Brief regering : Quick scan elektrische bakfietsen
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 787 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Hierbij bied ik u de «Quick scan veiligheid elektrische bakfietsen» (hierna «de quick
scan) aan die is uitgevoerd door Arcadis en die ik op 22 november 2019 heb ontvangen1. Deze quick scan geeft invulling aan de motie Von Martels/Remco Dijkstra2. Deze motie werd ingediend naar aanleiding van het algemeen overleg met uw Kamer
op 16 april 2019 (Kamerstuk 29 398, nr. 702), waarbij vragen werden gesteld over de regelgeving voor en veiligheid van elektrische
bakfietsen, mede gezien het gebruik ervan in de kinderopvangsector. In deze brief
worden eerst de belangrijkste conclusies uit de quick scan gepresenteerd. Vervolgens
wordt ingegaan op de betekenis van deze quick scan voor het huidige beleidskader voor
elektrische bakfietsen.
Belangrijkste uitkomsten van de quick scan
De quick scan ziet op bakfietsen met elektrische trapondersteuning die bedoeld zijn
voor het vervoer van zes of meer personen. Deze zijn vooral in gebruik bij kinderdagverblijven,
scholen en in de buitenschoolse opvang. Er is volgens Arcadis sprake van een toename
van het gebruik van de elektrische bakfiets sinds de schorsing van de aanwijzing voor
toelating tot het verkeer op de weg van de Stint. In oktober vorig jaar waren er zo’n
350 elektrische bakfietsen met zes of meer zitplaatsen professioneel in gebruik. Op
het moment van het verschijnen van het onderzoek van Arcadis ging het om ruim 700
elektrische bakfietsen.
Arcadis constateert dat de relatieve veiligheid van het gebruik van de elektrische
bakfiets voor het vervoer van (kleine) kinderen gelijk of hoger ligt dan bij lopen
en fietsen onder begeleiding, maar lager ligt dan bij het gebruik van auto’s en bussen.
Dit is overigens sterk afhankelijk van de context van het gebruik, met name van de
gebruikte routes en de begin- en eindlocaties. Arcadis schrijft dat
ze op basis van deze quick scan geen signalen hebben dat direct maatregelen moeten
worden genomen om de veiligheid van elektrische bakfietsen te waarborgen. Arcadis
beveelt wel aan om deze elektrische bakfietsen (voor commercieel of professioneel
vervoer van vracht of personen) mee te nemen in de ontwikkeling een nieuw toelatingskader
voor voertuigen. Daarnaast beveelt Arcadis aan om het veilig gebruik van deze voertuigen
te bevorderen door middel van het gebruik van veilige routes en het waarborgen van
de technische staat van de elektrische bakfiets door het volgen van een onderhoudsschema.
Veilig gebruik elektrische bakfietsen
De quick scan geeft geen aanleiding om onmiddellijk in te grijpen. Aanbevolen wordt
wel om het veilig gebruik van elektrische bakfietsen in het verkeer te bevorderen.
Voor de Stint heb ik een convenant gesloten met de kinderopvangsector. Dat convenant
heb ik uw Kamer toegestuurd op 10 juli 2019.3 In mijn brief van 16 oktober 2019 in reactie op het rapport van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (hierna «de OVV»), had ik aangekondigd om met de sector in overleg
te treden om te bezien in welke mate de toepassing van het convenant verbreed kan
worden naar de elektrische bakfietsen die in de kinderopvangsector worden gebruikt.4 Ik heb inmiddels een eerste overleg gehad met de kinderopvangsector om de mogelijkheden
hiervan te verkennen. De uitkomst is dat uitbreiding van het Stint-convenant niet
het juiste middel is om aanvullende maatregelen te treffen, omdat er sprake is van
een diversiteit aan bakfietsen waarvoor geen toelating geldt en waarvan geen centrale
administratie bestaat. Het is daarmee lastig om harde afspraken te maken over het
gebruik van dergelijke voertuigen in een convenant.
Niettemin ga ik vanuit het belang van de verkeersveiligheid, samen met de kinderopvangsector,
de kinderopvangorganisaties voorlichten over de veiligheid van elektrische bakfietsen
en hen ondersteunen in het maken van de juiste afwegingen om tot vervoerskeuzes te
komen. Hierbij denk ik aan de mogelijkheid om via de brancheorganisaties aandacht
te vragen voor het gebruik van veilige routes en het juiste onderhoud van het vervoermiddel.
Het uitgangspunt daarbij is wel steeds dat kinderdagopvangorganisaties zelf verantwoordelijk
zijn voor de wijze waarop zij het vervoer van kinderen organiseren.
Implicaties van de quick scan voor het nieuwe toelatingskader
Op dit moment behoeven elektrische bakfietsen geen toelating als aan drie cumulatieve
voorwaarden wordt voldaan:
1) De motor heeft een nominaal continu vermogen van maximaal 250W.
2) De ondersteuning van de motor neemt geleidelijk af en stopt bij een snelheid van 25
km/u. Een fietser kan dan alsnog een hogere snelheid bereiken, maar dat is dan louter
en alleen op basis van spierkracht.
3) De motor biedt alleen ondersteuning wanneer de bestuurder trapt. Het voertuig mag
niet vanuit zichzelf kunnen rijden met bijvoorbeeld een gashendel zonder dat de bestuurder
hoeft te trappen.
Als aan deze drie voorwaarden is voldaan, zijn de regels van een gewone fiets van
toepassing. Voor elektrische bakfietsen die niet aan één van de drie voorwaarden voldoen,
gelden andere regels naargelang de specifieke kenmerken van het voertuig. Die hangen
dan af van onder andere het specifieke motorvermogen. In algemene zin geldt dat alle
voertuigen die door de motor harder kunnen dan 25 km/u aan Europese eisen moeten voldoen.
Elektrische bakfietsen met trapondersteuning en maximum constructiesnelheid van 25
km/u of minder, die een zwaardere motor dan 250W hebben, moeten ook aan Europese regelgeving
en – toelatingseisen (Verordening (EU) nr.168/2013) voldoen.
Zoals reeds aangekondigd in mijn reactie op de aanbevelingen van de OVV, werk ik aan
een nationaal kader voor licht elektrische voertuigen. Ik neem de elektrische bakfietsen
hierin ook mee, waarbij ik in het bijzonder kijk naar die elektrische bakfietsen die
voor commercieel gebruik worden ingezet. Ik sluit hiermee aan op de uitkomsten van
het onderzoek van de OVV en de quick scan van Arcadis. Het betrekken van de uitkomsten
van dit onderzoek in de ontwikkeling van het nieuwe nationale kader biedt als voordeel
dat integraal kan worden gekeken naar de verschillende licht gemotoriseerde voertuigen
die in Nederland op de weg zijn en de wettelijke regimes die daarvoor gelden. Zoals
ik in de eerder genoemde brief van 16 oktober jl. heb geschreven, wordt daarbij het
uitgangspunt gehanteerd op elkaar lijkende voertuigen zoveel mogelijk gelijk te behandelen.
Ten slotte
De quick scan van Arcadis laat zien dat het mogelijk is om elektrische bakfietsen,
onder de juiste voorwaarden, veilig te gebruiken. Met die conclusie ga ik, samen met
de kinderopvangsector, aan de slag. De aanbeveling om elektrische bakfietsen te betrekken
bij de ontwikkeling van een nieuw nationaal kader ga ik bekijken. Over de outlines
van dit kader zal ik u medio 2020 informeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat