Brief regering : Veiligheidsregio’s
29 517 Veiligheidsregio’s
Nr. 189
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2020
Met deze brief kom ik tegemoet aan mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van
14 november jl.1 over nationale veiligheid en crisisbeheersing om uw Kamer te informeren over signalen
dat de brandweerzorg verslechtert door de gebiedsgerichte opkomsttijden. In mijn brief
d.d. 19 december jl.2 meldde ik een reactie van bestuurders van veiligheidsregio’s op die signalen daarvoor
van belang te vinden. Die reactie heb ik inmiddels ontvangen.
Ook geef ik nadere informatie over de rechtspositie van brandweervrijwilligers, de
opvolging van de onderzoeken vuurwerkbestrijding en -opslag, en geef ik aan op welke
wijze ik uitvoering heb gegeven aan de gewijzigde motie van het lid Den Boer3 over de democratische controle op veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio’s hebben sinds het van kracht worden van de Wet veiligheidsregio’s
een behoorlijke ontwikkeling doorgemaakt en staan voor nieuwe uitdagingen. De bundeling
van vele lokale eenheden in 25 nieuwe regionale eenheden heeft veel gevraagd. Er is
veel waardering voor wat het veld heeft gerealiseerd, maar we moeten vooral ook vooruitkijken.
Incidenten vragen steeds vaker om een multidisciplinaire of regiogrensoverschrijdende
aanpak. Voorkomen moet worden dat een veiligheidsregio vooral handelt als een bundeling
van voorheen lokale eenheden. Belangrijk is dat elke veiligheidsregio werkt vanuit
de notie dat de 25 regio’s gezamenlijk staan voor de uitvoering van belangrijke veiligheidstaken
in ons land.
Voor deze uitdagingen zijn vervolgstappen in de werkwijze van de veiligheidsregio’s
noodzakelijk. Veiligheidsregio’s functioneren steeds meer als belangrijke spil in
een netwerk van crisispartners. Uniformiteit, flexibiliteit, een goede informatievoorziening,
en transparantie zijn hierbij essentiële uitgangspunten; net als een blijvend goede
kwaliteit van basistaken als de brandweerzorg. In het licht van ook die nieuwe uitdagingen
is aandacht voor de democratische verankering van besluitvorming en voldoende betrokkenheid
van gemeenten en gemeenteraden van belang.
Kwaliteit brandweerzorg
De veiligheidsregio’s werken met grote inzet aan een op moderne leest geschoeide taakuitvoering
waarbij behoud van kwaliteit hoog in het vaandel staat. Bij de brandweer is dat onder
meer te zien bij thema’s zoals Uitruk op Maat, Gebiedsgerichte opkomsttijden, Grootschalig
Brandweeroptreden, en het Specialistisch Optreden. Een voorbeeld van dat laatste is
de regiogrensoverschrijdende benadering bij de Incidentbestrijding gevaarlijke stoffen
(IBGS). Het zijn stuk voor stuk goede professioneel doordachte initiatieven die alle
steun verdienen, en zeker die van mij hebben.
Onder meer in mijn brief van 15 oktober jl.4 aan uw Kamer ben ik daarop ingegaan.
De inzet van variabele voertuigbezetting / Uitruk op Maat leidt tot meer flexibiliteit
in de repressieve brandweerzorg. De vernieuwing van het uitruksysteem is gebaseerd
op het differentiëren van de inzet van mensen en middelen naar incidenttype en risico’s.
Het Veiligheidsberaad(VB)-kader Uitruk op Maat biedt de voorwaarden waaronder veiligheidsregio’s
de incidentbestrijding efficiënter organiseren, zonder dat wordt ingeboet aan het
niveau van brandweerzorg. De evaluatie van het VB-kader Uitruk op Maat uitgevoerd
door de Raad van Brandweercommandanten (RBC) wordt, zoals ik eerder aan uw Kamer heb
gemeld5, in het eerste kwartaal van 2020 verwacht.
De nieuwe methode van gebiedsgerichte opkomsttijden maakt inzichtelijk wat de effecten
zijn van mogelijke veranderingen aangaande de infrastructuur en organisatievorm van
het uitruksysteem op de snelheid, slagkracht en de continuïteit van de brandweer.
Wat de aanleiding voor mogelijke wijzigingen is, staat op zichzelf los van het instrument.
De nieuwe systematiek is bedoeld om het bestuur beter in staat te stellen keuzes te
maken en besluiten te nemen over de inrichting van de brandweerzorg. In de bestuurlijke
afweging wordt naast interregionaal gemaakte afspraken ook flankerend beleid op het
gebied van risicobeheersing, waaronder voorlichting, rookmelders, sprinklers en andere
brandpreventieve maatregelen, meegenomen. Kosten en baten van verschillende maatregelen
kunnen worden afgewogen tegen aanwezige risico’s. Hierbij is betrokkenheid van de
gemeenteraden van groot belang. De nieuwe methodiek wordt dit jaar in pilots getest.
Het programma Grootschalig Brandweeroptreden (GBO) en Specialistisch Optreden (SO)
geeft invulling aan bevordering van interregionale samenwerking tussen veiligheidsregio’s
op het gebied van de brandweerzorg. GBO is gericht op samenwerking tussen veiligheidsregio’s
en het uitbreiden van slagkracht bij grootschalige incidenten. SO is gericht op landelijke
samenwerking bij incidenten die zo complex zijn dat er speciale kennis en materieel
nodig is, bijvoorbeeld op het gebied van technische hulpverlening, natuurbrandbeheersing
en incidentbestrijding gevaarlijke stoffen.
Het programma RemBrand heeft in opdracht van het VB, en met ondersteuning van mijn
ministerie, een vernieuwde aanpak opgeleverd bij het voorkomen, beperken en bestrijden
van branden. Onder het motto «brandveiligheid is een coproductie» illustreert het
programma hoe een gezamenlijke aanpak van diverse partijen tot een verdere professionalisering
en verbetering van de brandveiligheid en brandweerzorg kan leiden.
In reactie op mijn uitvraag inzake de kwaliteit van de brandweerzorg gaat de voorzitter
van het VB nader in op de begrippen brandweerzorg en slagkracht (zie bijlage)6. Brandweerzorg omvat meer dan de repressieve aspecten zoals opkomsttijd en slagkracht.
Het kent ook preventie en risicobeperking als belangrijke aspecten. De VB-voorzitter
geeft aan dat in de regelgeving alleen eisen worden gesteld aan de opkomst van de
eerste tankautospuit. Voorschriften over de inzet van meer tankautospuiten zijn niet
in de regelgeving opgenomen. Het is dan aan het bestuur van een veiligheidsregio om,
uitgaand van de geïnventariseerde risico’s, te bepalen welke aanvullende slagkracht
nodig wordt geacht. Hij merkt op dat de systematiek van de gebiedsgerichte opkomsttijden
de veiligheidsregio’s verplicht om naast de opkomsttijd van de eerste tankautospuit
ook onderwerpen als slagkracht en grootschalig brandweeroptreden, en daarmee de inzet
van meerdere tankautospuiten, mee te nemen in het dekkingsplan.
De zorgen van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) in onder meer haar brief
(zie bijlage)7 van 11 november jl. betreffen enerzijds de mate van afstemming tussen veiligheidsregio’s
bij de invoering van nieuwe werkwijzen en mogelijke risico’s daarbij voor het personeel
en de kwaliteit van de brandweerzorg. Anderzijds wordt gewezen op het risico dat lokale
financiële overwegingen te bepalend zijn bij de bepaling van de beschikbaar te stellen
capaciteit aan materieel en personeel. Overigens kan worden opgemerkt dat ook de VBV
voorstander is van het systeem van gebiedsgerichte opkomsttijden en dat de VBV achter
Uitruk op Maat staat.
Interregionale samenwerking heeft mijn aandacht en vormt onderdeel van de agenda risico-
en crisisbeheersing 2018–20218 van het kabinet. Het is ook onderdeel van de taakopdracht van de evaluatiecommissie
Wet veiligheidsregio’s die eind dit jaar haar advies oplevert.
Kwaliteit brandweerzorg interregionale samenwerking
De kwaliteit van de brandweerzorg is de verantwoordelijkheid van de besturen van de
veiligheidsregio’s, individueel, maar juist ook als collectief. Op grond van de eerder
geschetste ontwikkelingen vullen bestuurders die verantwoordelijkheid in. Zij leggen
daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Kwalitatief goede brandweerzorg bouwt in toenemende mate op een gemeenschappelijke
voorbereiding op branden, rampen en crises; het programma GBO-SO is hier een voorbeeld
van. Het is daarom van belang dat veiligheidsregio’s onderling tot transparante operationele
afspraken over interregionale samenwerking komen. Afspraken die een integraal onderdeel
horen te zijn van het verantwoordingsgesprek dat de besturen van regio’s met gemeenteraden
voeren onder meer over de slagkracht. De collectieve verantwoordelijkheid van veiligheidsregio’s
ten opzichte van elkaar kan niet los worden gezien van de individuele besluitvorming
binnen een regio.
Naar aanleiding van mijn brief van 24 januari jl.9 over terrorismegevolgbestrijding heb ik de besturen van de veiligheidsregio’s onder
meer gewezen op een gedeelde verantwoordelijkheid en zorg voor de aanpak van bovenregionale
incidenten, regiogrensoverschrijdende samenwerking en landelijke samenwerking. Deze
gedeelde verantwoordelijkheid geldt onverkort voor regiogrensoverschrijdende brandweersamenwerking.
In het volgende overleg dat ik met het VB op 16 maart a.s. heb, zal ik nadrukkelijk
aandacht vragen voor de invulling van bovenregionale en landelijke samenwerking tussen
veiligheidsregio’s, het Rijk en andere crisispartners.
Rechtspositie brandweervrijwilligers
In december 2019 presenteerde de door het VB en mij ingestelde Denktank taakdifferentiatie
brandweervrijwilligers haar eerste uitkomsten. In mijn brief van 13 december jl.10 heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. De denktank is gevraagd vóór de zomer van
2020 een verdere specificatie van de taakdifferentiatie en de consequenties daarvan
voor de veiligheidsregio’s te presenteren, zodanig dat in de tweede helft van het
jaar door de veiligheidsregio’s besluitvorming kan plaatsvinden. Ik sta positief tegenover
de stappen die inmiddels zijn gezet.
Op ambtelijk niveau is er door mijn ministerie en dat van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
gesproken met ambtenaren van de Europese Commissie (EC). Van onze zijde zijn de huidige
inzet op dit dossier, de aanleiding daartoe en de feitelijke situatie uiteengezet
in Brussel. De ambtenaren van de EC nemen met belangstelling kennis van de Nederlandse
strategie om met de huidige situatie om te gaan. Mijn ministerie blijft de komende
maanden actief met de EC over dit onderwerp in gesprek.
In mijn brieven van 15 oktober jl.11 en 13 december jl.12 heb ik uw Kamer toegezegd u te informeren over de uitkomst van de eerste gesprekken
met de vakorganisaties over hun betrokkenheid bij het denktanktraject. Ik kan u melden
dat op 16 december jl. een aantal ambtelijke leden van de denktank de op 9 december
door mij en het VB besproken eerste denkrichting heeft toegelicht aan de vakorganisaties
en de VBV. Op 23 januari jl. heeft een vervolgafspraak plaatsgevonden tussen een afvaardiging
van de denktank onder leiding van de twee bestuurlijke leden en de VBV. De bonden
bleken helaas verhinderd te zijn. In beide overleggen brachten de vakorganisaties in van mening te zijn eerder in het traject betrokken
te moeten zijn. Van vakbondszijde kwam onder meer de vraag naar voren waarom niet
andere opties worden bezien zoals gelijkwaardige bezoldiging. In reactie op dat laatste
is nogmaals uiteengezet dat expliciet is gekozen voor de optie van behoud van vrijwilligheid,
een zo kenmerkend aspect van ons stelsel van brandweerzorg. Opgemerkt is voorts dat
belang wordt gehecht aan betrokkenheid van personeel- en vakorganisaties. De vakorganisaties
zijn uitgenodigd betrokken te blijven bij het vervolg van het denktanktraject.
De denktank is inmiddels volop met haar vervolgopdracht aan de slag. Ik heb veel waardering
voor de inzet van alle betrokken partijen. Deze maand worden er twee bijeenkomsten
met veiligheidsregio’s georganiseerd als voorbereiding op een uitvraag bij alle 25
veiligheidsregio’s om in beeld te brengen wat invoering van de taakdifferentiatie
betekent voor de regio qua inzet, organisatie en kosten. Ook is het van belang een
inschatting te maken wat het betekent afgezet tegen de beschikbaarheid van vrijwilligers.
Aanvullend wordt bezien wat een en ander betekent voor de inrichting van het brandweeronderwijs.
Een nauwe betrokkenheid van het brandweerveld en de veiligheidsregio’s is daarvoor
van groot belang, net als die van de vakorganisaties.
Ik informeer uw Kamer na het overleg van het VB en mij op 22 juni a.s. over de resultaten
van de denktank en zoals aan uw Kamer tijdens het AO brandweer van 17 oktober jl.
(Kamerstuk 29 517, nr. 180) toegezegd over de voortgang van het Programma vrijwilligheid. Ik ga dan ook in op
de inzichten van uit het buitenland bij het inzetten van wervingscampagnes voor het
werven van vrijwilligers.
Opvolging onderzoeken vuurwerkbestrijding en opslag
In vervolg op mijn brief van 21 november jl.13 heb ik de onderzoeken onder de aandacht gebracht bij de veiligheidsregio’s, directeuren
veiligheidsregio en de commandanten brandweer met het verzoek om de rapporten te betrekken
bij de voorbereiding op de bestrijding van vuurwerkbranden. Dit is met oog op de jaarwisseling
met prioriteit opgepakt. Het resultaat is een aangepaste richtlijn «Optreden bij vuurwerk»
(december 2019). Deze vormt de basis voor de gewenste uniforme aanpak van de bestrijding
van vuurwerkbranden met expliciete handelingsperspectieven. De richtlijn is voor de
jaarwisseling breed bekend gesteld aan alle officieren van dienst, bevelvoerders en
adviseurs gevaarlijke stoffen in Nederland.
Over het door het Instituut Fysieke Veiligheid voorgestelde aanvullende onderzoek
naar de gevaarzetting van 1.3 vuurwerk (zogenaamd professioneel vuurwerk) zijn nadere
afspraken gemaakt door de opdrachtgevende ministeries, het IFV, de brandweer, het
RIVM, en de VBV. Partijen zien, vanwege de toename van door de gemeenten georganiseerde
vuurwerkshows, het nut om op basis van het voorhanden materiaal meer specifieke incidentscenario’s
te formuleren voor transport en tijdelijke opslag voor een evenement met subklasse
1.3 vuurwerk. Een eventuele aanvullende aanpassing van de richtlijn, op basis van
een nadere uitwerking van die scenario’s, zal voor 1 april 2020 worden gerealiseerd.
Daarnaast zal het IFV samen met de veiligheidsregio’s en de brandweer, het RIVM en
de VBV in het najaar van 2020 een themadag organiseren waarin de voorbereiding/bestrijding
van vuurwerkincidenten, de risico’s en de richtlijn «Optreden bij vuurwerk» centraal
staan.
Democratische legitimiteit
In het kader van de eerder in deze brief geschetste ontwikkelingen is een sterke positie
van de gemeenteraad onverminderd van belang.
Uw Kamer heeft met de gewijzigde motie van het lid Den Boer14, d.d. 19 februari 2019, ook aandacht gevraagd voor de democratische legitimiteit
van veiligheidsregio’s en de mogelijkheid van raadsleden om kennis te verwerven over
crisisbeheersing en rampenbestrijding in het algemeen en de veiligheidsregio in het
bijzonder.
Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van democratische legitimiteit is de wijziging
van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) door de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties die aanhangig is gemaakt bij de Raad van State. De wijziging
houdt verschillende maatregelen in die de betrokkenheid van raadsleden bij de veiligheidsregio
kunnen verbeteren, zoals het versterken van de positie van gemeenteraden bij de besluitvorming
in en door gemeenschappelijke regelingen, en daarmee ook de veiligheidsregio, en de
introductie van aanvullende controle-instrumenten.
In reactie op het door uw Kamer via de motie Den Boer gevraagde, heb ik het IFV verzocht
een inventariserend onderzoek te doen naar best practices rond de betrokkenheid van gemeenteraadsleden en -raden bij de veiligheidsregio’s.
Het onderzoek treft u als bijlage aan15.
Uit het onderzoek blijkt dat alle onderzochte veiligheidsregio’s aandacht besteden
aan het verstevigen van de relatie met gemeenteraden. In de meeste gevallen ligt het
initiatief voor activiteiten bij de veiligheidsregio’s. Veiligheidsregio’s geven in
het onderzoek aan dat het de nodige inspanning kan kosten om raadsleden «over de drempel»
te krijgen. Daarbij ervaren de veiligheidsregio’s dat raadsleden niet altijd over
voldoende kennis van de veiligheidsregio beschikken.
De betrokkenheid van raadsleden kan worden vergroot met best practices die de onderzoekers hebben geïdentificeerd. Voorbeelden hiervan zijn: de instelling
van een raadsklankbordgroep met vertegenwoordiging van raadsleden uit alle inliggende
gemeenten, de organisatie van informatiebijeenkomsten, werkbezoeken, participatie
bij oefeningen en (meeloop-)stages, en afstemming van werkprocessen tussen gemeenten,
veiligheidsregio’s en andere gemeenschappelijke regelingen zodat raadsleden meer grip
krijgen op regionale samenwerkingsverbanden.
De aangedragen best practices laten zien dat met creatieve middelen, een gerichte benadering en investering in
activiteiten het goed mogelijk is om de relatie tussen veiligheidsregio’s en gemeenteraden
te verbeteren. Ik breng dit rapport dan ook onder de aandacht van het VB, opdat de
burgemeesters in een veiligheidsregio en hun ondersteuning in de regio enerzijds en
raadsleden anderzijds er hun voordeel mee kunnen doen. Het rapport wordt ook op de
website van het IFV geplaatst16.
Het IFV heeft eind vorig jaar al een geactualiseerde versie van de kennispublicatie
«De veiligheidsregio en de gemeenteraad» gepubliceerd. Daarin staat een handzame beschrijving
van de middelen waarover de gemeenteraad beschikt om controle uit te oefenen op de
veiligheidsregio. De kennispublicatie is door het IFV aan alle raadsleden in Nederland
aangeboden en is ook beschikbaar via de website van het IFV.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.