Brief regering : Toezeggingen over de gevolgen van het voorstel om in de Wlz de administratieve lasten te reduceren door het stoppen met herindicaties en in de ouderenzorg en één zorgprofiel en één tarief te hanteren
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 451 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 oktober 2019
1. Aanleiding en hoofdpunten van de brief
Tijdens het Algemeen Overleg Ouderenzorg van 7 februari jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 368) heb ik naar aanleiding van een discussie met mevrouw Agema (PVV) toegezegd u nader
te informeren over de gevolgen van het voorstel om in de Wlz de administratieve lasten
te reduceren door het stoppen met herindicaties en in de ouderenzorg en één zorgprofiel
en één tarief te hanteren. Ik heb daartoe het CIZ en het CBS om uitvoerige informatie
gevraagd om dit voorstel goed te kunnen beoordelen.
Op basis van deze informatie ben ik – de voor- en nadelen wegend – niet van plan het
voorstel van mevrouw Agema over te nemen. Het stoppen met herindiceren in verband
met een gewijzigde zorgbehoefte en het hanteren van één tarief gaat gepaard met:
• een (relatief beperkte) vermindering van administratieve lasten;
• ongewenste financiële effecten voor instellingen;
• risico’s voor de toegankelijkheid van zwaardere zorg.
Dit licht ik toe in paragraaf 2 van deze brief.
Daarnaast ben ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Ellemeet (GroenLinks) tijdens
het Algemeen Overleg Verpleeghuiszorg van 25 juni jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 431) bij het CIZ nagegaan in hoeverre het CIZ het beeld herkent dat cliënten met een
verkeerde indicatie (niet passend bij de zorgbehoefte van de cliënt) in het verpleeghuis
terechtkomen. Ook op dit punt heb ik toegezegd schriftelijk te reageren.
Het CIZ herkent het beeld dat mevrouw Ellemeet schetst slechts ten dele. Het CIZ heeft
namelijk alleen contact met de cliënt tijdens de indicatiestelling. Het CIZ kan het
beeld dus uitsluitend herkennen indien:
• de cliënt na de indicatiestelling moet wachten op een plek; en
• als in de tussentijd de zorgvraag van de cliënt toeneemt; en
• de cliënt bij de opname een aanvraag voor een hoger profiel doet.
Het CIZ kan dus niet garanderen dat bij opname de indicatie nog steeds actueel is.
Als zorgaanbieders bij de opname twijfelen of een cliënt die heeft gewacht nog steeds
de juiste indicatie heeft, kan men namens de cliënt het CIZ verzoeken dit opnieuw
te beoordelen. Daarbij bestaat ook een mogelijkheid dat het CIZ tijdelijk een hogere
indicatie afgeeft. In paragraaf 3 licht ik dit nader toe.
2. Herindicaties en verschillen in casemix tussen instellingen
Een verlaging van administratieve lasten in de Wlz is denkbaar indien voor de ouderenzorg
één zorgprofiel en één tarief zouden worden gehanteerd. De terechte gedachte van mevrouw
Agema is dat dit de instellingen en het CIZ administratie kan besparen, omdat bij
een gewijzigde zorgvraag geen herindicatie van het CIZ meer nodig is. In deze paragraaf
ga ik op basis van gegevens van het CIZ eerst in op de potentiele reductie van de
administratieve lasten en vervolgens aan de hand van de analyse van het CBS op de
mogelijke gevolgen hiervan voor instellingen.
Aantal herindicaties
Om meer zicht te hebben op de administratieve last die voortvloeit uit herindicaties
heb ik het CIZ om gegevens gevraagd. Uit de cijfers van het CIZ komt naar voren dat
het merendeel van de cliënten in de Wlz de eenmaal verkregen indicatie behoudt en
er geen reden is om deze cliënten in verband met een gewijzigde zorgvraag voor een
ander zorgprofiel te herindiceren. De administratieve last voor de zorgaanbieders
is in dit opzicht dus relatief beperkt.
Het CIZ heeft daartoe een groep cliënten gevolgd die op 1 april 2015 een VV-indicatie
hadden, uitgezonderd 9BVV (revalidatie) en 10VV (terminale zorg). Op die datum hadden
149.241 cliënten al voor kortere of langere tijd een geldige indicatie. Van deze groep
waren vier jaar later nog 41.401 cliënten (28%) in leven. Op 1 april 2019 had 66%
van deze 41.401 cliënten nog steeds dezelfde indicatie als op 1 april 2015. Ook bleek
dat 28% in die periode één keer een nieuwe indicatie had gekregen (i.v.m. toegenomen
zorgbehoefte) en 5% twee keer.
Verder kwam uit de analyse van het CIZ naar voren dat 76,3% op het moment van overlijden
over dezelfde indicatie beschikte als op 1 april 2015. Van de groep overledenen is
in de periode tot overlijden 20,3% één keer geherindiceerd, 3,1% twee keer en 0,3%
drie of meer dan drie keer.
Deze bevindingen zijn in lijn met een eerdere analyse van het Zorginstituut. Op basis
van declaratiegegevens over 2015 heeft het Zorginstituut geconstateerd dat van de
instromers in de Wlz met zorgprofiel, in 2015 slechts 15% binnen 18 maanden een ander
zorgprofiel VV kreeg met verblijf. U treft de analyse aan op pagina 6 van de Zorgcijfersmonitor.
https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/publicatie/2018/02/01…
Landelijk beeld van de cliëntmix
Vervolgens is de vraag wat instellingen zouden merken van het bekostigen op basis
van één zorgprofiel. Om die vraag te beantwoorden is het zinvol te kijken naar de
landelijke cliëntenmix die dan bepalend is voor het landelijk tarief en de verschillen
in cliëntenmix tussen instellingen. Op 1 april 2019 hebben 163.644 cliënten een Wlz-indicatie
met een zorgzwaartepakket (zzp) Verpleging en verzorging (VV). In onderstaande tabel
is het aantal cliënten met een indicatie op 1 april 2019 per zzp weergegeven en het
NZa-maximumdagtarief per zorgprofiel.
Tabel 1. Aantal cliënten met indicatie op 1 april 2019 (uitstaand recht) en NZa-tarief
per dag (excl. Behandeling)
Zorgprofiel
Aantal
cliënten
NZa-tarief
(excl. BH)
VV1
Beschut wonen met enige begeleiding
577
€ 99,87
VV2
Beschut wonen met begeleiding en verzorging
1.475
€ 128,08
VV3
Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging
2.642
€ 159,63
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
35.605
€ 166,47
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
76.864
€ 216,45
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
31.737
€ 216,72
VV7
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de
nadruk op begeleiding
10.840
€ 249,87
VV8
Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de
nadruk op verzorging / verpleging
2.564
€ 287,44
VV9b
Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging
1.248
€ 211,55
VV10
Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg
92
€ 310,69
Totaal zzp Verpleging en verzorging
163.644
€ 206,84
Bron: CIZ kwartaalrapportage en Beleidsregel prestatiebeschrijvingen 1en tarieven
zorgzwaartepakketten en volledig pakket thuis 2019 – BR/REG-19121
Uit de tabel blijkt dat het overgrote deel van de cliënten een VV5 indicatie heeft.
Daarnaast hebben veel cliënten een VV4 of VV6. Het prijsverschil tussen het goedkoopste
zorgprofiel en duurste zorgprofiel bedraagt € 210,82 per dag. Het gewogen gemiddelde
maximumtarief bedraagt € 206,84.
Ik heb het CBS gevraagd de cliëntmix tussen zorginstellingen in kaart te brengen.
Het CBS heeft hierbij de nacalculatiecijfers 2017 van de NZa gebruikt. Het merendeel
heeft een mix van VV4-VV5-VV6.
Er zijn in totaal 442 instellingen die verblijfszorg leveren in de VV-sector (zzp
VV1 t/m VV10). Vrijwel altijd hebben de instellingen cliënten in zorg met verschillende
indicaties. In het merendeel van de instellingen wonen zowel cliënten met psychogeriatrische
problematiek (PG, VV5 en VV7) als cliënten met somatische aandoeningen (SOM overige
zzp’s). Het is mogelijk op basis hiervan de instellingen in te delen in een viertal
groepen:
• 9% van de instellingen (N=39) is in zekere mate gespecialiseerd in zorg aan cliënten
met psychogeriatrische problematiek. Bij deze instellingen bestaat de VV-zorg uit
meer dan 75% dementiezorg.
• 42% van de instellingen (N=186) heeft vooral cliënten met PG en in mindere mate SOM.
Bij deze instellingen bestaat de helft tot driekwart van de zorg uit dementiezorg.
• Bij 43% van de instellingen (N=192) vormen cliënten met somatische aandoeningen een
meerderheid.
• 6% van de instellingen (N=25) levert geen dementiezorg. Dit zijn bijvoorbeeld instellingen
waarvan de hoofdactiviteit niet in de sector VV ligt, maar in de sector GGZ of GHZ.
De verschillen tussen de zzp-mix van de instellingen met de landelijke zzp-mix bepalen
of een instelling voordeel of nadeel heeft van een uniform tarief. Dit heeft het CBS
in kaart gebracht. Van iedere instelling heeft het CBS een gemiddelde zzp-mix bepaald
en vergeleken met het landelijk gemiddelde. De cijfers treft u aan op: https://www.monitorlangdurigezorg.nl/publicaties/publicaties-2019/versc….
Op basis van de verschillen in zzp-mix kan het volgende globale beeld worden gegeven
• Bij 10% van de instellingen is er een mix aan cliënten waarbij het gemiddelde niveau
rond zzp VV4 ligt.
• Bij 60% van de instellingen heeft de cliëntenmix een gemiddelde dat tussen het niveau
van VV4 en het niveau van VV5-VV6 in ligt. Dit betekent dat deze instellingen overwegend
een mix aan cliënten hebben met zzp VV4, VV5 en VV6.
• Bij 20% van de instellingen is er een mix aan cliënten waarbij het gemiddelde niveau
rond zzp VV5-VV6 ligt.
• Bij 10% van de instellingen is er een mix aan cliënten waarbij het gemiddelde niveau
rond zzp VV7 en zzp VV8 ligt.
Er zijn dus verschillen in cliëntmix tussen instellingen. Eén landelijk tarief per
verpleegdag zou aanzienlijke gevolgen hebben voor de eerste en de vierde groep; deze
instellingen ondervinden hierdoor financieel nadeel.
Conclusies
In de Wlz indiceert het CIZ het best passend zorgprofiel. Zowel de bekostiging van
de geleverde zorg, de toekenning van een pgb alsook het beschikbare kader voor een
mpt en vpt zijn afgeleid van het geïndiceerde zorgprofiel. Bij een gewijzigde zorgvraag
kan een cliënt in aanmerking komen voor een hoger zorgprofiel van waaruit extra zorg
kan worden bekostigd, ook als de cliënt de zorg thuis ontvangt.
Voor de circa 10% van de instellingen waar overwegend zwaardere cliënten zijn opgenomen
zijn de consequenties van één landelijk tarief groot, omdat zij financieel nadeel
ondervinden van één landelijk tarief. De toegankelijkheid of kwaliteit van zorg van
de zwaarste groepen cliënten in de instelling zou hiermee in het gedrang komen.
Bovendien zijn besparingen op de administratieve lasten – bij afschaffen van herindicaties-
beperkt omdat het aantal herindicaties eveneens relatief beperkt is. In dit licht
is ook van belang dat het CIZ afgelopen zomer is gestart met de uitrol van de nieuwe
werkwijze «CIZ versnelt», in 2020 te bestendigen. Dit betekent dat het CIZ in de loop
van 2020 95% van de digitale aanvragen van zorgaanbieders -mits de aanvragen volledig
zijn – binnen zeven werkdagen afhandelt.
Mede op grond van de gegevens van CBS, CIZ en het Zorginstituut stel ik derhalve vast
dat herindicaties nodig zullen blijven en dat bekostiging op basis van één landelijk
tarief niet wenselijk is.
Een geheel ander model van bekostiging is op korte termijn onwenselijk en niet aan
de orde. Veldpartijen ervaren de bekostiging op basis van zorgprofielen als eenduidig,
eenvoudig en flexibel (Kamerstuk 34 104, nr. 177). U treft deze bevindingen aan in het rapport van de NZa: https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_3566_22/1/
3. Cliënten die worden opgenomen met een verkeerde indicatie
Mevrouw Ellemeet stelde tijdens het Algemeen Overleg van 25 juni 2019 de vraag of
het CIZ herkent dat cliënten met een verkeerde indicatie het verpleeghuis binnenstromen.
Het CIZ geeft aan dat wanneer langere tijd verstrijkt tussen het moment van de indicatiestelling
en de daadwerkelijke opname in een verpleeghuis het voor kan komen dat een indicatie
moet worden aangepast, omdat de situatie inmiddels zodanig is veranderd dat de cliënt
een andere zorgbehoefte heeft.
Een groot deel van de cliënten die blijvend en een verpleeghuis wordt opgenomen, heeft
echter kort voor of na de opname een indicatie gekregen. Dat is het geval als men
doorstroomt vanuit een ziekenhuis, het eerstelijnsverblijf, de geriatrische revalidatiezorg
of instroomt via de Wlz-crisisregeling. Het CIZ handelt deze aanvragen versneld af.
Deze cliënten hebben bij de opname een passende indicatie.
Als de cliënt enige tijd moet wachten op een opname, kan het voorkomen dat bij opname
de indicatie bijstelling behoeft. Het CIZ beoordeelt de situatie na een aanvraag en
loopt niet vooruit op een toenemende behoefte. Indien een zorgaanbieder vermoedt dat
de zorgvraag tijdens het wachten is toegenomen, kan men namens de cliënt bij het CIZ
een herindicatie aanvragen. Gelet op het relatief beperkt aantal herindicaties, is
echter aannemelijk dat in veruit de meeste gevallen de indicatie bij de opname nog
steeds passend is.
Er kan ook sprake zijn van een tijdelijk hogere zorgvraag. Het komt bijvoorbeeld voor
dat cliënten in de ouderenzorg tijdelijke gedragsproblemen ontwikkelen. Dit betekent
overigens niet per se dat de indicatie moet worden verhoogd. Het CIZ moet in dat geval
eerst inzicht krijgen in het gevolgde behandelbeleid van deze gedragsproblemen om
adequaat te kunnen indiceren. In deze situaties is de reële verwachting dat de gedragsproblemen
binnen afzienbare tijd zullen afnemen. Het CIZ stelt dan een tijdelijke indicatie
(drie maanden met een maximale verlenging tot zes maanden) voor een zorgprofiel VV7,
met aansluitend een indicatie voor een zorgprofiel VV5 met een onbepaalde geldigheidsduur.
De start en einddatum neemt het CIZ op in één en hetzelfde besluit.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport