Brief regering : Stand van zaken uitvoer verbeteringen functioneren asbeststelsel
25 834 Problematiek rondom asbest
Nr. 166 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Werken met asbest mag nooit ten koste gaan van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Daarom is er een stelsel van regelgeving en certificatie-eisen, dat waarborgen hiervoor
biedt. Ruim een jaar geleden berichtte ik u over noodzakelijke verbeteringen in dit
asbeststelsel. Hiermee zet ik in op een zorgvuldig asbestbeleid, waarbij wetenschappelijke
inzichten over asbestrisico’s en gevalideerde werkwijzen centraal staan, regels eenduidig
zijn en ruimte is voor innovatie en flexibiliteit. Ik werk deze verbeteringen zorgvuldig
uit, met gelegenheid voor inbreng van belanghebbenden. Het is van belang om hierbij
een goede balans te vinden tussen verschillende belangen in het asbestveld. Inmiddels
zijn belangrijke stappen gezet.
Op 27 september 2018 heb ik uw Kamer mijn beleidsreactie op het onderzoek naar het
functioneren van het asbeststelsel toegezonden.1 In deze reactie heb ik verschillende substantiële maatregelen aangekondigd om het
asbeststelsel te verbeteren. Op 6 maart van dit jaar heb ik hierover met uw Kamer
een plenair debat gevoerd (Handelingen II 2018/19, nr. 59, item 13). In dit debat bleek dat er in de Kamer steun was voor de ambities en verbeteringen,
en is een aantal moties aangenomen dat aandacht vroeg voor de wens tot innovatie en
de behoefte aan risicodifferentiatie.
Door middel van deze brief informeer ik u over de voortgang van de uitwerking van
de maatregelen die ik in de beleidsreactie over het functioneren van het asbeststelsel
heb aangekondigd en ga ik in op een toezegging en de moties op SZW terrein die tijdens
het plenaire debat van 6 maart zijn ingediend en aangenomen. De motie Von Martels2, en de motie Stoffer, Von Martels, Aartsen3 worden met deze brief afgedaan. De motie Von Martels4, die oproept te onderzoeken of de sanering van asbestdaken standaard kan worden ondergebracht
in risicoklasse 1, voer ik uit als de resultaten van het blootstellingsonderzoek naar
asbestdaken in opdracht van het Ministerie van IenW beschikbaar zijn. Die resultaten
worden verwacht in de eerste helft van 2020.
Bij het debat over de begrotingsbehandeling op 28 november 2019 hebben de leden Stoffer
en Von Martels een motie5 ingediend over een wijziging in de eisen voor afgifte van asbestcertificaten. Deze
motie is aangehouden. Ik heb aangegeven dat, hoewel ik de motie zoals die luidde,
binnen het huidige bestel niet kan uitvoeren, mij wel helemaal kan vinden in het doel:
zorgen dat innovatieve ideeën sneller beoordeeld kunnen worden, en dat nieuwe werkwijzen
sneller op de markt kunnen komen. In deze brief ga ik uitgebreid in op het onderwerp
innovatie.
Tenslotte ga ik in deze brief in op de knelpunten rondom de verjaringstermijn van
aansprakelijkheidsclaims bij asbestschade, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg
Arbeidsomstandigheden en Handhaving van 5 september jl.
Voordat ik inga op de voortgang hecht ik eraan te benadrukken dat asbestverwijdering
veilig moet gebeuren en dat de gezondheid en veiligheid van de werknemer daarbij voorop
staan. Dat is en blijft het uitgangspunt van mijn beleid. Tegelijkertijd moet asbestverwijdering
niet onnodig duur en complex zijn en moeten we kijken naar feitelijke risico’s van
asbestblootstelling. Dat betekent dat we ruimte moeten bieden waar dat kan. Ik herken
de zorgen die bestaan of het stelsel wel voldoende wendbaarheid en flexibiliteit biedt
als het gaat om goedkopere en effectievere methodes om asbest te saneren. Zoals aangegeven
in de beleidsreactie deel ik de constatering dat er in het huidige asbeststelsel te
weinig ruimte is voor innovatie, dat de belangen niet in evenwicht zijn en het soms
ook duur is om asbest te saneren zonder dat dit leidt tot betere gezondheidsbescherming
van werknemers in de branche. Met de in de beleidsreactie opgenomen maatregelen werk
ik aan een oplossing voor deze knelpunten.
De uitwerking van de aankondigde maatregelen is complex en moet zorgvuldig gebeuren.
Want hoe zorgen we nu voor goede bescherming van werknemers en tegelijkertijd voor
acceptabele kosten en een eenvoudigere werkwijze? En hoe zorgen we dat er ruimte blijft
voor innovatie zonder de teugels onverantwoord te laten vieren? Deze dilemma’s geven
de complexiteit van de uitwerking van de maatregelen weer.
Deze complexiteit en de samenhang tussen verschillende maatregelen zorgt ervoor dat
voor een aantal maatregelen meer tijd nodig is voor de uitwerking dan eerder ingeschat,
waarbij ik wil aantekenen dat ik in die gevallen zorgvuldigheid voor snelheid laat
gaan. Ook spelen de verschillende perspectieven en belangen van de verschillende betrokken
stakeholders een rol. Op dit onderwerp kom ik verderop in deze brief terug.
Ondanks de hierboven geschetste complexiteit zijn er op een groot deel van de aangekondigde
maatregelen al goede stappen gezet.
Ik informeer u aan de hand van de volgende onderdelen:
• Innovatie: Validatie en Innovatiepunt (VIP),
• Innovatie: overzicht recente innovaties,
• Vertegenwoordiging in het asbestveld,
• Stand van de wetenschap verduidelijken; SMArt nieuwe stijl6
• Koppeling van certificatievereiste aan type asbesttoepassing,
• Risicodifferentiatie bij asbestverwijdering (o.a. eindbeoordeling),
• Regelgeving en certificatie-eisen verbeteren en
• Toezicht
Tenslotte ga ik in op de problematiek van de verjaring van aansprakelijkheids-claims
bij asbestschade.
Innovatie: Validatie- en Innovatiepunt (VIP)
Er zijn twee risicoklassen7 waarin de verwijdering van asbest plaats kan vinden, bij de risicoklasse hoort een
beheersregime. Risicoklasse 1 geldt wanneer de blootstelling aan asbest onder de grenswaarde8 blijft, risicoklasse 2 wanneer de grenswaarde (naar verwachting) wordt overschreden.
Innovatie in de asbestsector is vaak gericht op terugschaling van risicoklasse 2 naar
risicoklasse 1. Daarvoor moet worden aangetoond dat de blootstelling bij een bepaalde
werkwijze onder grenswaarde blijft. Voor onafhankelijke beoordeling hiervan bestaat
als pilot de commissie SCi 5479.
Zoals aangekondigd in de beleidsreactie zal de pilotcommissie SCi 547 worden opgeheven
en wordt er in plaats daarvan een VIP ingericht om snel en eenduidig een oordeel te
kunnen geven over validaties en innovatieve werkmethoden. Omdat ik het van belang
vind dat innovaties doorgang kunnen blijven vinden, is de pilotcommissie SCi 547 nog
operationeel. Er wordt bezien hoe de overgang zo soepel mogelijk kan verlopen. De
kerntaak van het VIP is het beoordelen van verzoeken tot landelijke validatie van
nieuwe/innovatieve verwijderingsmethoden en van al in gebruik zijnde verwijderingsmethoden,
die tot nu toe alleen op projectniveau zijn gevalideerd. Op basis daarvan zal het
VIP mij adviseren ten behoeve van besluitvorming over de toelating van deze nieuwe
werkmethoden.
Dit jaar is een aantal stappen gezet rondom de inrichting van het VIP. Het RIVM heeft
een verkenning uitgevoerd waarbij diverse partijen binnen en buiten de sector zijn
geïnterviewd. Dit heeft geleid tot een eerste schets voor de vormgeving van het VIP
die in meerdere bijeenkomsten met een denktank van belanghebbenden is besproken. De
denktank kon adviezen, ideeën en standpunten inbrengen, die het RIVM heeft meegewogen
in haar uiteindelijke inrichtingsvoorstel. Dit voorstel heb ik inmiddels ontvangen.10 Ik heb het RIVM de vervolgopdracht gegeven het VIP concreet vorm te geven aan de
hand van het inrichtingsvoorstel. Deze kwartiermakersfase begint met de feitelijke
inrichting van het VIP, waarvan afronding is voorzien in het voorjaar van 2020. Vanaf
dat moment kunnen voorstellen worden ingediend en wordt het VIP waar nodig doorontwikkeld
op basis van de eerste ervaringen. Ik betreur het dat met deze planning de oorspronkelijke
openingsdatum van het VIP begin 2019, niet gehaald is. Tegelijkertijd gaat het hier
om de op- en inrichting van een nieuw orgaan waarvoor de ambitie en verwachtingen
hoog zijn.
Naast een secretaris en een compact ondersteuningsbureau- zal het VIP bestaan uit
een onafhankelijk voorzitter en een pool van meerdere onafhankelijke experts (met
deskundigheid op het gebied van blootstelling en uitvoering/werkwijze), die elkaar
indien nodig kunnen vervangen. TNO is een centrale partij daarbij, maar maakt gewoon
onderdeel van die pool zodat experts elkaar indien nodig kunnen vervangen vanwege
de eis van onafhankelijkheid met betrekking tot het voortraject van een specifieke
aanvraag. In het VIP zullen geen partijen deelnemen die een (positief of negatief)
belang hebben bij bepaalde innovaties of bij het proces van asbestinventarisatie,
-verwijdering en eindbeoordeling in zijn algemeen. Ook Ascert zal geen rol of betrokkenheid
krijgen bij het VIP.
Inmiddels wordt een onafhankelijk voorzitter voor het VIP geworven.
In het beoordelingsproces van een beoordelingsverzoek aan het VIP komt een consultatiemogelijkheid.
Dit biedt de mogelijkheid om «derden» (niet-leden van het VIP) input te laten leveren
over de nieuwe werkmethode. Dit wordt nader uitgewerkt in de kwartiermakersfase. Onderstaande
figuur geeft de voorgestelde procedure voor het VIP-proces weer:
De Inspectie SZW, als toezichthouder en handhaver voor de arboregelgeving neemt vanuit
haar verantwoordelijkheid een zelfstandige positie in. Dit betekent dat de ISZW een
onafhankelijke toets zal uitvoeren op het VIP-advies. Op basis van zowel het VIP-advies
als de toets van ISZW besluit het Ministerie van SZW over het voorstel. Bij het overnemen
van een advies zal het ministerie opdracht geven tot het aanpassen van SMArt door
de nieuwe werkmethoden hierin op te nemen. Om ook deze laatste stap direct na het
opengaan van VIP goed te laten verlopen ben ik in ver gevorderd stadium in het afsluiten
van een convenant met Ascert, de beheerder van het huidige SMArt. Bij het overgaan
naar SMArt-nieuwe stijl geldt een nieuwe situatie en zal het instrument worden geherpositioneerd
zoals ik in de beleidsreactie heb aangekondigd. 11 Hier kom ik verderop op terug.
Innovatie: overzicht recente innovaties
Het feit dat de afgelopen tijd aan de oprichting van het VIP is gewerkt betekent niet
dat innovatie in de asbestsector stil heeft gestaan. Ter invulling van de motie Von
Martels informeer ik u over een aantal recente innovaties. Ik richt me daarbij op
innovaties in de asbestverwijderingstechniek zelf. Er zijn daarnaast ook andere innovaties
gaande in de asbestsector in bijvoorbeeld meetapparatuur, waardoor metingen sneller
kunnen plaatsvinden.
In mei 2018 is een aanvraag ingediend bij de pilotcommissie SCi 547 waarmee bepaalde
asbesthoudende verbindingen tussen buizen middels een innovatief product gesaneerd
kunnen worden in een lagere risicoklasse. In juli van dat jaar heeft de pilotcommissie
deze innovatie positief beoordeeld en is de werkmethode opgenomen in SMArt waardoor
deze werkwijze nu breed kan worden toegepast.
In mei van dit jaar heeft de pilotcommissie SCi 547 een aanvraag van Aedes, de vereniging
van woningbouwcorporaties, voor landelijke terugschaling van de sanering van asbesthoudende
beglazingskit naar risicoklasse 1 positief beoordeeld. De bijbehorende werkmethode
is inmiddels ook opgenomen in SMArt.
Recent heeft Aedes bij de commissie een aanvraag ingediend voor validatie van vensterbanksanering.
Specifiek gaat het om een verzoek tot landelijke terugschaling van de sanering van
asbesthoudende vensterbanken naar risicoklasse 1 bij gebruik van een specifieke werkwijze
met borgingsprotocol. Deze aanvraag is momenteel in behandeling. Daarnaast is een
aanvraag in behandeling voor validatie van sanering van asbesthoudende pakkingen.
De verwijdering van specifieke asbestbronnen door de inzet van een niet-betreedbare
omsluiting kan ook als innovatie worden vermeld. Bij deze methode wordt een klein,
doorzichtig frame over de te verwijderen kleinschalige asbesthoudende toepassing geplaatst.
De methode wordt toegepast bij risicoklasse 2 saneringen. Dit is tevens gemeld in
antwoord op Kamervragen.12 Inmiddels heeft TNO de resultaten beoordeeld van nader blootstellingsonderzoek. Dit
heeft het beeld, dat er geen reden is om aan de veiligheid van de methode te twijfelen,
bevestigd.
Verder is tijdens het plenaire debat door de leden Stoffer, Von Martels en Aartsen
een motie ingediend over toepassing van een specifieke schuimlaag bij asbestdakensaneringen.
Deze motie verzoekt om ruimte te bieden aan brede toepassing van deze werkmethode
indien onafhankelijk onderzoek de minimalisering van de blootstelling aan asbestvezels
bevestigt. In zijn algemeenheid geldt dat emissiebeheersende maatregelen altijd mogen
worden ingezet – in veel gevallen is dit zelfs vereist. Er bestaat dus al ruimte voor
toepassing van deze werkmethode. Voor deze schuimlaag is echter nog geen onderzoek
ter beoordeling voor landelijke validatie ingediend. Van dit product is dus nog niet
bevestigd dat de toepassing ervan de blootstelling aan asbestvezels dusdanig minimaliseert
dat het gebruik van het product ook een landelijke terugschaling in risicoklasse rechtvaardigt.
Het is niet aan de overheid om dit onderzoek te doen, de bewijslast ligt bij de producent
van de schuimlaag, een werkgever of een opdrachtgever die met deze methode aan de
slag wil. Wanneer met inzet van een bepaalde innovatie of werkwijze een landelijke
terugschaling in risicoklasse wordt beoogd, moet eerst worden beoordeeld (door de
pilotcommissie SCi 547, of in de nabije toekomst het VIP) of volgens de stand van
de wetenschap voldoende is aangetoond dat het aantal vrijkomende asbestvezels zo beperkt
is dat de concentratie onder de grenswaarde blijft. Een dergelijke beoordeling heeft
nog niet plaatsgevonden en daarom kan deze methode niet gebruikt worden om terug te
schalen van risicoklasse 2 naar risicoklasse 1.
Stand van de wetenschap verduidelijken: SMArt nieuwe stijl
In de beleidsreactie heb ik aangekondigd om het instrument SMArt meer risicogestuurd
te maken zodat het nauwkeuriger de stand van wetenschap en techniek weergeeft door
het instrument te koppelen aan de TNO-database met meetgegevens. TNO heeft hiervoor
een blootstellingsmodel ontwikkeld waarmee blootstellingen aan asbest realistisch
kunnen worden voorspeld. Dit model is de motor voor een risicogestuurd nieuw instrument:
werktitel SMArt-nieuwe stijl (SMArt-ns). Gebleken is dat het huidige SMArt technisch
verouderd is; daarom wordt ingezet op de bouw van een nieuw instrument. Dit brengt
nieuwe vraagstukken met zich mee, waardoor er meer tijd nodig is dan ik oorspronkelijk
in de beleidsreactie had voorzien. Het is van belang dat SMArt-ns de goede eigenschappen
van het huidige SMArt op het gebied van gebruiksgemak behoudt en tegelijkertijd beter
de actuele stand van de wetenschap en techniek weergeeft. Ook is van belang dat SMArt-ns
de adviezen van het VIP en verbeteringen van het blootstellingsmodel makkelijk kan
verwerken. Bovendien gaan we uit van herpositionering van het nieuwe instrument om
de onafhankelijkheid te borgen, zoals beschreven in de beleidsreactie. We verkennen
nu hoe de bouw en het beheer van dit nieuwe instrument kan worden belegd op een manier
die recht doet aan deze uitgangspunten. Op dit moment worden de eisen vastgesteld
waaraan dit nieuwe instrument moet voldoen zodat spoedig kan worden begonnen met de
bouw. De onafhankelijke rol van TNO hierin is van groot belang, daarom wil ik met
TNO een convenant sluiten waarin deze rol geduid wordt. Ik streef ernaar om SMArt
nieuwe stijl eind 2020 volledig operationeel te hebben.
Vertegenwoordiging asbestveld
De stichting Ascert verzorgt op verzoek van de door SZW aangewezen Certificerende
Instellingen het beheer van certificatieschema’s op het gebied van asbest die door
SZW (in de Arboregeling) wettelijk verplicht zijn gesteld. Bij het beheer van de schema’s
biedt zij deskundigen van belanghebbende partijen de gelegenheid bij te dragen aan
de inhoud van de schema’s. Doel daarvan is dat de zo tot stand gekomen inhoud een
gewogen belangenafweging bevat, geënt is op de praktijk, en kan rekenen op draagvlak.
Uiteindelijk besluit SZW of het op deze wijze ontwikkelde schema geschikt is om wettelijk
verbindend te worden opgelegd.
In de beleidsreactie heb ik aangekondigd in te zetten op een meer evenredige belangenvertegenwoordiging.
Ik heb Ascert gevraagd om dit op te pakken waar het de vertegenwoordiging in het certificatiestelsel
betreft. Ascert heeft haar interne structuur opnieuw tegen het licht gehouden om tot
een gebalanceerde vertegenwoordiging tussen opdrachtgevers, opdrachtnemers, en onafhankelijke
instituten te komen. Hiertoe zijn de statuten van Ascert aangepast en daarmee de samenstelling
van haar verschillende gremia die een rol spelen bij de totstandkoming van de certificatieschema’s
asbest. Hiermee is de vertegenwoordiging meer in balans. Ascert plant nu de eerste
vergaderingen in de nieuwe samenstelling.
Een gebalanceerde vertegenwoordiging van belanghebbende instanties is ook van groot
belang om het veld zo goed mogelijk te betrekken bij de uitwerking van mijn beleidsmaatregelen.
Op verschillende momenten (bijvoorbeeld tijdens stakeholdersbijeenkomsten) worden
verscheidene stakeholders binnen het asbestveld in de gelegenheid gesteld om hun ideeën
te delen en te reageren op voorstellen. Ik vind het belangrijk goed te luisteren naar
alle invalshoeken en kennis van de stakeholders, zodat ik deze bij de besluitvorming
goed kan meewegen. Daarbij moet ik aanmerken dat in een veld waar veel uiteenlopende
en soms grote belangen een rol spelen, het niet altijd haalbaar is dat ieder voorstel
door elke partij gedragen zal worden.
Koppeling van certificatievereiste aan type asbesttoepassing
In de beleidsreactie over het functioneren van het asbeststelsel heb ik aangekondigd
te kijken naar borging van deskundigheid bij complexe werkzaamheden. Op dit moment
is certificering verplicht bij verwijdering van asbest in risicoklasse 2. In risicoklasse 1
gelden ook strenge regels, maar certificatie is niet vereist. Mijn voornemen is om
de verplichting tot het hebben van een certificaat voor werken met asbest niet langer
afhankelijk te laten zijn van de risicoklasse waarin gewerkt wordt, maar van de soort
asbesttoepassing waarmee men werkt. Zo worden de asbesttoepassingen en de inherente
risico’s die bij de betreffende toepassing horen leidend voor de verplichting tot
certificatie. Het doel daarvan is het borgen van deskundigheid wanneer men werkt met
asbesttoepassingen die de potentie hebben om te leiden tot hoge blootstellingen. Als
een verwijderaar die dit soort toepassingen weghaalt door een innovatieve werkwijze
de blootstelling toch onder de grenswaarde kan brengen en het werk dus in risicoklasse 1
kan uitvoeren, vervalt volgens de huidige regels de eis voor een certificaat. Maar
dat is in gevallen waarbij in potentie (bijvoorbeeld door een incident) hoge blootstelling
mogelijk is, niet wenselijk. Door dit te veranderen worden gecertificeerde verwijderingsbedrijven
met gecertificeerde werknemers ook meer gestimuleerd om de blootstelling aan asbest
te beperken omdat zij niet meer bang hoeven te zijn dat door uitvoering in risicoklasse 1
de certificatie-eis wegvalt en zij hun markt kwijtraken. Voor asbesttoepassingen die
minder inherent risico met zich meebrengen ligt certificatie als aanvulling op de
toch al strenge eisen die gelden bij al het werk met asbest minder voor de hand.
Om dit te realiseren is het nodig om in de regelgeving onderscheid te gaan maken tussen
een groep asbesttoepassingen waarvoor specifieke deskundigheid (en dus certificatie)
aangewezen is, en een groep waarvoor dat niet het geval is. Hiervoor is een beleidskeuze
nodig. Er is geen harde (wetenschappelijke) onderbouwing mogelijk wanneer iets wel
en niet gecertificeerd moet zijn, maar de te maken keuze moet zo veel mogelijk steunen
op een wetenschappelijke onderbouwing. Om hier invulling aan te kunnen geven en de
keuze zoveel mogelijk te baseren op feitelijke informatie heb ik TNO gevraagd hierover
te adviseren. Op 7 oktober jl. heb ik u het adviesrapport van TNO «Aanknopingspunten
voor differentiatie in risico's van werkzaamheden met asbest ten behoeve van beheersregimes»
aangeboden13.
In het rapport adviseert TNO over een indeling in twee groepen. Het advies is gebaseerd
op technische informatie over materialen en de (mogelijkheid tot) blootstelling. Werkzaamheden
met asbest die volgens het advies onder certificatie zouden moeten vallen zijn alle
werkzaamheden met geweven of geperste asbesttoepassingen (bijvoorbeeld asbestkoord),
licht-gebonden asbesttoepassingen (bijvoorbeeld asbestboard), en niet-gebonden asbesttoepassingen
(zoals isolatiemateriaal). Voor weghalen van toepassingen waarbij asbest minder snel
vrij komt zou volgens het advies geen certificatie hoeven gelden; dit geldt voor in
kunststof gebonden of imitatiemarmer(-e) toepassingen (zoals colovinyl of imitatiemarmer),
elastische toepassingen (zoals kit) en asbestcement toepassingen (zoals golfplaten).
TNO vraagt daarbij aandacht voor het feit dat deze indeling minder eenduidig is voor
een deel van de asbestcementtoepassingen (namelijk asbestcementtoepassingen in slechte staat) en voor een deel van de geweven of geperste asbesttoepassingen (namelijk de kleinschalige geweven of geperste toepassingen); en benoemt de mogelijkheid dat hiervoor een specifieke
uitzondering gemaakt zou kunnen worden.
Uitgangspunt van SZW bij de adviesvraag was dat het daadwerkelijke risico bepalend
moet blijven voor de vraag welke beheersmaatregelen men moet nemen. Voor aspecten
van borging (zoals de vraag of een certificaat verplicht gesteld wordt) moet de indeling
in de bovengenoemde groepen bepalend worden. Daarnaast is een belangrijk uitgangspunt
dat naarmate een handeling complexer is, naarmate er meer vezels vrij kunnen komen,
of naarmate er meer kans op «ongelukken» is, er meer reden is voor borging, en daarmee
voor de certificatie-eis. Als richtsnoer is aangegeven dat bij risico op piekblootstellingen
(bijvoorbeeld door menselijke fouten, onhandige uitvoering, of andere gedragscomponenten),
certificatieverplichting voor het betreffende soort toepassing zou moeten gelden.
Het rapport is inmiddels besproken met belanghebbenden in een bijeenkomst met stakeholders.
Ook zijn twee kleinere verdiepende sessies georganiseerd, waarbij meer specifiek op
de inhoud van het rapport en op de beleidsvoornemens is ingegaan. Alvorens ik een
beleidskeuze maak heb ik enkele onafhankelijke deskundigen/ wetenschappers gevraagd
om een review te doen op het rapport. Zoals ik u heb aangegeven in mijn brief van
7 oktober jl. zal ik vervolgens een voorstel voor wijziging van de regelgeving opstellen.
Het TNO-advies zal daarin een belangrijke rol spelen, aangevuld met de opbrengst van
de review en de bespreking met belanghebbenden. Het voorstel voor regelgeving doorloopt
de gebruikelijke procedure, waar een internetconsultatie onderdeel van uitmaakt. Binnengekomen
reacties naar aanleiding van de internetconsultatie worden openbaar met het oog op
transparantie bij het vormgeven van de regelgeving. Mijn streven is om de internetconsultatie
uiterlijk in de zomer van 2020 te laten starten.
Reacties van stakeholders, o.a. brieven Veras/VVTB en Fenelab
Hoewel de contouren van de aanpak met de stakeholders gedeeld zijn, is de meer gedetailleerde
invulling, en daarmee de impact van de nog te maken beleidskeuze op dit moment nog
niet duidelijk. Deze keuze kan invloed hebben op de markt van de georganiseerde asbestbedrijven,
afhankelijk van de precieze invulling. Belanghebbenden reageren inmiddels richting
mijn ministerie en richting uw Kamer met hun opvattingen. Sommige stakeholders zijn
positief over het rapport, anderen hebben kritiek. De brieven van 5 november van Veras
/ VVTB, en van 13 november van Fenelab zijn voorbeeld van een kritische reactie op
het TNO-rapport en op het proces. Veras en VVTB zijn brancheverenigingen voor (gecertificeerde)
ondernemers in de asbestbranche. Fenelab is een vereniging voor geaccrediteerde laboratoria
die de eindbeoordeling verzorgen na asbestverwijdering in risicoklasse 2, het werk
dat op dit moment door gecertificeerde verwijderaars wordt uitgevoerd. Ik ga specifiek
op deze brieven in omdat de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken mij verzocht om een
afschrift van het antwoord op deze brieven. De antwoorden zal ik u zodra ze zijn verzonden
doen toekomen, maar ik zal hier alvast ingaan op de geschetste zorgen.
Ten eerste geven VERAS, VVTB en Fenelab aan dat TNO niet onafhankelijk is, en dat
de deskundigheid van TNO op het gebied van asbest overschat wordt. Ik vind het belangrijk
te benadrukken dat ik vertrouwen heb in TNO als onafhankelijk onderzoeksinstituut
en hun deskundigheid op het gebied van asbest en daarmee ook waarde hecht aan hun
adviezen. Ik stel wel vast dat deze adviezen niet altijd worden begrepen in het veld.
Dat geldt zeker ook voor dit rapport, dat het karakter heeft van beleidsadviesrapport
dat het ministerie helpt naar een onderbouwd voorstel voor wijziging van de regelgeving.
Het is niet TNO die de keuze maakt, maar die mijn ministerie adviseert gebaseerd op
feitelijke informatie, zodat ik een beleidskeuze kan maken.
Verder verwijzen VERAS en VVTB naar de stakeholdersbijeenkomsten waarbij geen ruimte
voor inhoudelijke inbreng zou zijn. En maakt Fenelab een algemene kritische opmerking
over het proces. In het asbestveld zijn vele tientallen stakeholders en de belangen
zijn groot, waarbij ik een polarisatie van standpunten waarneem. Daarom organiseren
we op verschillende momenten in het jaar bijeenkomsten waarin alle relevante stakeholders
de mogelijkheid krijgen om input op hoofdlijnen te leveren. Op deze manier horen zij
ook elkaars standpunten die uiteindelijk door mij gewogen worden. Waar nodig en mogelijk
organiseren we verdiepende bijeenkomsten: in dit geval waren er twee verdiepende bijeenkomsten,
zodat stakeholders op een meer gedetailleerd niveau konden reageren en vragen konden
stellen over dit advies.14 Ik ben voornemens de opzet van de stakeholderbijeenkomsten te evalueren en te bezien
of deze in 2020 aanpassing behoeft.
Tenslotte stellen VERAS en VVTB dat de risicoperceptie over asbest kantelt en dat
er zelfs lacherig gedaan wordt over de gevaren van asbest. Ik vind dat een ernstige
zaak. Het gevaar van asbest staat buiten kijf. Daar is bijna 10 jaar na het advies
van de Gezondheidsraad nog niks aan veranderd. Het risico is afhankelijk van de hoogte
van de blootstelling, en daar moeten we nuchter naar kijken. Maar er zijn geen nieuwe
inzichten die aangeven dat asbest minder gevaarlijk zou zijn. Veiligheid van werknemers
staat altijd voorop. Daarom hebben we strenge regels voor het werken met kankerverwekkende
stoffen, zoals asbest. Er worden eisen gesteld aan de werkwijze, bronmaatregelen,
voorlichting en onderricht, en in het specifieke geval van asbest ook aan deskundige
inventarisatie door een derde partij, en melding bij toezichthouders.
Asbestsanering is dus werk voor professionals. Voor een groot deel van de werkzaamheden
geldt daarop aanvullend dat bedrijven en werkenden gecertificeerd moeten zijn.
Asbestsanering blijft ook in de toekomst werk voor professionals. De strenge regels
voor werken met kankerverwekkende stoffen, en enkele specifieke asbest-aanvullingen
daarop, zullen ook na de beoogde wijzigingen in de regelgeving onverkort van kracht
blijven. Het beeld dat bij een mogelijke wijziging iedereen asbest zou kunnen gaan
saneren, is dus onjuist. Certificatie is en blijft een belangrijk borgingsinstrument.
Ik wil in de toekomst dit instrument effectiever in zetten zodat asbesttoepassingen
die de potentie hebben om te leiden tot hoge blootstellingen altijd gecertificeerd
worden verwijderd, óók wanneer deze door innovatie in risicoklasse 1 verwijderd kunnen
worden. Dat betekent juist een uitbreiding van de certificatieplicht voor bepaalde
toepassingen waar deze het meest nodig is. Voor andere toepassingen is er minder reden
voor de extra waarborg van certificatie, maar ook daar zullen de genoemde strenge
regels blijven gelden.
Ten overvloede wil ik er op wijzen dat, zolang er geen wijzigingen in de regelgeving
zijn doorgevoerd, de bestaande regels natuurlijk moeten worden nageleefd, en deze
ook gehandhaafd zullen worden.
Risicodifferentiatie
In mijn brief van 7 oktober meldde ik u al dat ik invulling geef aan de Motie Aartsen15, die vroeg om te komen tot meer differentiatie in risicoklassen en daarbij onderzoek
van TNO te betrekken. De hierboven geschetste koppeling van certificatievereisten
aan het soort asbesttoepassing waarmee gewerkt wordt is de eerste van de wegen waarlangs
ik risicodifferentiatie vormgeef.
Ten tweede is het voornemen om binnen SMArt-ns onderscheid te gaan maken in risicocategorieën,
waarbij het instrument ook in zal gaan op de te nemen maatregelen die meer dan voorheen
passend kunnen zijn bij het daadwerkelijke risico. Hierdoor zullen met name in risicoklasse
2 meer risicogroepen ontstaan. Het gebruik van het instrument zal wettelijk geborgd
worden.
Eindbeoordeling
Ten derde zal meer risicodifferentiatie worden bereikt door het afstemmen van de eisen
rondom de eindbeoordeling op het risico en type toepassing. Ook op dit onderdeel geeft
het eerder genoemde TNO-rapport over risicodifferentiatie een advies. Onderdeel van
dat advies is een mogelijkheid tot het doen van een visuele eindbeoordeling bij bepaalde
werkzaamheden die niet tot hoge vezelemissie leiden. Daar geeft TNO van aan dat in
situaties met een (verwachte) beperkte emissie van asbestvezels, het uitvoeren van
alleen een visuele inspectie kan dienen als een verlicht regime voor controle op het
juist uitvoeren van de werkzaamheden. Tenslotte geeft TNO advies over de optie om
de toetswaarde aan te passen bij de eindmeting na bepaalde (niet hoogrisico-) saneringen
van amfibool asbest. Het advies luidt dat er in de ter beschikking staande gegevens
niet genoeg basis wordt gevonden om een dergelijke wijziging door te voeren.
Dit laatste sluit aan bij een recent advies16 dat ik het RIVM heb gevraagd. Het RIVM heeft gekeken naar de te verwachten gezondheidseffecten
van een eventuele aanpassing van de voorgeschreven toetswaarde bij eindmetingen ter
vrijgave van een ruimte waar amfibool asbest is verwijderd. Deze staat nu op 2.000
vezels per kubieke meter en de optie die is verkend door het RIVM is om deze in gevallen
waar gemeten wordt, te verhogen tot 10.000 vezels per kubieke meter17. Het RIVM heeft volgens een aantal scenario’s de te verwachten concentratie van asbestvezels
doorgerekend om een inschatting te kunnen maken van de gezondheidsrisico’s en komt
tot de conclusie dat een kleine verhoging van het gezondheidsrisico zou kunnen optreden,
waarbij het streefrisiconiveau overigens niet wordt overschreden. Kanttekening daarbij
is dat voor die asbestverwijderaars die ook tijdens saneren al blootstaan aan asbestvezels
en doorwerken na afloop van de sanering de totale blootstelling wel zou kunnen leiden
tot overschrijden van het streefrisiconiveau. Het resulterende advies vormt input
voor mijn voorstellen om de eindbeoordeling na asbestsaneringen effectiever te maken.
In dit geval concludeer ik dat het niet opportuun is om een dergelijke wijziging door
te voeren. Om verder invulling te geven aan de uitgangspunten van de beleidsreactie,
overweeg ik wel andere aanpassingen
De koppeling van certificatieplicht aan asbesttoepassing, de vorming van risicogroepen
in SMArt-ns en de afstemming van eisen rondom eindbeoordeling zijn elementen waarmee
ik invulling geef aan risicodifferentiatie. Ze zullen onderdeel zijn van het voorstel
voor aanpassing van de regelgeving dat ik uiterlijk in de zomer van 2020 in internetconsultatie
wil laten gaan
Regelgeving en certificatie-eisen verbeteren
In mijn beleidsreactie van 27 september 2018 heb ik uw Kamer aangekondigd daar waar
mogelijk regelgeving of het handhavingsbeleid te verduidelijken. Op een aantal punten
heeft deze verduidelijking inmiddels plaatsgevonden. Hiertoe hoort ook een verduidelijking
naar aanleiding van de motie Von Martels/Remco Dijkstra18 die verzoekt in gesprek te gaan om te bekijken hoe in het werkplan en de bijbehorende
werkmethoden binnensanering van asbest eenvoudiger meegenomen kan worden onder het
buitensaneringsregime. Deze verduidelijking is gerealiseerd met de publicatie van
het gewijzigde certificatieschema in de Staatscourant op 6 december 201819.
Met de eerdergenoemde publicatie in de Staatscourant is in datzelfde certificatieschema
ook de verduidelijking aangebracht dat de verantwoordelijkheid voor de opdracht tot
de eindbeoordeling bij de opdrachtgever ligt en niet bij het asbestverwijderingsbedrijf.
In samenwerking met het Ministerie van IenW is dit ook het uitgangspunt geweest bij
het vormgeven van de verplichtingen rondom het LAVS in het Asbestverwijderingsbesluit.
Verder heeft in 2019 een interne analyse plaatsgevonden gericht op formuleringen in
regelgeving, schema’s of uitvoeringspraktijk die voor meerdere uitleg vatbaar blijken,
en op mogelijkheden om in de handhaving te focussen op de grootste risico’s. Waar
mogelijk worden de hieruit volgende verbetervoorstellen meegenomen in de wijzigingen
die ik in 2020 aanbreng in de regelgeving, in SMArt-ns, en de inrichting van het toezicht.
Toezicht
In de beleidsreactie heb ik aangegeven dat de Inspectie SZW en de Omgevingsdiensten
zullen verkennen of het mogelijk is hun samenwerking verder te versterken. Inmiddels
functioneren in praktisch alle regio’s regionale casusoverleggen samen met Omgevingsdiensten.
Dit was onderdeel van de intentieverklaring die in 2017 afgesloten is. Ook de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT) en politie worden voor de casusoverleggen uitgenodigd.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een verdergaande programmering en concretisering van
de samenwerking tussen ISZW en de Omgevingsdiensten. Ook het Openbaar Ministerie (OM)
is hierbij betrokken. Verder is in 2019 een traject gestart om meer informatiegestuurd
te kunnen werken waarbij bijvoorbeeld bekeken wordt hoe gegevenslevering door het
Landelijk Asbest Volgsysteem (LAVS) verbeterd kan worden. Deze gegevenslevering kan
bijdragen aan een betere en risicogerichtere selectie van saneringslocaties van gecertificeerde
bedrijven. Daarnaast worden instrumenten ontwikkeld om meer grip te krijgen op asbestsaneringen
die ten onrechte niet door gecertificeerde bedrijven worden uitgevoerd (de zogenoemde
illegale asbestsaneringen).
Het OM heeft sinds 2019 in het handhavingsarrangement meer capaciteit gereserveerd
voor milieudelicten, onder andere voortvloeiend uit arbeidsomstandighedentoezicht.
Met name asbest is een onderwerp dat regelmatig binnen het strafrecht wordt opgepakt.
De verwachting is dat het aantal strafrechtzaken nog zal groeien, nu de capaciteit
van het OM voor dergelijke zaken uitbreidt. De Inspectie SZW werkt, in opdracht van
de Strategische MilieuKamer samen met Omgevingsdiensten, OM en ILT in het kader van
een Uitvoeringsagenda Asbest, aan het uitwerken/updaten van een gezamenlijke handhavingsstrategie.
Naast focus op de samenwerking, heb ik in het plenair debat toegezegd te monitoren
of de extra capaciteit van de Inspectie SZW, die wordt ingezet op het handhaven van
asbestregelgeving, toereikend is. In mijn brief over gevaarlijke stoffenbeleid van
18 juni 2019 heb ik aangegeven dat hiervoor een dedicated team wordt gevormd zal komen
met gespecialiseerde inspecteurs voor het toezicht op gevaarlijke stoffen, waaronder
asbest, en dat dit team de komende tijd verder zal worden uitgebreid. Ik zal ook in
2020 blijven monitoren of de capaciteit die wordt ingezet op asbest toereikend is.
Verjaringstermijn van aansprakelijkheidsclaims bij asbestschade
In het AO Arbeidsomstandigheden en Handhaving van 5 september 2019 (Kamerstuk 25 883, nr. 361) ben ik ingegaan op de problematiek van de verjaring van aansprakelijkheidsclaims
bij asbestschade. Ik heb daarbij verwezen naar mijn brief van 13 juli 2018, waarin
ik uitgebreid op deze problematiek inga.20 Ik heb u toegezegd in deze brief in te gaan op de knelpunten die met de verjaringstermijn
worden ervaren. Om de problematiek het hoofd te bieden hebben de convenantpartijen,
die verenigd zijn in het Instituut Asbestslachtoffers (IAS), unaniem besloten tot
het instellen van een deskundigenpanel. Dit deskundigenpanel buigt zich over zaken
waarbij verjaring het enige punt van geschil is tussen het asbestslachtoffers en de
(ex) werkgever. Het panel geeft een advies of het beroep op verjaring door de (ex)werkgever
of diens verzekeraar stand zal houden voor de rechter. De instelling van het deskundigenpanel
betreft een proef voor de periode van twee jaar. Hoewel op basis van het verleden
mocht worden verwacht dat in ongeveer 20 dossiers na bemiddeling verjaring als enige
geschilpunt zou overblijven, is dit sinds de instelling van het deskundigenpanel eind
2018 slechts in één dossier het geval. Het deskundigenpanel heeft deze zaak begin
2019 behandeld. Het panel heeft de zaak aan de hand van de geldende jurisprudentie
beoordeeld en in het voordeel van het slachtoffer geoordeeld. Sindsdien is het deskundigenpanel
niet meer bijeen geweest, omdat zich geen zaken meer hebben voorgedaan waarbij
verjaring het enige geschilpunt is en partijen bereid zijn de zaak aan het panel voor
te leggen. Het IAS geeft desgevraagd aan in het laatste kwartaal van dit jaar een
onderzoek in te stellen naar de redenen waarom vooralsnog slechts één zaak is voorgedragen
aan het panel.
Tot slot
De komende periode ga ik onverminderd door met de uitwerking van de beleidsreactie
en daarmee met het aanbrengen van verbeteringen in het asbeststelsel. Ik ga verder
met de hierboven genoemde acties en zet daarnaast nieuwe acties in gang. Zo zal ik
komend jaar onder andere het in de beleidsreactie voor 2020 voorgenomen onderzoek
starten naar onafhankelijkheid in de eindbeoordeling. Zoals door uw Kamer gevraagd
in de motie Renkema21 zal ik de uitvoering en het effect van de maatregelen door een externe partij laten
bestuderen. Omdat veel van de genoemde maatregelen in 2020 hun beslag zullen krijgen
voer ik dit uit in 2021.
Eerder meldde ik uw Kamer al dat een gezonde en zorgvuldige omgang met asbest het
belangrijkste uitgangspunt blijft. Hierbij wordt tegelijkertijd gewerkt aan meer eenduidigheid,
het centraal stellen van de werkelijke risico’s en het beschikbaar maken van nieuwe
innovaties of werkwijzen: waar het kan ruimte en flexibiliteit bieden en vereenvoudigen.
Ook in de komende periode vraagt dat om een goede samenwerking met bij asbest betrokken
partijen. Hiertoe zijn we continu met deze partijen in gesprek. Het is belangrijk
om alle partijen te horen om daarna een gebalanceerde afweging te maken. De vernieuwingen
binnen het asbeststelsel vragen bijzondere inzet. Ik ben eenieder erkentelijk die
hieraan tot nu toe een positieve bijdrage geleverd heeft.
Ik besef dat het asbeststelsel een complex geheel is en blijft. Ik bied uw kamer daarom
indien daar behoefte aan is een technische briefing aan om in te gaan op vragen die
er leven ten aanzien van veranderingen in het asbeststelsel en certificatie.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid