). Het kabinet ziet UPV als een bruikbaar instrument om het peloton naar een hoger
plan te tillen. UPV maakt producenten verantwoordelijk voor de keten en prikkelt daarmee
tot meer circulariteit. In deze brief heb ik u gemeld welke initiatieven in Nederland
momenteel al gaande zijn.
2. De Europese meetmethode voor de recycling van verpakkingen. Deze meetmethode wordt
aangepast. Hierover zal ik de Kamer via een separate brief informeren. Dit zal een
impuls geven voor de kwaliteit van het in te zamelen materiaal zodat er verder in
het proces minder uitval is en het materiaal kan worden toegepast als grondstof. Hiermee
ontstaat een prikkel voor producenten die producentenverantwoordelijkheid dragen en
voor andere spelers in de keten om de kwaliteit van ingezamelde materialen te verbeteren.
3. Het onlangs gelanceerde nieuwe actieplan van de Europese Commissie voor een circulaire
economie. Dit actieplan zal ook impulsen bieden voor het toekomstige afvalbeheersysteem
dat moet leiden tot minder afval, betere inzameling en recycling en meer toepassing
van recyclaat in producten. Ik ondersteun de inzet van de Commissie omdat het belangrijk
is dat op Europees niveau de juiste condities worden gecreëerd voor verdere versterking
van het avalsysteem.
Het is van belang om met bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurlijke
partners de stappen richting 2050 in beeld te brengen en het afvalbeleid vorm te geven
in de richting van een circulaire economie in 2050. Ik zal daar de komende tijd verder
mee aan de slag gaan in overleg met betrokken partijen en daarbij gebruik maken van
de constateringen in het rapport van DRIFT. Doel is te komen tot een toekomstbestendig
afvalsysteem in de transitie naar een circulaire economie, met focus op de koplopers
en het peloton in de circulaire economie, maar ook met aandacht voor de achterblijvers
in het nu nog lineaire systeem.
Tot slot
Ik heb uw Kamer met deze brief geïnformeerd over de stand van zaken op een aantal
belangrijke onderwerpen. Ik wil u verder melden dat ik op 22 april as. een bestuurlijk
overleg heb over het dossier verpakkingen waaronder de aanpak van de kleine plastic
flessen en blikjes in het zwerfafval. Ik zal u na dit overleg informeren over de uitkomsten.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen