Brief regering : Reactie op verzoek commissie over eerste concept UN Binding Treaty for Transnational Corporations on Human Rights
32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 270 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2019
Op 17 juli jongstleden deelde Ecuador, als voorzitter van de open-ended intergovernmental working group on transnational corporations and other
business enterprises with respect to human rights (OEIGWG), een herzien concept voor een mogelijk bindend instrument op het gebied
van mensenrechten en bedrijfsleven. Op verzoek van uw Kamer stuur ik u hierbij een
appreciatie van dit concept.
Het kabinet onderschrijft de noodzaak om mensenrechtenschendingen door of met betrokkenheid
van bedrijven tegen te gaan en om goede toegang tot herstel te bieden voor slachtoffers
wanneer zich schendingen voordoen. Het kabinet staat daarom open voor gesprekken over
een juridisch bindend instrument. Het benadrukt hierbij dat een dergelijk instrument
geschikt moet zijn voor het na te streven doel, effectief moet kunnen worden geïmplementeerd
en gehandhaafd, en voldoende draagvlak moet hebben.
Appreciatie concepttekst
De nieuwe concepttekst adresseert enkele zorgen die de EU eerder heeft geuit. Zo is
de reikwijdte verbreed van enkel multinationale ondernemingen naar alle bedrijfsactiviteiten
(artikel 3(1)). De tekst is hiermee in lijn gebracht met het idee van de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs) dat alle bedrijven een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van mensenrechten,
niet alleen multinationale ondernemingen. Ook worden de UNGPs nu expliciet genoemd
in de preambule. Het kabinet waardeert deze aanpassingen.
Tegelijkertijd roept de tekst nog vragen op ten aanzien van de reikwijdte, toepasbaarheid
en relatie tot bestaande rechtskaders. Dit komt allereerst door het gebruik van algemene,
soms onduidelijke, bewoordingen. Een voorbeeld is de definitie van mensenrechtenschendingen
in artikel 1(2), die als volgt luidt: «any harm committed by a State or a business enterprise non state actor, through acts
or omissions in the context of business activities, against persons or groups of persons
...». Met een dergelijke ruime omschrijving wordt de reikwijdte van de tekst onduidelijk
en potentieel te breed.
De tekst bevat verder bepalingen die raken aan rechtsgebieden waarvoor al internationale
en/of Europeesrechtelijke instrumenten bestaan, bijvoorbeeld de bepalingen over wederzijdse
rechtshulp en erkenning en tenuitvoerlegging van uitspraken (artikel 10), bepalingen
over toepasselijk recht en jurisdictie (artikel 7 en 9) en de rechten van slachtoffers
(artikel 4). Niet duidelijk is hoe de bepalingen van deze concepttekst moeten worden
toegepast in het kader van de al bestaande verplichtingen van staten. Dit is een complexe
kwestie die nadere studie vereist.
Voorts bevat de tekst bepalingen over onderwerpen die veelal in het nationaal recht
van landen zijn geregeld en hier niet automatisch goed op aansluiten. In dit kader
zouden bijvoorbeeld ook in Nederland de bepalingen over rechten van slachtoffers (artikel
4), aansprakelijkheid van bedrijven (artikel 6) en verjaringstermijnen (artikel 8)
nadere studie vereisen.
Daarnaast bevat de tekst een aantal verplichtingen voor staten en bedrijven, waarmee
kosten/inspanningen gemoeid kunnen zijn en waarvan niet vaststaat of ze doelmatig
en/of wenselijk zijn. Hieronder valt bijvoorbeeld de verplichte due diligence (artikel 5). Deze vraagstukken worden geadresseerd in het dit najaar gestarte project
«IMVO-maatregelen in perspectief» (werktitel), naar aanleiding van de afspraak uit
het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» om na twee jaar te bezien of, en zo
ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Parallel aan dit project wordt
ook het Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven herzien, waarin de brede
agenda op het domein van mensenrechten en bedrijfsleven wordt vernieuwd.
Tot slot blijft het kabinet van mening dat een mogelijk juridisch bindend instrument
toegevoegde waarde moet hebben om de bescherming van en de eerbiediging van de mensenrechten
te verbeteren en een gelijk speelveld voor bedrijven wereldwijd te waarborgen. Het
is daarvoor essentieel dat elk voorstel voldoende draagvlak onder VN-lidstaten heeft.
Daarom vindt het kabinet het zorgelijk dat een aantal landen geen deel (meer) uit
wil maken van besprekingen. Het gaat hierbij onder andere om de Verenigde Staten,
Canada, Australië, Noorwegen, Japan, Zuid-Korea, Israël, Nieuw Zeeland, Singapore.
OEIGWG
Van 14–18 oktober 2019 heeft de vijfde sessie van de OEIGWG plaatsgevonden. Op aandringen
van enkele EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben de Europese Commissie en de Europese
Dienst voor Extern Optreden (EDEO) de OEIGWG bijgewoond en namens de EU een verklaring
uitgesproken. Hierin werd aandacht gevraagd voor de betrokkenheid van het maatschappelijk
middenveld, bedrijven en vakbonden bij de onderhandelingen. Voorts werd uitgesproken
dat de EU zich zal blijven inzetten om wereldwijd met alle staten en belanghebbenden
samen te werken om vooruitgang te boeken met betrekking tot de agenda voor mensenrechten
en bedrijfsleven.
Proces voorwaarts
Voor de zomer lieten de Europese Commissie en EDEO weten dat ze (tijdelijk) niet actief
konden zijn in het proces rondom de besprekingen van een mogelijk bindend instrument,
wegens het ontbreken van een mandaat vanuit de lidstaten. Dit mandaat kon de Europese
Commissie ook niet aanvragen bij de lidstaten, omdat zij uittredend was.
Naar verwachting zal de nieuwe Europese Commissie per 1 december geïnstalleerd zijn,
en zal de discussie over een mogelijk onderhandelingsmandaat weer starten.
Nederland blijft zich in EU-verband actief en constructief opstellen in het proces.
Daarom heeft Nederland, samen met enkele andere gelijkgezinde lidstaten, de afgelopen
maanden het contact met de Europese Commissie en EDEO voortgezet en het belang van
een goede juridische analyse van de voorliggende teksten onderstreept. De EDEO werkt
momenteel aan deze analyse van de nieuwe concepttekst en ik zal mij ervoor inspannen
dat deze met uw Kamer gedeeld kan worden. Daarnaast blijft Nederland zich actief inzetten
om tot een gezamenlijke EU-positie te komen rondom het verdrag.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking