Brief regering : Kabinetsreactie op het Rathenau-rapport ‘De impact van grootschalige onderzoeksinfrastructuren’
29 338 Wetenschapsbudget
32 637
Bedrijfslevenbeleid
Nr. 211
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2019
Hierbij ontvangt u, mede namens de Staatssecretaris van EZK, de reactie op het rapport
van het Rathenau Instituut «De impact van grootschalige onderzoeksinfrastructuren:
Een nieuwe meetmethode voor de opbrengst van internationale onderzoeksfaciliteiten»1, zoals verzocht door de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Infrastructuur voor excellente wetenschap
Om complexere fundamentele wetenschappelijke vraagstukken te beantwoorden heeft de
wetenschap zich in de afgelopen decennia meer en meer ontwikkeld richting «Big Science»:
grotere projecten met veel financiering, veel onderzoekers, complexe instrumenten
en grote datastromen. CERN is bijvoorbeeld een instituut met 6 deeltjesversnellers,
2500 fte en 12000 wetenschappelijke gebruikers per jaar.
Door dit soort grootschalige onderzoeksinfrastructuren doen wetenschappers baanbrekend
onderzoek en worden de Big Science organisaties uitgedaagd om met steeds geavanceerdere
instrumenten te komen die tot de uiterste grenzen van de huidige technologie gaan.
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen (zoals de NWO-instituten, TNO en 4TU)
kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van deze nieuwe grensverleggende
instrumentatie.
Grootschalige onderzoeksinfrastructuren – zeker in de wereld van Big Science – bedienen
een internationale gemeenschap van onderzoekers en vereisen hoge investeringen die
niet door individuele instellingen of landen kunnen worden opgebracht. Daarom zijn
samenwerkingsverbanden tussen landen essentieel om deze faciliteiten te ontwikkelen,
te bouwen en te exploiteren. Nederland is lid van organisaties als CERN en ESRF om
de wetenschap vooruit te brengen. Door mee te doen aan dit soort faciliteiten krijgen
Nederlandse onderzoekers toegang tot de (internationale) onderzoeksfaciliteiten die
nodig zijn voor hun onderzoek.
Ook versterkt het de reputatie van Nederland als excellent wetenschapsland. Tegelijk
wordt deze toegang aanmerkelijk relevanter als er óók in Nederland zelf wordt geïnvesteerd
in nationale coördinatie en infrastructuur, samenwerkingsverbanden en talent. De samenwerking,
data en inzichten uit internationale onderzoeksinfrastructuren zijn vooral nuttig
als wetenschappers daar in Nederland weer op voort kunnen bouwen. Een recent voorbeeld
hiervan is de investering in de Einstein Telescoop Pathfinder (ET-Pathfinder), een
testfaciliteit bij de Universiteit Maastricht, waarbij de juiste kennis in huis wordt
gehaald voor de toekomstige Einstein Telescoop. Een ander voorbeeld is de LOFAR-faciliteit
voor radioastronomie in Noord-Nederland in relatie tot de te bouwen Square Kilometer
Array (SKA). Het Nederlandse onderzoeksinstituut Nikhef dankt een deel van haar hoogstaande
internationale reputatie aan de toegang tot CERN.
Werken aan verbeteringen van de return-on-investment
Het Rathenau Instituut heeft met het rapport De impact van grootschalige onderzoeksinfrastructuren een methode ontwikkeld voor het meten van een specifiek onderdeel van de impact van
onderzoeksinfrastructuren. Het Rathenau Instituut heeft deze studie gedaan in opdracht
van het netwerk van Industrial Liaison Officers (ILO’s). Zij hadden behoefte aan een
goede methode om de return-on-investment te kunnen meten als onderdeel van hun monitoringsysteem.
Het gaat om een rekenmethode voor de directe return-on-investment van het lidmaatschap
van internationale organisaties met grootschalige onderzoeksinfrastructuren waar Nederland
lid van is. In het rapport is de return-on-investment van vier organisaties berekend,
te weten CERN (Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire – Zwitserland), ESRF (European
Synchroton Radiation Facility – Frankrijk), ITER (International Thermonuclear Experimental
Reactor – Frankrijk) en LOFAR (Low Frequency Array-telescoop – Nederland).2
De return-on-investment wordt berekend door de baten van de onderzoeksinfrastructuren
voor het Nederlandse bedrijfsleven af te zetten tegen de Nederlandse financiële contributie
aan de onderzoeksinfrastructuren. De baten bestaan uit het aandeel van het Nederlandse
bedrijfsleven in de totale opdrachten voor technologische onderdelen (voor ontwikkeling,
bouw of onderhoud) die door de onderzoeksinfrastructuur wordt uitgezet. De methode
in het rapport berekent een return-coëfficiënt per onderzoeksinfrastructuur: het percentage
contributie door Nederland gedeeld door het percentage uitgaven aan goederen en contracten
in Nederland. De coëfficiënt geeft dus aan wat de positie is van Nederland ten opzichte
van andere landen in het binnenhalen van de totale hoeveelheid opdrachten. De berekening
is onder andere bedoeld als nulmeting om te zien of inspanningen vanuit het ILO-netwerk
effect hebben op de return-on-investment. Het rapport geeft aan dat voor de toepassing
van de methode maatwerk is vereist omdat onderzoeksinfrastructuren verschillende aanpakken
en regels hebben voor financiering en aanbesteding. Daarnaast bevestigt het rapport
met het Nederlandse voorbeeld van LOFAR dat de opbrengsten in het vestigingsland bij
een investering in een onderzoeksinfrastructuur relatief hoog zijn.
Onze Nederlandse high-tech bedrijven staan goed aangeschreven in de internationale
context maar lijken in vergelijking met het buitenland toch meer moeite te hebben
met het verwerven van opdrachten. Het kan zijn dat een internationaal gelijk speelveld
ontbreekt, bijvoorbeeld omdat garanties of financieringsmogelijkheden voor risicovolle
co-development-activiteiten in het buitenland gemakkelijker zijn of omdat Nederland
geen lid is. Als Nederland echter geen lid is in de fase dat er gebouwd wordt maar
later toetreedt, dan worden deze opdrachten doorgaans niet door het Nederlandse bedrijfsleven
(en de kennisinstellingen) verworven.
Bij de betrokken NWO-instituten zijn al enkele jaren Industrial Liaison Officers (ILO’s)
aangesteld die de verbinding vormen en de samenwerking bevorderen tussen het Nederlands
bedrijfsleven en de Big Science onderzoeksinfrastructuur. Dit doen zij door bedrijven
te verbinden die nieuwe technologieën voor de wetenschappelijke infrastructuur en
voor toepassingen in de maatschappij ontwikkelen. Wij vinden dit een zeer waardevolle
functie van NWO en haar instituten. Een voorbeeld van de activiteiten van de ILO’s
is het organiseren van ontmoetingen tussen Big Science organisaties en het Nederlands
bedrijfsleven, zoals de succesvolle missie HOLLAND@CERN naar Genève op 4 en 5 juni
jl. De rekenmethode en nulmeting in het rapport helpen de ILO's om hun expertise gericht
in te zetten om de deelname van Nederlandse bedrijven aan internationale aanbestedingen
van Big Science te verbeteren.
Het rapport laat zien dat de bouw en het onderhoud van deze onderzoeksinfrastructuren
ook een directe impact hebben op het Nederlandse bedrijfsleven, zelfs al staat die
infrastructuur niet in Nederland. Bedrijven ontwikkelen samen met wetenschappers grensverleggende
technologie om de nieuwe onderzoeksinfrastructuur te bouwen. Bijvoorbeeld de opdracht
aan VDL voor het maken van de draagconstructie voor de Extremely Large Telescope van
ESO in Chili voor meer dan € 30 miljoen (niet in het rapport opgenomen). Het verkrijgen
van bouw- en onderhoudsopdrachten levert naast de directe opbrengsten ook waardevolle
samenwerking met kennisinstellingen en een goede internationale reputatie op. Dit
rapport bevestigt dat er verschillen kunnen ontstaan in de return-on-investment tussen
verschillende landen. Dit laat zien dat Nederland alert moet blijven op de return-on-investment
bij de onderhandelingen over aanbestedingen.
De door het Rathenau Instituut ontwikkelde methode voor het meten van de directe return-on-investment
levert een waardevolle bijdrage voor het in beeld brengen van een deel van de bredere
maatschappelijke impact van onderzoeksinfrastructuren. In dit rapport is dus niet
de brede impact op wetenschap, onderwijs, bedrijfsleven en de maatschappij meegenomen.
Het Rathenau Instituut heeft in andere onderzoeken juist wel methoden ontwikkeld om
deze bredere impact van investeringen in onderzoeksinfrastructuren en wetenschappelijk
onderzoek in beeld te brengen en verwijst hier ook naar. Het kabinet streeft naar
de maximalisatie van impact in brede zin en neemt daarin ook de financiële return-on-investment
mee. In de afweging voor lidmaatschap van internationale onderzoeksinfrastructuren
is het wetenschappelijk belang doorslaggevend voor het kabinet.
Brede impact
Onderzoeksinfrastructuren zijn een magneet voor talent en kennisintensieve bedrijven.
Doordat het bedrijfsleven samenwerkt met de wetenschap aan nieuwe technologieën kan
het bedrijfsleven haar bestaande expertise uitbreiden of verbeteren en zo nieuwe technologieën
op bestaande markten introduceren of nieuwe markten betreden. Investeren in onderzoeksinfrastructuren
is dus ook investeren in nieuwe sleuteltechnologieën voor toekomstige oplossingen
voor maatschappelijke vraagstukken en nieuwe welvaart. Onderzoeksinfrastructuren leidden
vaak tot spin-offs die een veel bredere impact hebben dan het wetenschappelijke belang
of de directe bedrijfsbelangen. Bekende spin-offs van CERN zijn bijvoorbeeld het WorldWideWeb,
touchscreens en onlangs, in samenwerking met het bedrijf Amsterdam Science Instruments,
technologie voor CT-scans in kleur en 3D.
Onderzoeksinfrastructuren zijn ook plaatsen waar studenten van zowel mbo, hbo als
universiteiten belangrijke vaardigheden kunnen opdoen via bijvoorbeeld stages voor
de bouw en onderhoud van instrumenten. Tegelijk zijn belangrijke ontwikkelingen in
de wetenschappelijke instrumentatie zonder de technische hulp, co-ontwikkeling, vaardigheden,
vindingrijkheid en interactie van hightech bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen
bijna onmogelijk. Dit illustreert het belang van samenwerking in de wetenschap. Daarnaast
heeft de vestiging van een grote onderzoeksfaciliteit in Nederland zelf directe regionale
gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid.
Tot slot, Nederland is lid van internationale onderzoeksinfrastructuren in de eerste
plaats vanwege het wetenschappelijk belang. Daarnaast zijn de brede impact en de return-on-investment
belangrijke redenen voor lidmaatschap. Dit rapport helpt bij het agenderen van de
return-on-investment in onderhandelingen met andere lidstaten. Extra investeren in
grootschalige onderzoeksinfrastructuur loont.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap