Brief regering : Juridische mogelijkheden aanpak ongewenst gedrag in onderwijs
33 905 Transitie in onderwijstoezicht
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2020
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van
12 september 2019 is gesproken over salafisme in het onderwijs en op informele lesinstituten,
en heeft de commissie de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en mij verzocht uw Kamer te informeren over de juridische
mogelijkheden van de aanpak van salafisme in het onderwijs en informele lesinstituten.
Tegelijkertijd heeft uw Kamer verzocht per brief te reageren op berichten dat op sommige
islamitische basisscholen wordt onderwezen dat Allah homoseksualiteit verafschuwt.1 Met deze brief kom ik tegemoet aan deze verzoeken.
Bij signalen dat er in informele lesinstituten of het reguliere onderwijs anti-integratieve
of antidemocratische opvattingen en een actieve afkeer van de Nederlandse samenleving
worden verspreid of een parallelle samenleving wordt aangeprezen die haaks staat op
de waarden van de Nederlandse samenleving, trekt de overheid een duidelijke grens.
Het kabinet doet er alles aan om de democratische rechtsorde en alle burgers te beschermen.
Wel wil ik onderstrepen dat er een verschil bestaat tussen het erkende onderwijs,
dat bekostigd wordt door de Nederlandse staat, en informele, private lesinstituten.
Deze informele lesinstituten worden op eigen initiatief door groepen georganiseerd.
Binnen deze informele lesinstituten ziet men een breed scala aan activiteiten. Van
de wekelijkse scouting tot de salafistische weekendschool en van toneellessen tot
een kinderclub vanuit een christelijke inspiratie. De onderwijswetgeving is niet van
toepassing op deze informele lesinstituten. De Inspectie van het Onderwijs heeft hierin
dan ook geen toezichthoudende rol. Ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de
Inspectie SZW hebben geen toezichthoudende rol op deze informele instituten.
Juridische mogelijkheden in het erkende onderwijs
De basis van de onderwijswetgeving is de vrijheid van onderwijs, zoals vastgelegd
in artikel 23 van de Grondwet. Iedere burger heeft het recht om op basis van een in
Nederland gewortelde religie of levensbeschouwing een school op te richten en het
onderwijs in te richten conform die grondslag. Ook een orthodoxe geloofsrichting (christelijk,
joods, islamitisch) heeft de vrijheid om een school in te richten aan de hand van
de eigen interpretatie van het geloof. De grenzen van deze vrijheid worden gevormd
door de bekostigingsvoorwaarden, de zogenaamde deugdelijkheidseisen en de grenzen
van onze democratische rechtsstaat. Een van de eisen die wordt gesteld vanuit de onderwijswetgeving
is dat alle erkende onderwijsinstellingen hun onderwijs richten op actief burgerschap
en sociale integratie. Deze eis geldt voor het bijzonder onderwijs even goed als voor
de openbare scholen. Voor concrete wettelijke interventiemogelijkheden verwijs ik
u naar de door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzonden Kamerbrief
van 7 juni 2019.2 Hierin vindt u een uitgebreide opsomming van het bestaande en het noodzakelijke instrumentarium
in het onderwijstoezicht.
Juridische mogelijkheden op informele lesinstituten
Zoals ik hierboven reeds aangaf is er een verschil tussen het erkende onderwijs, dat
bekostigd wordt door de Nederlandse staat, en informele lesinstituten. De wetgeving
op het terrein van erkend onderwijs is niet van toepassing op informele lesinstituten.
Daarvoor is een andere aanpak nodig. Omdat bepaalde gedragingen op zichzelf niet strafbaar
of in strijd met wettelijke bepalingen zijn, maar op termijn toch kunnen leiden tot
problemen voor onze democratische samenleving, hanteert de overheid in dit soort gevallen
de zogenoemde driesporenaanpak: (1) interactie en dialoog (het gesprek aangaan), (2)
aanspreken (stevig confronteren), en wanneer dat niets uithaalt, (3) verstoren en
waar mogelijk handhaven. Omdat er in de regel geen sprake is van strafbare feiten,
is handhaven vaak niet mogelijk. Verstoren wel. Een stap ter verstoring kan bijvoorbeeld
zijn het informeren van ouders over de zorgen die bestaan. Hierdoor kunnen ontvangers
van antidemocratisch onderwijs weerbaarder worden gemaakt, of een volledig andere
keuze voor een onderwijsaanbieder maken. Voor meer informatie hierover verwijs ik
u naar eerdere brieven over deze driesporenaanpak, en de brief over de concretisering
van die aanpak.3 In die laatste brief wordt ook gesproken over het bevorderen van de weerbaarheid
van gemeenschappen tegen ongewenst gedrag. Ten aanzien van informele scholing wordt
in opdracht van SZW op dit moment een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt
naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing.
De resultaten van dit onderzoek worden in de eerste helft van dit jaar verwacht. In
de tussentijd worden binnen de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse
Financiering zorgwekkende signalen bijeengebracht en werken we met Rijk en gemeenten
aan een gezamenlijke aanpak.
Reactie op signalen dat leerlingen wordt geleerd dat Allah homoseksualiteit verafschuwt
Zoals hierboven aangegeven heeft eenieder het recht een school op te richten op basis
van een religieuze grondslag. Ook als deze orthodox of fundamenteel van aard is. Echter,
zoals ook reeds geschetst zijn er grenzen aan deze vrijheid. Wanneer bijvoorbeeld
kinderen opgeroepen worden tot geweld richting bepaalde groepen, of dat nu op basis
van seksuele voorkeur of religie is, wordt deze grens overschreden. Naar aanleiding
van de berichtgeving in Nieuwsuur heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media uw Kamer inmiddels laten weten dat hij de Inspectie van het Onderwijs heeft
gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie van
het lid Kwint c.s. aangenomen.4 Dit onderzoek wachten we af.
Daarnaast is de Inspectie van het Onderwijs met een breder onderzoek bezig en zal
daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.5 Samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heb ik geconstateerd
dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen
kritisch te zullen bezien.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid