Brief regering : Versterken van de jeugd-ggz
31 839 Jeugdzorg
Nr. 698
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2019
Na de evaluatie van de Jeugdwet (januari 2018) is op verzoek van de heer Raemakers
                  een apart onderzoek gedaan naar de jeugd-ggz. Kinderen die te maken krijgen met psychische
                  problematiek en hulp nodig hebben, moeten goede passende hulp krijgen, die tijdig
                  beschikbaar is. In deze brief ga ik in op welke wijze ik de jeugd-ggz wil versterken.
               
Ik ga eerst in op het aanvullend onderzoek naar de jeugd-ggz binnen het nieuwe stelsel
                  van jeugdhulp. Vervolgens belicht ik hoe we het inrichten van de regionale expertisecentra
                  specialistische jeugdhulp gaan vorm geven. Tot slot licht ik het voorstel en advies
                  over een landelijke ketenaanpak voor eetstoornissen voor de komende jaren toe.
               
Aanvullend onderzoek positie jeugd-ggz
Over het aanvullend onderzoek naar de evaluatie van de jeugd-ggz binnen het nieuwe
                  stelsel van jeugdhulp1 heb ik de Kamer geïnformeerd in de brief van 1 juli 2019. In het onderzoek komen
                  vijf hoofdthema’s naar voren:
               
1. De toegang tot de jeugd-ggz: met vragen naar de rol van praktijkondersteuners bij huisartsen en de rol die professionals
                        met expertise in de jeugd-ggz kunnen hebben in lokale teams.
                     
2. Triage bij complexe problematiek: met de vraag of een snelle diagnose mogelijk is.
3. Samenwerking tussen jeugd-ggz, andere jeugdhulpverleners en lokale teams: met vragen naar kennis en erkenning van elkaars expertise, in hoeverre het lukt om
                        jeugdhulp en jeugd-ggz met elkaar te laten samenwerken, (hoe) de volwassen-ggz hierin
                        wordt betrokken en de zichtbaarheid van het lokale team als partij waar ook naar terugverwezen
                        kan worden.
                     
4. Hoog-specialistische jeugd-ggz: met vragen naar hoe lokaal werken vorm krijgt en hoe de terugkeer naar het lokale
                        domein/het lokale team werkt.
                     
5. Leren en het kennismanagement: met vragen in hoeverre er sprake is van lerende praktijken, hoe deze werken en wat
                        de invloed van de druk op het stelsel is als het gaat om het leren.
                     
De afgelopen periode hebben we de uitkomsten van het rapport in diverse bijeenkomsten
                  besproken met ervaringsdeskundigen, professionals, gemeenten, kennispartijen, aanbieders
                  en branche- en beroepsorganisaties. De deelnemers van de bijeenkomsten kunnen zich
                  voor een groot deel vinden in de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport, maar
                  men miste ook punten in het rapport. Punten die werden gemist waren bijvoorbeeld:
                  aandacht voor het hele gezin in plaats van alleen de focus op de problematiek van
                  het kind, de aandacht voor het voorkomen van psychische problematiek en concrete oplossingsrichtingen.
                  De perspectieven van cliënten, huisartsen, de jeugdgezondheidszorg, kinderartsen,
                  het onderwijs en de samenwerking tussen de verschillende partijen zijn in de bijeenkomsten
                  besproken. Veldpartijen vroegen hier in reactie op het rapport aandacht voor. Verder
                  ga ik in gesprek met de Nationale Jeugdraad, MIND en Ieder(in) hoe we ervaringsdeskundigekinderen
                  en ouders meer kunnen betrekken bij de ontwikkelingen binnen de jeugd-ggz.
               
Follow-up van het onderzoek naar de jeugd-ggz
Naar aanleiding van het rapport ga ik met de volgende opgaven aan de slag:
a) Voldoende inhoudelijke jeugd-ggz expertise beschikbaar in de toegang.
Het is belangrijk dat voldoende inhoudelijke jeugd-ggz expertise in de toegang beschikbaar
                              is, zodat kinderen tijdig passende hulp krijgen (onderdeel hiervan is een betere triage).
                              Een betere triage kan ook zorgen voor minder vaak onnodig doorverwijzen naar de specialistische
                              jeugd-ggz. Ik ga hiervoor het volgende doen:
                           
– Dit wordt meegenomen bij de borging van de basisfuncties voor de gemeentelijke toegang tot jeugdhulp (zie hiervoor de brief over een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming
                                    en jeugdreclassering).
                                 
– Het versterken van de inzet van POH-ggz jeugd. Ik ben met gemeenten in gesprek over wat er nodig is om de inzet van de POH-ggz voor
                                    jeugdigen te versterken. Ik bekijk met Zorgverzekeraars Nederland en de VNG of we
                                    dit vraagstuk kunnen meenemen in de samenwerkingsagenda tussen de VGN en ZN. Daarbij
                                    betrek ik de onderzoeksresultaten van een onderzoek van de Universiteit Groningen
                                    naar de Praktijkondersteuner Huisarts-Jeugd en het onderzoek «POH jeugd en gezin»
                                    door Accare, Molendrift en Karakter2.
                                 
– Het versterken van werkbare modellen bij gemeenten. Uit het onderzoeksrapport naar de positie van de jeugd-ggz blijkt het model waarbij
                                    de toegang, triage en uitvoering bij één partij worden belegd, waarvan bij de gemeente
                                    Utrecht sprake is, goed te werken. Dit model zorgt voor sneller passende hulp en minder
                                    doorverwijzingen naar de specialistische jeugd-ggz. Daarnaast zijn er goede voorbeelden
                                    van gemeenten die op verschillende wijzen expertise in de toegang borgen, bijvoorbeeld
                                    door de inzet van een jeugdarts in het lokale team en een specialistisch ggz team
                                    dat actief is in een wijk ter ondersteuning van het lokale team. Ik bekijk wat ervoor
                                    nodig is om van deze modellen en vormen te leren en gemeenten hierbij te ondersteunen.
                                    Zo wordt door het kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie gewerkt aan een overzicht
                                    van de verschillende varianten van ondersteuning in het voorveld, en kennis over signalering
                                    en triage richting de specialistische jeugd-ggz.
                                 
b) De inzet van specialistische jeugd-ggz en de samenwerking tussen specialistische jeugd-ggz en lokale teams (keten) wil ik
                              beter benutten met de inrichting van regionale expertisecentra specialistische jeugdhulp (zie paragraaf hieronder).
                           
c) Informatie om te kunnen sturen en leren.
In het rapport bevelen de onderzoekers aan om de informatiepositie van de landelijke
                              overheid rondom jeugd-ggz te verbeteren. Daarom wil ik een verkennend onderzoek starten
                              om te kijken welke informatie verzameld moet worden en op welke wijze deze informatie
                              verkregen kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met administratieve lasten en
                              privacyoverwegingen. De kennisinstituten (KJP, NJI en LVB) zijn met elkaar aan de
                              slag om hun websites van eenduidige informatie te voorzien en kennis te bundelen voor
                              professionals en gemeenten rondom integrale specialistische jeugdhulp.
                           
Inrichten van expertisecentra specialistische jeugdhulp
Juist voor kinderen met complexe en weinig voorkomende problematiek is het belangrijk
                  dat goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom ga ik een aantal regionale expertisecentra
                  voor gespecialiseerde jeugdhulp inrichten. Met het amendement van de leden Westerveld
                  en Klaver3 wordt in 2020 hier een bedrag van € 11,5 miljoen voor vrijgemaakt om dit te realiseren
                  voor jongeren met meervoudige problemen. Structureel is hiervoor een bedrag van € 26
                  miljoen gereserveerd. Kern van de complexe problematiek bij kinderen is dat het vaak
                  gaat om het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer aandoeningen of stoornissen
                  bij één persoon (ook wel comorbiditeit genoemd). Denk bijvoorbeeld aan een combinatie
                  van anorexia, autisme en zelfmutilatie. Het is daarom van belang dat de expertisecentra
                  zich richten op meerdere specialismen en het bieden van integrale vormen van jeugdhulp.
                  Het gaat over samenwerking over de domeinen heen, zoals de samenwerking tussen de
                  somatische zorg en de GGZ. Ook moeten de centra bijdragen aan een verbetering in de
                  gehele keten, van basisjeugdhulp tot de zeer gespecialiseerde hulp.
               
Functies expertisecentra specialistische jeugdhulp:
a) Consultatiefunctie
Meervoudige problematiek vraagt om een integrale benadering, de behandeling van meerdere
                           aspecten en onderliggende problematiek. Het expertisecentrum kan advies geven over
                           de toegang, triage, wonen en het in te zetten hulpaanbod op regionaal en lokaal niveau.
                           Het moet gaan om inhoudelijke toetsing en consultatie (bieden van expertise en behandelkennis).
                        
b) Intensieve ambulante hulp en beschikbaarheid plekken
Het is belangrijk om specialistische ambulante hulpverlening te kunnen bieden. Ik
                           wil dat kinderen zo dichtbij als mogelijk worden geholpen. Het liefst ambulant in
                           de eigen woonomgeving. Wonen/verblijf en behandeling kan los van elkaar worden gezien.
                           Dat kan het steeds maar doorplaatsen voorkomen. Om te zorgen dat kinderen met meervoudige
                           problematiek op tijd goede zorg krijgen, en op de juiste plek, komen bovendien een
                           aantal intramurale plekken in de regio beschikbaar als de kinderen niet elders terecht
                           kunnen. Daar verleent een multidisciplinair team om het kind heen passende zorg onder
                           één dak, zo intensief als nodig is. Daar kan ook flexibel worden omgegaan met de op-
                           en afschaling van zorg.
                        
c) Kennisfunctie
Het is belangrijk om kennis en expertise over complexe problematiek te blijven (door)ontwikkelen.
                           Daarnaast moet de ontwikkelde kennis in de praktijk door hulpverleners worden benut
                           (actieleren). Hulpverleners dienen hiervoor te worden opgeleid. Dit gaat ook wat vragen
                           van de invulling van de opleiding van hulpverleners.
                        
Ook moet het gaan om een lerend systeem tussen de verschillende expertisecentra.
Ik ga de inrichting van de expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp samen met betrokken
                  veldpartijen zorgvuldig vormgeven. Ik ben aan de slag met de volgende activiteiten:
               
1) Ik start in 2020 met twee pilots van regionale expertisecentra voor eetstoornissen in twee regio’s. Uit deze pilots
                        wil ik lering trekken voor de inrichting van de regionale expertisecentra gespecialiseerde
                        jeugdhulp. Ook bekijk ik de randvoorwaarden voor de uitbreiding van deze pilots voor
                        een bredere doelgroep.
                     
2) Ik heb opdracht gegeven tot advies over een programma van eisen waaraan de centra moeten voldoen. Deze opdracht moet in het voorjaar van 2020 afgerond
                        zijn. Het programma van eisen voorziet in de randvoorwaarden voor het verstrekken
                        van de opdracht aan de partij/partijen die de centra gaan inrichten. Dit advies over
                        een programma van eisen komt tot stand door middel van onderzoek en een veldscan.
                        Doel van het onderzoek is om zicht te krijgen op de huidige situatie van de doelgroep
                        en op de gewenste situatie. Doel van de veldscan is om input te krijgen vanuit veldpartijen
                        en zicht te krijgen op hoe de gewenste situatie zich verhoudt tot de huidige analyse
                        van het veld.
                     
3) Ik heb een projectstructuur ingericht. De VNG en VWS zijn opdrachtgever van de inrichting van de regionale expertisecentra
                        gespecialiseerde jeugdhulp. Daaromheen is een klankbordgroep met experts georganiseerd
                        die inhoudelijk meedenken en advies geven over de inrichting van de centra.
                     
Verbeteren ketenaanpak eetstoornissen
Ik vind het belangrijk dat we de zorg aan kinderen en jongeren met een eetstoornis,
                  al dan niet in combinatie met een andere (psychische aandoening), verbeteren. Ik wil
                  een structurele verbetering van de gehele keten van zorg voor kinderen en jongeren
                  met eetstoornissen, in het bijzonder voor anorexia nervosa. Een aantal bevlogen zorgprofessionals,
                  tevens experts op het terrein van eetstoornissen (kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen,
                  klinieken voor eetstoornissen en kinderartsen) heeft eind januari 2019 een stuurgroep
                  opgericht onder de noemer K-EET (landelijke ketenaanpak eetstoornissen). Ik ondersteun deze stuurgroep en heb de stuurgroep gevraagd om te komen
                  met een voorstel en advies voor een landelijke ketenaanpak eetstoornissen voor de
                  komende jaren (zie bijlage 1 en 2)4.
               
De opgave en doelen K-EET:
Kinderen, jongeren en volwassenen met een (potentiele) eetstoornis worden steeds eerder
                        herkend, steeds beter begrepen en eerder en beter behandeld. De opgave is uitgewerkt
                        in de volgende doelen:
                     
1) op korte termijn de zorg voor hele zieke kinderen verbeteren;
2) op langere termijn zoveel mogelijk voorkomen dat kinderen ziek worden;
3) de eetstoornissen problematiek en de behandeling ervan van een realistisch frame voorzien.
De doelen zijn uitgewerkt in de volgende bouwstenen voor de komende 3 jaar:
1) Regio’s kunnen op basis van de actueel best werkzame zorg, van preventie tot en met
                        complexe klinische zorg, beoordelen waar zij moeten ontwikkelen door middel van de
                        versterking van (boven)regionale netwerkzorg. Hieronder vallen onder meer de ontwikkeling van regionale expertisecentra en het
                        opstellen van kwaliteitscriteria ten behoeve van de kwaliteit van deze netwerkzorg.
                     
2) Er ligt een fundament waarop de kennis en kunde zich verder kunnen ontwikkelen en
                        vernieuwen door middel van scholing en de zorgstandaard. Hieronder vallen onder andere de ontwikkeling van een scholings- en intervisieplan
                        en het kunnen beschikken over concrete handvatten voor een beleid rondom comorbiditeit
                        voor zorgprofessionals en zorgaanbieders.
                     
3) Er is een actueel beeld van het hulpaanbod per regio en landelijk, op basis van een interactieve database.
4) Er is een lerend netwerk waarin professionals hun kennis en kunde actueel houden, delen, verspreiden en elkaar
                        op kunnen bevragen door onder andere de invoering van een professioneel feedbacksysteem
                        en complexe casusbespreking.
                     
5) Voor kinderen, ouders en gatekeepers (op scholen en in huisartspraktijken) is kennis
                        en kunde beschikbaar ten aanzien van eetstoornissen in de vorm van voorlichting en informatie, begeleiding, behandeling en nazorg. Hieronder vallen onder andere
                        de inzet van ervaringsdeskundigheid en het in kaart brengen van regionale voorlichtingsmiddelen.
                     
6) Er ligt een landelijke samenwerkingsafspraak en een behandelleidraad rondom de hele zieke kinderen, uitgewerkt door alle relevante partijen. Hieronder valt de ontwikkeling leidraad
                        voorkomen en toepassen van dwang(voeding) bij eetstoornissen en de oprichting van
                        een landelijk expertisenetwerk.
                     
Uiteindelijk moet dit ervoor zorgen dat op de lange termijn, over 10 jaar, er een
                  significante daling is van het aantal ernstig zieke, met de dood bedreigde kinderen
                  en jongeren met een eetstoornis is. Ervaringsdeskundigen, de landelijke patiëntenvereniging
                  (Weet), ex-patiënten en ouders hebben meegedacht bij de uitwerking van het plan. Het
                  plan straalt een enorme ambitie uit om de opgave te bereiken. Ik heb er vertrouwen
                  in dat we met het plan en de uitwerking daarvan belangrijke stappen in de goede richting
                  zetten en dat hiermee uiteindelijk het verschil voor kinderen en jongeren kan worden
                  gemaakt. Daarom ondersteun ik de uitwerking en implementatie van dit plan van harte.
               
Tot slot
Met bovengenoemde plannen en de middelen die hiervoor beschikbaar zijn heb ik er vertrouwen
                  in dat we samen met gemeenten, aanbieders en professionals de kinderen en jongeren
                  die zorg vanuit de jeugd-ggz nodig hebben, passend en tijdig kunnen helpen.
               
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
                  H.M. de Jonge
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport