Brief regering : Reactie op de motie van de leden Van den Berge en Van Ojik over slachtoffers van bacha-bazimisbruik niet terugsturen (Kamerstuk 19637-2552)
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2596 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2020
Met deze brief reageer ik op de door uw Kamer op 18 december 2019 aangenomen motie
van de leden Van den Berge en Van Ojik (GL) inzake slachtoffers van bacha-bazi misbruik
(Kamerstuk 19 637, nr. 2552). In de motie wordt de regering verzocht om slachtoffers van bacha-bazi misbruik
niet terug te sturen naar Afghanistan.
Daarnaast grijp ik deze gelegenheid aan om uw Kamer te informeren over de consequenties
die ik verbind aan een recente Afdelingsuitspraak van eveneens 18 december 2019 inzake
de positie van de Hazara’s in Afghanistan1.
De praktijk van bacha-bazi in Afghanistan is verwerpelijk en deze vorm van misbruik
dient dan ook door de Afghaanse overheid, met hulp van de internationale gemeenschap,
te worden tegen gegaan. Het is goed dat bacha-bazi in het nieuwe Afghaanse Wetboek
van Strafrecht wordt verboden en expliciet strafbaar is gesteld en een slachtoffer
van bacha-bazi niet (langer) kan worden beschouwd als iemand die een misdrijf heeft
gepleegd. Niettemin kunnen kinderen nog steeds slachtoffer worden van bacha-bazi misbruik
en treedt de overheid nauwelijks op tegen overtredingen van het verbod op bacha-bazi.
In de praktijk van bacha-bazi zijn het vooral kinderen die slachtoffer worden. De
omstandigheid dat een minderjarige vreemdeling slachtoffer is geweest van bacha-bazi
misbruik en daar geloofwaardig over heeft verklaard vormt een duidelijke aanwijzing
voor het risico dat hij opnieuw slachtoffer kan worden van deze praktijk bij terugkeer.
De minderjarige vreemdeling zal in dat geval in aanmerking kunnen komen voor asielbescherming2. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die niet voor asielbescherming in
aanmerking komen geldt dat enkel sprake zal zijn van terugkeer als sprake is van adequate
opvang3.
Meerderjarige vreemdelingen lopen in de regel geen reëel risico om (opnieuw) slachtoffer
te worden. Ook dit zal de IND op individuele basis beoordelen.
Het kabinet ziet onvoldoende aanleiding om de motie naar de letter uit te voeren.
Om in aanmerking te komen voor een asielvergunning moet er sprake zijn van een noodzaak
tot het verlenen van internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag
of de Europese kwalificatierichtlijn. Het feit dat een persoon ooit slachtoffer is
geweest van bacha-bazi misbruik betekent niet per definitie dat iemand ook bij terugkeer
weer opnieuw slachtoffer van bacha-bazi misbruik zal worden en recht heeft op asielbescherming.
Daarbij merk ik op dat naar mijn mening de huidige beoordelingspraktijk afdoende is
en dat daar waar bescherming aan de orde is, deze ook wordt geboden. Slachtoffers
van bacha- bazi misbruik, die een reëel risico lopen om opnieuw slachtoffer te worden,
komen in aanmerking voor een asielvergunning en worden niet teruggestuurd. Daarom
zie ik in de motie geen reden het beleid aan te passen.
Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State op 18 december 2019 in hoger beroep uitspraak gedaan over de positie van
de Hazara’s, een etnische minderheid in Afghanistan. Dit geeft mij aanleiding tot
aanpassing van het landgebonden beleid inzake Afghanistan.
In het huidige beleid worden Hazara’s niet zonder meer aangemerkt als risicogroep
of kwetsbare minderheid. Dat zijn Hazara’s, enkel indien zij afkomstig zijn uit een
gebied alwaar hun bevolkingsgroep een (gemarginaliseerde) minderheid vormt, die aldaar
ernstige problemen ondervindt.
De Afdeling oordeelde dat Hazara’s in Afghanistan niet systematisch worden vervolgd,
maar dat de omstandigheid dat Hazara’s in een gebied van herkomst niet in de minderheid
zijn niet uitsluit dat zij aldaar toch een risicogroep of kwetsbare minderheid vormen.
Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik besloten om de Hazara’s specifiek aan te
wijzen als risicogroep. Daarmee zal het voor een individuele vreemdeling die behoort
tot de Hazara’s dus niet langer afhankelijk zijn van de bevolkingssamenstelling in
zijn gebied van herkomst of hij tot een risicogroep behoort. Hazara’s kunnen aldus
reeds met geringe indicaties aannemelijk maken dat problemen die zij hebben ondervonden
op grond van hun etniciteit leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.