Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg DNA-onderzoek van 13 november 2019 om schriftelijk te reageren inzake bloedmonsters
31 415 DNA-onderzoek in strafzaken
Nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Tijdens het algemeen overleg over DNA-onderzoek naar aanleiding van de uitkomsten
van de commissie Hoekstra op 13 november jl. heb ik een toezegging gedaan waarover
ik uw Kamer met de onderhavige brief nader informeer. Het betreft de toezegging om
schriftelijk te reageren op een drietal vragen over bloedmonsters die door het lid
Van Wijngaarden zijn gesteld.
Ik begrijp de wens van de heer Van Wijngaarden om de bloedmonsters te gebruiken om
strafbare feiten op te helderen. Zo zouden bloedmonsters onder bepaalde omstandigheden
een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van cold cases. Ik ga daar verderop in
deze brief nader op in. Tegelijkertijd vormen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
en de beperkingen die kleven aan DNA-onderzoek, redenen om op zorgvuldige wijze om
te gaan met dit middel. Het is dan ook van belang een goed evenwicht te bewaren tussen
het opsporingsbelang aan de ene kant en het recht op bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van betrokkenen aan de andere kant.
Bewaren van bloedmonsters omdat moord niet meer verjaart
De heer Van Wijngaarden vroeg of bloedmonsters die verkregen zijn vanaf 1988 bewaard
kunnen blijven, omdat moord vanaf dat jaar niet meer verjaart.
In het geval de bloedmonsters die verkregen zijn vanaf 1988 rechtmatig zijn bewaard
en nog een strafvorderlijk doel dienen, kunnen zij bewaard blijven. Dat betekent niet
dat zij ook zomaar voor de uitvoering van een DNA-onderzoek kunnen worden gebruikt.
De regeling over het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering is namelijk pas
op 1 september 1994 in werking getreden. De bloedmonsters die voor die datum zijn
verkregen, zijn naar verwachting door verdachten, slachtoffers en getuigen veelal
– op vrijwillige basis – afgestaan voor het verrichten van een zogeheten serologisch
onderzoek (eiwitonderzoek, waaronder bloedgroeponderzoek). Die bloedmonsters mogen
slechts door de officier van justitie of de rechter-commissaris voor de uitvoering
van een DNA-onderzoek worden gebruikt, als degenen van wie die monsters afkomstig
is, daarin hebben toegestemd.
Grondslag voor het gebruik van bloedmonsters bij zedendelicten
De heer Van Wijngaarden vroeg ook of er een grondslag gecreëerd kan worden om de bloedmonsters
te gebruiken voor zedendelicten.
De bloedmonsters zijn deels niet op grond van de op 1 september 1994 in werking getreden
regeling over het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering verkregen. In het
overgrote deel van de gevallen is het bloed namelijk – met toestemming van de betrokkenen
– afgenomen met het doel om in een specifieke strafzaak te kijken of de bloedgroep
hetzelfde is als de bloedgroep die op de plaats delict is aangetroffen. Het bloed
kan van verdachten, maar ook van slachtoffers of getuigen zijn.
Het is mede in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden niet mogelijk om met terugwerkende kracht
alsnog een wettelijke grondslag te creëren om met behulp van de bloedmonsters die
vóór 1 september 1994 zijn verkregen, een DNA-onderzoek te laten uitvoeren en de vrijwilligheid
waarmee die bloedmonsters zijn afgestaan, buiten werking te zetten. Ook voor deze
bloedmonsters geldt dat zij alleen voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mogen
worden gebruikt als degene die deze bloedmonsters heeft laten afnemen daarvoor toestemming
geeft.
Voor de bloedmonsters die na 1 september 1994 op grond van de strafvorderlijke regeling
van het DNA-onderzoek zijn verkregen, vormt die regeling de wettelijke grondslag.
Voor de bloedmonsters die na die datum voor de uitvoering van een ander onderzoek
dan een DNA-onderzoek zijn afgenomen, zoals een serologisch onderzoek, kan evenmin
met terugwerkende kracht een grondslag worden gecreëerd op grond waarvan het is toegestaan
om die bloedmonsters voor een ander doel te benutten, te weten de uitvoering van een
DNA-onderzoek. Alleen in opdracht van een officier van justitie of rechter-commissaris
en met toestemming van degenen die die bloedmonsters hebben afgestaan, kan van die
bloedmonsters voor dat doel worden gebruikgemaakt.
Pilot met cold cases
De heer Van Wijngaarden heeft verder het voorstel gedaan om aan de hand van de bloedmonsters
een pilot met cold cases te doen, bijvoorbeeld in Amsterdam. Ik heb uw Kamer toegezegd
dat met het Nederlands Forensisch Instituut en het openbaar ministerie over dit voorstel
in overleg zal worden getreden om te bezien wat de mogelijkheden hiertoe zijn.
Dit overleg heeft onlangs plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is besloten om in
2020 onder regie van het openbaar ministerie in een beperkt aantal cold cases te onderzoeken
welke bloedmonsters aanwezig zijn en of die bloedmonsters kunnen bijdragen aan de
oplossing daarvan. Indien dat laatste het geval is, zal vervolgens worden beoordeeld
wat ten aanzien van het gebruik van die bloedmonsters juridisch mogelijk is.
Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal nadere besluitvorming plaatsvinden
over de inzet van de bloedmonsters in andere cold cases.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid