Brief regering : Diverse onderwerpen op het gebied van werknemersverzekeringen
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 967
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2019
Tijdens het AO Arbeidsongeschiktheid van 7 november 2019 (Kamerstuk 29 544, nr. 964) heb ik toegezegd om over een aantal onderwerpen voor het Kerstreces een brief aan
Uw Kamer te sturen. Ik zal in deze brief ingaan op de stand van zaken van de maatregelen
loondoorbetaling bij ziekte en WIA, op de invloed van het beheersen van de Nederlandse
taal op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en op het onderzoek naar de positie van
de werknemer in de hybride markt. Tevens maak ik met deze brief gebruik van de mogelijkheid
om mijn toezegging aan het lid van Kent (SP) uit het debat over het wetsvoorstel wijziging
van de Wet inkomensvoorziening ouderen werklozen (IOW) in verband met het verlengen
van de werkingsduur van die wet en het verhogen van de toetredingsleeftijd, na te
komen.
Stand van zaken maatregelen loondoorbetaling bij ziekte en WIA
In juli van dit jaar heb ik u de voortgang gemeld over het alternatieve pakket voor
de Regeerakkoordmaatregelen Loondoorbetaling bij ziekte en WIA1. Hierbij vermeldde ik dat het mijn planning was om eind dit jaar een wetsvoorstel
naar de Tweede Kamer te sturen. Deze planning is niet haalbaar gebleken.
De drie maatregelen uit het pakket die wetswijziging vergen, zijn 18 juni jl. voor
uitvoeringstoetsen en internetconsultatie uitgezet:
1. de financiële tegemoetkoming aan werkgevers van in totaal € 450 miljoen per jaar,
in eerste instantie in de vorm van een premievermindering per 2021;
2. het leidend maken van het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de
werknemer bij de toets op re-integratie-inspanningen (RIV-toets) door UWV per 2021;
en
3. het gedurende vijf jaar niet verlagen van het arbeidsongeschiktheids-percentage van
WIA-gerechtigden vanwege inkomsten uit arbeid per 1 juli 2020.
In het loondoorbetalingspakket van 20 december 2018 is ten eerste een premievermindering
van € 450 miljoen aangekondigd voor alle werkgevers2. Dit voorstel is door de Belastingdienst beoordeeld op uitvoerbaarheid. De Belastingdienst
heeft hierop gesteld dat deze premievermindering een substantiële toename van de handhavingswerkzaamheden
betekent, die nog hoger kan uitvallen en extra risico’s voor de capaciteitsinzet voor
de handhaving inhoudt. Aangezien daarnaast het risico op procesverstoringen groot
is, heeft de Belastingdienst de maatregel onuitvoerbaar bevonden.
Deze tijdelijke maatregel zou uiterlijk in 2024 vervangen worden door een gedifferentieerde
Aof-premie. Een gedifferentieerde Aof-premie sluit beter aan bij de wens van een specifieke
tegemoetkoming aan kleine werkgevers. Uit nader overleg met de Belastingdienst en
UWV is gebleken dat bij de gedifferentieerde Aof-premie, in tegenstelling tot bij
de premievermindering, aangesloten kan worden bij bestaande processen in het kader
van de vaststelling van de Werkhervattingskaspremie waardoor er een tijdpad is voor
een eerdere invoering van de gedifferentieerde Aof-premie. Ik zet daarom nu in op
een invoering per 2022. De Belastingdienst en UWV zullen de uitvoerbaarheid uiteraard
nog toetsen middels een uitvoeringstoets. Ik verwacht voor de zomer van 2020 over
deze maatregel een wetsvoorstel bij uw Kamer te kunnen indienen. Voor het overgangsjaar
2021 ben ik nog in gesprek met MKB-NL. In het voorjaar zal ik uw Kamer informeren
over de uitkomsten hiervan.
Ook streef ik ernaar voor de zomer van 2020 een wetsvoorstel voor de andere twee maatregelen
bij uw Kamer te kunnen indienen. Daarin zal ik ten eerste voorstellen dat per 2021
het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend wordt
bij de toets op de re-integratie-inspanningen door UWV. Ten tweede verwacht ik in
dit wetsvoorstel voor te stellen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van WIA-gerechtigden
vijf jaar lang niet verlaagd kan worden vanwege inkomsten uit arbeid. UWV heeft in
de uitvoeringstoets met betrekking tot een aantal punten gesteld dat dit tweede voorstel
niet of moeilijk uitvoerbaar zou zijn. Omdat ik, mede indachtig de motie van het lid
Heerma c.s.3, de uitvoerbaarheid van beleid wil waarborgen, ben ik nog met UWV in gesprek om de
genoemde tweede maatregel zodanig vorm te geven dat zij uitvoerbaar wordt. Ik streef
naar invoering per 1 januari 2021.
Invloed van het beheersen van de Nederlandse taal op de WIA-beoordeling
De motie van de leden Pieter Heerma en Wiersma4 verzoekt te onderzoeken op welke wijze en in welke mate het niet spreken van de Nederlandse
taal meeweegt bij de (her)beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Mondelinge beheersing
van de Nederlandse taal is in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aangemerkt
als een algemeen gebruikelijke bekwaamheid. Hiermee wordt voorkomen dat iemand arbeidsongeschikt
wordt alleen omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst, terwijl het ontbreken daarvan
niet voortkomt uit ziekte of gebrek. Dossieronderzoek laat zien dat de huidige beoordelingssystematiek
conform Schattingsbesluit wordt uitgevoerd. Wanneer iemand de Nederlandse taal niet
beheerst, vindt er functieduiding plaats op het één na laagste en laagste opleidingsniveau.
UWV heeft een quick scan uitgevoerd om te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat er
in de gevallen dat iemand de Nederlandse taal niet of slechts beperkt beheerst dit
bij de WIA-claimbeoordeling leidt tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage.
Op basis van de resultaten stromen er jaarlijks naar schatting circa 340 uitkeringsgerechtigden
de WIA in waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage mogelijk lager zou zijn als
zij de Nederlandse taal zouden beheersen (ongeveer 0,75% van de WIA-instroom).
Ik vind het niet wenselijk dat mensen een WIA-uitkering ontvangen alleen doordat ze
de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Bij het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage
wordt gekeken welk inkomen mensen gegeven hun (medische) beperkingen en bekwaamheden
kunnen verdienen. Voor deze groep geldt dat ze niet in staat zijn om arbeid te verrichten
waarvoor beheersing van de Nederlandse taal noodzakelijk is en niet binnen korte tijd
(6 maanden) te leren is. De verandering van de criteria voor de beoordeling zou ertoe
leiden dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor deze groep niet meer overeenkomt
met wat zij gezien hun krachten en bekwaamheden nog met arbeid zouden kunnen verdienen.
Ik zal daarom niet inzetten op een aanscherping van de claimbeoordeling, waarin taal
niet langer een rol speelt. Wel zal ik gaan onderzoeken hoe de beheersing van de Nederlandse
taal door deze groep vergroot kan worden en of het CBBS voldoende functies bevat waarvoor
onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal geen belemmering is.
Onderzoek naar de positie van de werknemer in de hybride markt
In het Algemeen Overleg Arbeidsongeschiktheid van 7 november jl. is door verschillende
partijen gevraagd naar de positie van de werknemer in de hybride markt. Ik heb daarom
toegezegd om komend jaar onderzoek te doen naar de positie van de werknemer in de
hybride verzekeringsmarkt. Conform deze toezegging informeer ik u hierbij over de
uitwerking van dit onderzoek.
Zowel de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en de Ziektewet (ZW)
kennen een hybride stelsel. Een werkgever heeft voor beide regelingen de keuze om
zich te verzekeren via het publieke stelsel (UWV) of om eigenrisicodrager te worden
(eventueel met een private uitvoerder). Hierbij heeft het UWV een rol voor beide groepen
onder andere in het kader van de claimbeoordeling, eerstejaarsziektewetbeoordeling
en de herbeoordeling. Ik zal vergelijkend onderzoek laten doen naar de positie van
de werknemer in de WGA en ZW voor de publieke en private uitvoering.
Ik zal een onderzoeksbureau vragen om dit onderzoek te richten op de beleving en ervaring
van werknemers gericht op de volgende thema’s: de claimbeoordeling, herbeoordeling,
eerstejaarsziektewetbeoordeling, de bekendheid van de uitkeringsgerechtigde met zijn
rechten en plichten, dienstverlening gericht op re-integratie en het contact hierover
met de uitkeringsgerechtigde. Hierbij zal ik ook oog hebben voor eventuele verschillen
in beleving die kunnen bestaan tussen verschillende groepen uitkeringsgerechtigden
(bijvoorbeeld jongeren en ouderen).
Ik streef ernaar uw Kamer dit onderzoek eind 2020 toe te sturen.
Sollicitatieverplichting bij overgang WW naar IOW
Tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel wijziging van de Wet inkomensvoorziening
oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet en het
verhogen van de toetredingsleeftijd (IOW) (Handelingen II 2019/20, nr. 29), heb ik
aan het lid Van Kent (SP) toegezegd dat ik navraag bij het UWV zal doen of de afspraken
omtrent de sollicitatieverplichting die al zijn gemaakt in de periode dat iemand een
WW-uitkering had worden voortgezet bij de overgang naar de IOW.
Wanneer de WW-uitkering stopt en de aanvraag voor de IOW-uitkering reeds is ontvangen
door het UWV, dan wordt de lopende dienstverlening voortgezet tijdens de IOW-uitkering
en worden lopende afspraken rondom ontheffingen vanuit de WW-periode meegenomen. De
aanvraag voor een IOW-uitkering kan 5 weken vóór het aflopen van de WW-uitkering ingediend
worden. Het UWV stuurt daartoe actief een bericht.
UWV geeft aan dat indien de aanvraag voor een IOW-uitkering wordt ingediend nadat
de maximale duur van de WW-uitkering is verstreken, de WW-dienstverlening dan inmiddels
is gesloten. Gaat er daarna alsnog een IOW-uitkering lopen, dan worden bij de start
van de IOW-dienstverlening de eventuele nog resterende ontheffingen vanuit de WW-periode
niet automatisch meegenomen. Deze afspraken dienen, indien deze dan nog van toepassing
zijn, opnieuw in het IOW-systeem vastgelegd te worden. In de meeste gevallen sluit
de IOW echter direct aan op de WW en worden lopende afspraken gecontinueerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.