Brief regering : Voortgang diverse initiatieven circulaire economie
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 oktober 2019
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over het uitvoeringsprogramma Circulaire
Economie1. Hierin wordt aangegeven welke acties binnen de vijf prioritaire ketens2 worden uitgevoerd. Graag informeer ik u met deze brief over de voortgang van een
aantal trajecten, alsmede over de stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen
aangaande circulaire economie.
Verbod op bepaalde wegwerpplastics in Frankrijk
Tijdens het AO CE van 11 april jl. heb ik het lid Kröger toegezegd te kijken naar
afwijkende wetgeving in Frankrijk ten aanzien van het verbieden van wegwerpplastics3, en wat dat betekent voor Nederland.
Frankrijk heeft als één van de weinige EU-lidstaten al in een eerder stadium nationale
regelgeving ingevoerd die ziet op vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten
op het milieu. Daardoor bleek Frankrijk in staat tot eerdere implementatie van de
SUP-richtlijn.
Nederland heeft er voor gekozen in te zetten op een ambitieuze EU-richtlijn, en heeft
zich daar ook hard voor gemaakt, als één van de voortrekkers daarvan. Dit betekent
dat de implementatie na afronding van de EU-onderhandelingen over de richtlijn is
gestart en niet eerder nationale maatregelen zijn genomen. Gezien het doorlopen van
de benodigde wetgevingsprocedures is het voor Nederland niet mogelijk om voorafgaand
aan de implementatiedatum van de richtlijn al kunststofproducten te verbieden.
Alhoewel Frankrijk als een van de eerste lidstaten regelgeving op dit vlak heeft opgesteld,
is het niet zo dat deze regelgeving in zijn geheel eerder ingevoerd zal worden. Er
is een decreet opgesteld om de invoering te faseren, maar dit decreet is nog in de
fase van het wetgevingsproces. Met dit decreet zal vanaf 1 januari 2020 gefaseerd
een aantal verbodsbepalingen worden ingevoerd.
De SUP-richtlijn laat formeel ruimte om extra verboden in nationale wetgeving op te
nemen, gezien het feit dat de richtlijn op de milieugrondslag uit het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie (VWEU) is gebaseerd en daarmee slechts minimumharmonisatie
inhoudt. Dan moet echter wel aan specifieke Europeesrechtelijke voorwaarden worden
voldaan, zoals het aantonen dat vanuit overwegingen van milieubescherming de voorgestelde
maatregelen geschikt, noodzakelijk en proportioneel zijn.
In Nederland is het, gelet op de noodzaak van tijdige implementatie, kabinetsuitgangspunt
dat bij implementatie van EU-regelgeving geen andere regels worden opgenomen dan voor
de implementatie noodzakelijk zijn. Het tijdig implementeren en uitvoeren van de richtlijn
is een uitdaging op zichzelf vanwege de diversiteit van de producten en voorschriften
in deze richtlijn, het grote aantal partijen dat hierbij betrokken is en de noodzaak
voor die partijen om (duurzamere) alternatieven te ontwikkelen. Daarnaast heeft de
Europese Commissie in een recente brief aan alle lidstaten nog extra de noodzaak van
een geharmoniseerde toepassing benadrukt, met het oog op de goede werking van de interne
markt en een adequate tijd voor marktdeelnemers om hun productieprocessen aan te passen.
Ik kan me daarin vinden, gelet op de effectiviteit van EU-maatregelen ten opzichte
van nationale maatregelen en het belang van het waarborgen van het level playing field.
Daarom kies ik ervoor om op dit moment geen extra verboden in de Nederlandse regelgeving
op te nemen.
De SUP-richtlijn is bedoeld om de wetgeving binnen de EU-markt zoveel mogelijk te
harmoniseren, na 6 jaar wordt de richtlijn en de lijst met producten en maatregelen
geëvalueerd. Op dat moment kan een EU-brede uitbreiding van de reikwijdte worden besproken.
Ik zal me ervoor inspannen dat hierop tijdig wordt ingezet door Nederland, liefst
in goede samenwerking met andere ambitieuze Lidstaten.
Export plastic afval naar Zuidoost-Azië
Eerder heb ik uw Kamer toegezegd u nader te informeren over de ontwikkelingen in de
export van plastic afval vanuit Nederland naar Zuidoost-Azië sinds China importrestricties
heeft afgekondigd voor buitenlands afval. Zoals ik toen al aangaf, vind ik het exporteren
van moeilijk te recyclen (plastic) afval naar landen buiten de EU niet wenselijk.
Daarom zet ik ook in op een toename van de recyclingcapaciteit in Europa.
De ILT en de Douane monitoren de export naar landen buiten de EU nauwgezet. Uit cijfers
van de ILT, Douane en Eurostat blijkt, dat sinds China importrestricties heeft afgekondigd
per 1 januari 2018, de EU-markt uiterst dynamisch en duidelijk nog zoekende is.
Export uit NL (in kton)1
2016
2017
2018
Totale export
356,3
402,5
358,8
China
106,1
69,8
1,0
Maleisië
1,2
2,9
8,1
Indonesië
0
1,4
25,0
Vietnam
8,9
9,4
14,3
Turkije
1,5
5,2
16,3
X Noot
1
Uit beschikbare gegevens is niet eenvoudig te herleiden welke hoeveelheden NL als
doorvoerland zijn gepasseerd en welke hoeveelheden binnen de Nederlandse grenzen zijn
ontstaan. Dit plastic afval staat op de «groene lijst». Voor dit afval is geen EVOA-
kennisgeving bij de ILT vereist en mag dit zonder registratie bij ILT of Douane de
EU-binnengrenzen passeren. Pas op het moment dat de EU-buitengrens wordt gepasseerd,
is aangifte bij de Douane vereist.
De export uit Nederland is als gevolg van de importrestricties door China licht afgenomen.
Recyclers in Nederland constateren een toename van voor recycling aangeboden plastic
afval. De grootste export van plastic afval blijft naar de ons omringende landen gaan,
t.w. Duitsland, België, het VK en Denemarken. Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren
een deel van de resterende export in eerste instantie verschoven naar andere landen
in Zuidoost-Azië, zoals Maleisië, Vietnam en Indonesië. Sinds enkele maanden lijkt
ook die export te stagneren, maar het blijft een momentopname. Daarom wordt het verdere
verloop nauwlettend gevolgd. Eenzelfde patroon wordt in andere Europese lidstaten
geconstateerd. Het VK heeft een aantal retourzendingen uit Azië en Polen moeten organiseren
en is bezig de betrokken bedrijven te vervolgen.
Ik ben verheugd dat op 10 mei jl. meer dan 180 landen waaronder Nederland tijdens
de COP-14 van het Verdrag van Bazel een voorstel hebben aangenomen om administratieve
eisen aan transport van plastic afval aan te scherpen. Dit betekent dat vanaf 1 januari
2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval vanuit de EU naar niet-OESO-landen
mag worden geëxporteerd. Ik heb zelf tijdens de G20 over circulaire economie en plastic
zwerfafval de problemen rond de export aan de orde gesteld en aandacht gevraagd voor
een toename van de recyclingcapaciteit in Europa.
De geschetste ontwikkelingen onderstrepen nogmaals het belang van het uitbreiden van
de sorteer- en recyclingcapaciteit hier in Nederland en elders in Europa. Marktpartijen
zijn hiermee bezig, zoals bijvoorbeeld in het kader van het recyclen van matrassen,
luiers en kunststoffen. Ook de uitwerking van het nationale Plastic Pact besteedt
aandacht aan noodzakelijke investeringen in recyclingcapaciteit voor kunststoffen.
Het is verheugend om te zien dat zowel een aantal innovatieve recyclers als bedrijven
in de chemische industrie, hebben aangekondigd verder te investeren in uitbreiding
van de capaciteit voor plastic recycling. Ter ondersteuning hiervan heeft het kabinet
een bedrag van € 80 miljoen ter beschikking gesteld voor de circulaire economie in
2019 en 2020. Daarmee krijgen (mkb-)bedrijven en decentrale overheden de gelegenheid
om projecten aan te dragen die een bijdrage leveren aan de CO2-reductieopgave en die passen in de transitie naar een economie zonder afval.
Restrictievoorstel microplastics en rubbergranulaat
Naar aanleiding van de motie van de leden Kröger en Westerveld (Kamerstuk 32 852, nr. 84) heb ik u toegezegd om in deze brief in te gaan op de positie van vulmiddelen voor
kunstgrasvelden (infill) in het restrictievoorstel van de ECHA met betrekking tot
opzettelijk toegevoegde microplastics. In het eerste conceptvoorstel dat door ECHA
vrijgegeven is zouden synthetische infillmaterialen binnen de werkingssfeer van de
restrictie vallen. Het voorstel wordt nu eerst aan een stakeholderconsultatie onderworpen,
en getoetst door de comités van ECHA voor risicobeoordeling en voor sociaaleconomische
analyse. De uitkomsten uit de consultatie worden hierbij betrokken. Op basis van de
opinie van de comités zal ECHA haar definitieve voorstel aan de Europese Commissie
sturen, naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020. De Commissie zal op basis
hiervan een definitief voorstel aan de lidstaten voorleggen. Het is op dit moment
niet in te schatten of de restrictie beperkingen zal gaan opleggen aan infillmateriaal
en zo ja, wat die beperkingen dan zullen zijn. In de tussentijd wordt door de Minister
voor Medische Zorg en Sport in samenspraak met mij innovatie gestimuleerd voor circulaire
kunstgrasvelden zonder infillmateriaal. Hiertoe is een SBIR-oproep milieuvriendelijke
sportvelden gestart met een budget van € 1.750.000 voor hoogwaardig recyclebare kunstgras sportvelden. Tevens laat ik in samenwerking met de Minister
voor Medische Zorg en Sport een verkenning uitvoeren naar mogelijke duurzaamheidscriteria
voor de inkoop en het beheer van kunstgras sportvelden. De resultaten worden in 2020
verwacht.
Tijdens het AO Leefomgeving op 12 september jongstleden heb ik toegezegd u te informeren
over de verwerking van kunstgrasvelden. Om kunstgrasvelden te kunnen verwerken, wordt
door diverse private partijen gewerkt aan totstandbrenging van recyclingcapaciteit
in Nederland. Hiertoe worden omgevingsvergunningen aangevraagd. Gemeenten zijn hiervoor
het bevoegd gezag.
In afwachting van recyclingcapaciteit wordt kunstgras door twee initiatiefnemers voor
kunstgrasrecycling in Nederland tijdelijk opgeslagen. Ook wordt een deel voor recycling
geëxporteerd naar Denemarken. Precieze aantallen zijn bij mij niet bekend. Uit de
met u gedeelde verkenning naar verwerking van kunstgrasvelden4 blijkt dat jaarlijks tussen de 60 en 70 kiloton aan kunstgras vrijkomt. De recyclingcapaciteit
in Denemarken is 40 kiloton. In de voorgenoemde verkenning is tevens weergegeven wat
de beoogde verwerkingscapaciteit is van de recyclinginitiatieven in Nederland. Deze
is voldoende voor de verwerking van Nederlands kunstgras.
Recycling van plastic trays bij FloraHolland
Zoals ik uw Kamer tijdens het AO Circulaire Economie van 11 april 2019 heb toegezegd,
heb ik navraag gedaan bij Royal Flora Holland (RFH) omtrent de ontwikkeling van het
recyclen van plastic planten- en bloemen trays. Zoals blijkt uit bijgevoegde brief
die ik op 11 juli jl. heb ontvangen van RFH5, geeft RFH aan dat de bloemenveiling grote stappen heeft gezet in transportverpakkingen:
meer dan 65% van alle leveringen vindt al plaats in meermalige bloemenemmers en plantentrays.
In de eenmalige plantentrays wordt 90% gerecyclede plastics toegepast. RFH heeft de
ambitie om volledig circulair te worden met zowel de bloemen- als plantentransportverpakkingen.
Voor de strategische doelstellingen van het verpakkingenbeleid van RFH verwijs ik
u naar de bijgevoegde brief.
WEEELABEX
Door het lid Ziengs is gevraagd of er voor kleine bedrijven een ontheffing mogelijk
is van de WEEELABEX-certificeringsplicht. Hierover informeer ik u als volgt.
De WEEELABEX (Waste Electric and Electronic Equipment LABel of EXcellence) is een
Europese verwerkingsstandaard die een eenduidig kader geeft voor de passende verwerking
van afgedankte elektrische en elektronische apparaten (doorgaans aangeduid met AEEA).
Het is in 2014 ingevoerd na overleg met verwerkers en producenten en draagt bij aan
een gelijk speelveld op de Nederlandse afvalmarkt. Bij de toepassing wordt onderscheid
gemaakt tussen (veelal kleinere) bedrijven die bijvoorbeeld een product alleen schoonmaken
of repareren en bedrijven die het product demonteren en de materialen eruit recyclen
of anders verwerken. De eerste groep valt niet onder de certificeringsplicht van de
WEEELABEX, de tweede wel. Voor wat betreft de reguliere audits op de naleving van
de verwerkingsstandaard biedt de WEEELABEX voor kleinere bedrijven die er wel mee
te maken krijgen, uitzonderingen op de omvang van de vereiste testen om de lasten
te beperken.
De standaard is overigens een nationale implementatie van de bepalingen uit de Europese
richtlijn AEEA, die ook door sommige andere lidstaten is gevolgd. De betreffende EU-richtlijn
moedigt de invoering van dergelijke standaarden ook aan met het oog op onder meer
de rechtszekerheid en een gelijk speelveld in de passende verwerking van AEEA. In
Europees verband wordt er inmiddels gesproken over een verdere standaardisering van
de Europese bepalingen. Nederland zet daarbij in op een ontwikkeling richting de circulaire
economie, en benadrukt daarbij ook het belang van rechtszekerheid en een gelijk speelveld
voor afvalverwerkende bedrijven in alle Europese lidstaten.
Van afval naar grondstof
In het AO circulaire economie van 11 april jl., heb ik Uw Kamer toegezegd in te gaan
op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van afvalstromen.
Eerder ben ik in mijn brief van 16 oktober 2018 ingegaan op de evaluatie van het VANG-programma
door het RIVM en de maatregelen die ik neem naar aanleiding van de aanbevelingen.6
De afgelopen jaren is veel inzet erop gericht geweest om de hoeveelheid restafval
terug te brengen. In 2012 was de gemiddelde hoeveelheid restafval per persoon nog
255 kilogram, in 2018 was dit 185 kilogram.7 Een aantal gemeenten heeft de doelstelling van 100 kilogram reeds gehaald. Gezien
de huidige inspanningen van gemeenten is de verwachting dat het gemiddelde ook in
2019 en 2020 verder daalt. Niettemin lijkt de doelstelling van 100 kg restafval als
gemiddelde in Nederland in 2020 buiten bereik. Ik kijk met partners en indachtig de
aandacht die de Kamer vraagt voor de kwaliteit naast de kwantiteit, naar een haalbaar
tijdspad richting de 100 kg.
Het RIVM constateerde dat er grote stappen zijn gezet maar dat met name het beleid
gericht op meer afvalscheiding en minder restafval versnelling behoeft. Het Uitvoeringsprogramma
circulaire economie 2019–2023 bevat hiertoe concrete acties voor het rijk en voor
maatschappelijke partners.
Naast de daling van het restafval is het echter ook van belang dat de gescheiden deelstromen
van goede kwaliteit zijn. Alleen dan is hoogwaardige recycling mogelijk. De komende
jaren wil ik hier conform het Uitvoeringsprogramma dan ook extra aandacht aan geven.
Kwaliteit van deelstromen van afvalscheiding is een speerpunt in het programma VANG
2019 – 2022 en krijgt binnen dat kader uitwerking in meerdere acties. Zo heb ik in
juli van dit jaar samen met de VNG, de NVRD en de VA het «Aanvalsplan gft-afval en
textiel, Naar meer en schonere deelstromen» gepubliceerd.
Daarnaast gaat extra aandacht uit naar de kwaliteit van de PMD-stroom. Tussen het
verpakkende bedrijfsleven en gemeenten worden op dit moment nieuwe afspraken over
de PMD-inzameling gemaakt. Deze afspraken zijn gericht op een landelijk eenduidige
samenstelling van PMD, het verbeteren van de kwaliteit en heldere communicatie richting
burgers.
In het AO Circulaire Economie van 11 april heb ik uw Kamer toegezegd te reageren op
de vraag naar een gemeentelijke recycledoelstelling voor huishoudelijk restafval.
Alle betrokken partijen beseffen inmiddels dat de kwaliteit van deelstromen van afvalscheiding
moet worden verhoogd en ik verwacht dat de voorgenomen acties zullen leiden tot een
betere kwaliteit. Een recyclingdoelstelling voor gemeenten is bovendien een indirecte
en daarmee moeilijk stuurbare doelstelling. Gemeenten zijn immers niet zelf de partij
die recyclet. De verwachting is dan ook dat een dergelijke doelstelling zal leiden
tot ingewikkelde administratieve systemen en een stijging van de administratieve lasten.
Gezien het huidige urgentiebesef en de voorgenomen activiteiten acht ik een dergelijke
doelstelling daarom niet wenselijk. Eerder is een motie van het lid Wassenberg hieromtrent8 door Uw kamer met ruime meerderheid verworpen.
In het AO van 11 april heb ik tevens toegezegd terug te komen op afvalscheiding in
de KWD-sector, waaronder ook de scholen. Ik ben hierover met verschillende partijen
in gesprek en zal uw Kamer hierover later dit jaar informeren.
Motie watertappunten stations
Op 25 maart jl. opende ik het 20e watertappunt op station Hoofddorp. Op dit moment zijn er door de NS reeds 121 watertappunten
op stations in Nederland aangelegd. De NS heeft de ambitie om in 2019 nog zo’n 80 watertappunten
op stations te plaatsen. Daarnaast staan er nog 47 watertappunten op diverse stationspleinen,
veelal geplaatst door gemeenten. Hiermee komt straks 90% van alle treinreizigers in
Nederland op zijn of haar reis langs een watertappunt. Hiermee beschouw ik de motie
van de leden Van Brenk en Kröger9 als afgedaan.
Verkenning Taxonomie voor Circulaire financiering
In het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019–2023 is een onderzoek aangekondigd
naar de te stellen eisen voor een Europese taxonomie (categorisering) voor duurzame
activiteiten, zodat circulaire economie op een goede manier een plaats krijgt in deze
taxonomie. Het rapport «Quick Scan – Taxonomy Circular Economy» is opgeleverd door
Deloitte en is gepubliceerd op het Engelstalige onderdeel van rijksoverheid.nl. Het
rapport ondersteunt het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050, waarvan
het eerste strategische doel luidt dat grondstoffen in bestaande ketens zo hoogwaardig
mogelijk worden benut. Ik heb over dit rapport contact met de Europese Commissie zodat
de aanbevelingen van dit rapport een rol zullen spelen bij de verdere uitwerking van
de Europese taxonomie voor duurzame economische activiteiten. Daarmee is deze actie
over «circulaire taxonomie» uit het Uitvoeringsprogramma uitgevoerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.