Brief regering : Reactie op de motie van de leden Van Helvert en Karabulut over de uitkomsten van de verkenning naar de mogelijkheden voor berechting van Nederlandse Syriëgangers in Syrië door lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 688 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
voor het jaar 2020 (Kamerstuk 35 300 V) (Handelingen II 2019/20, nr. 24, item 24), heeft het lid Van Helvert (CDA) zijn motie (Kamerstuk 35 300 V, nr. 22) aangehouden. Ook het lid Karabulut (SP) heeft haar motie (Kamerstuk 35 300 V, nr. 26) aangehouden. Met deze brief voldoe ik graag aan mijn toezegging om de Kamer binnen
een maand nader te informeren over de uitkomsten van de verkenning naar de mogelijkheden
voor berechting van Nederlandse Syriëgangers in Syrië door lokale Syrisch-Koerdische
autoriteiten en of een gesprek met de Syrian Democratic Council (SDC) kan worden gestart over vrede in Syrië en gevangenschap van Nederlandse uitreizigers.
Berechting in Syrië door lokale Syrische-Koerdische autoriteiten
Zoals reeds in de brief aan uw Kamer gemeld op 11 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 672) blijft het kabinet zich inzetten voor de vervolging van de misdadigers van ISIS.
Bij voorkeur vindt berechting in de regio plaats, omdat zich daar de slachtoffers
en de bewijslast bevinden, hetgeen de kans op succesvolle veroordelingen vergroot.
Nederland geeft daarbij de voorkeur aan berechting door het Internationaal Strafhof of door een nog op te richten ad-hoc Tribunaal, mede omdat dit berechting
conform internationale standaarden garandeert. Echter, in afwezigheid van een doorverwijzing
of mandaat van de VN Veiligheidsraad en instemming van Syrië en/of Irak, zijn beide
berechtingsvarianten voorlopig niet haalbaar, zoals ook onderkend in het op 22 juli
jl. gepresenteerde advies van de Externe Volkenrechtelijke Adviseur.
Nadat Irak eerder dit jaar had aangegeven onder voorwaarden (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 672 en (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 959) bereid te zijn tot de berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde ISIS-strijders,
heeft Nederland met zes Europese partners (België, Zweden, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk,
Duitsland en Denemarken) het initiatief genomen om te onderzoeken of hierover met
Irak een overeenkomst gesloten kan worden. Dit vanuit de gedachte dat vervolging en
berechting van ISIS-strijders in Irak ook past binnen het door het Kabinet gehanteerde
uitgangspunt dat berechting daar moet plaatsvinden waar de misdaden zijn begaan. Het
afgelopen jaar hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met Irak en met de zeven
Europese landen onderling over de uitvoeringsmodaliteiten. Gegeven de complexiteit
van de materie verloopt deze discussie stapsgewijs.
Met de Europese partners is daarnaast ook gesproken over andere berechtingsmogelijkheden
in de regio, bijvoorbeeld door de Syrische-Koerden. Laatstelijk nog op 5 december
jl. tijdens een bijeenkomst met voornoemde Europese partners in Den Haag. Daarbij
bleek echter dat een dergelijk berechtingsspoor om diverse redenen noch mogelijk,
noch wenselijk wordt geacht door de partnerlanden. Redenen hiervoor zijn dat berechting
door de Syrische-Koerden een onwenselijke situatie creëert waarbij een non-statelijke
actor een bevoegdheid krijgt toebedeeld, i.c. de rechtsprekende macht, die normaliter
slechts statelijke actoren toekomt. Ondersteuning daarvan door derde landen zal waarschijnlijk
strijdig zijn met het non-interventiebeginsel en de soevereiniteit van Syrië, zoals
ook gesteld in het advies van de Extern Volkenrechtelijke Adviseur. Daarnaast voldoet
de wijze van vervolging die de SDF hanteert niet aan internationale (mensenrechten-)standaarden.
Tenslotte vormen het gebrek aan volledige controle over grondgebied en de onzekerheid
over de duurzaamheid van het gezag dat de SDF op dit moment wel uitoefent een probleem
voor effectieve berechting en uitvoer van vonnissen op de langere termijn. Tijdens
de bijeenkomst op 5 december jl. is ook over de mogelijkheid van berechting in de
Koerdische Autonome Regio (KAR) in Irak gesproken. Dit werd door partners verworpen,
omdat de KAR geen Staat is, er zorgen zijn over de naleving van internationale mensenrechtenstandaarden
door de KAR en omdat het maken van internationale afspraken met de KAR uiterst gevoelig
ligt voor de centrale regering in Bagdad.
Mijn conclusie is dan ook dat effectieve en legitieme berechting van in Noordoost
Syrië gedetineerde ISIS-strijders door lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten gegeven
de juridische, humanitaire en politieke complexiteit noch mogelijk noch wenselijk
is. Desalniettemin blijft het mede in het licht van wijzigende omstandigheden noodzakelijk
ieder spoor te blijven onderzoeken, zoals ook voor de KAR is gedaan. Aan het verzoek
in de aangehouden motie van het lid Van Helvert is hiermede nu voldaan.
Gesprekken aangaan met de Syrian Democratic Council (SDC)
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 29 754, nr. 492), onderhoudt Nederland op laag ambtelijk niveau sporadisch contact met de Benelux
vertegenwoordiging van de SDC. Zo heeft er tweemaal op laag-ambtelijke niveau overleg
plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook hebben Nederlandse diplomaten
in de regio af en toe contact met de SDC.
Mede in dat licht zal het Kabinet dit jaar nog opvolging geven aan de strekking van
de motie van het lid Karabulut om te spreken met de SDC. Randvoorwaarden zijn wel
dat deze gesprekken op ambtelijk niveau worden gevoerd. Uiteraard mag uit gesprekken
met een non-statelijke actor geen erkenning van statelijke ambities worden afgeleid.
In lijn met de motie zal de gespreksagenda zich richten op vrede in Syrië en Nederlanders
in detentie- en opvangkampen in Noordoost Syrië. De gesprekken zullen voorts worden
gebruikt om de Nederlandse zorgen over te brengen over de naleving van mensenrechten
door de SDF en banden met de PKK. Een en ander komt samen in een besloten bijeenkomst
van het European Institute of Peace, met vertegenwoordiging van de SDC, waar ik een ambtelijke afvaardiging aan deel
zal laten nemen (in lijn ook met de aanwezigheid van een aantal EU-partners).
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken