Brief regering : Reactie op briefingdocument “EU-steun voor energieopslag” van de Europese Rekenkamer
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 776
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 september 2019
Met interesse heb ik kennis genomen van het briefingdocument «EU-steun voor energieopslag»
van de Europese Rekenkamer. Energieopslag is een belangrijk onderwerp in relatie tot
de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en 2050. De Europese Rekenkamer onderkent
dat klimaat- en energiebeleid onlosmakelijk zijn verbonden en dat energieopslag met
een steeds groter wordend aandeel variabele hernieuwbare energiebronnen daar een belangrijke
rol in speelt.
In dit briefingdocument (verder: rapport) belicht de Europese Rekenkamer de uitdagingen
die de EU ondervindt bij het waarborgen dat haar beleid voor energieopslag doeltreffend
bijdraagt aan de EU-doelstellingen. In deze brief zal ik mijn reactie geven op de
belangrijkste bevindingen, conform het verzoek van uw vaste commissie voor Economische
Zaken en Klimaat, en ingaan op het kabinetsbeleid op dit terrein. In hoofdlijnen ben
ik van mening dat de Rekenkamer terecht een aantal aandachtspunten in het EU-beleid
signaleert. Net als de Rekenkamer denk ik dat recente aanpassingen en aanstaand EU-beleid
de meeste tekortkomingen en belemmeringen wegnemen. Daarnaast licht ik in deze brief
toe waarom een aantal belemmeringen niet voor Nederland geldt. Van belemmeringen die
wel in Nederland gelden, geef ik aan wat het kabinet doet om ze weg te werken.
Bevindingen Europese Rekenkamer
De Europese Rekenkamer beschrijft in het rapport het EU-beleid voor energieopslag
sinds 2014 aan de hand van drie facetten en benoemt daarin een aantal uitdagingen.
De drie facetten zijn:
– het strategisch kader voor de ontwikkeling van technologieën voor energieopslag sinds
het Strategic Energy & Technology Plan (SET-plan) in 2015 werd herzien;
– de financieringsinstrumenten van de EU voor onderzoek en innovatie op het gebied van
energieopslag in de huidige programmeringsperiode (2014–2020);
– het EU-wetgevingskader dat beoogt belemmeringen weg te nemen om te zorgen dat energieopslag
in een gelijk speelveld concurreert met andere mogelijkheden om de flexibiliteit van
het energiesysteem te bevorderen, zoals netwerkinvesteringen en vraagsturing.
Strategisch kader
Met het SET-plan en de Europese alliantie voor batterijen is er op Europees niveau
sprake van een strategisch kader. Daarbovenop biedt de Europese Commissie de mogelijkheid
om belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang («important projects
of common European interest», IPCEI) aan te wijzen die met overheidsmiddelen gefinancierd
mogen worden. De Europese Rekenkamer concludeert op basis van de uitkomsten van een
gehouden enquête dat de focus in de praktijk – met name voor wat betreft batterijen
– hoofdzakelijk is gelegen in bestaande, niet baanbrekende technologieën. De Rekenkamer
ziet mede daardoor een risico dat met het bestaande strategische kader van de EU niet
het hoofd wordt geboden aan de uitdagingen van de energietransitie.
Instrumenten voor de stimulering van onderzoek en innovatie
Binnen Horizon 2020, zo meldt het rapport, is tussen 2014 en oktober 2018 1,34 miljard
euro toegewezen aan projecten voor energieopslag in het net of voor koolstofarme mobiliteit.
Dat is 3,9% van de totaal tot dat moment toegekende EU-bijdrage aan projecten in Horizon
2020. De complexiteit van de EU-onderzoeksfinanciering is echter groot volgens de
Europese Rekenkamer. Dit zou bedrijven belemmeren om aanvragen in te dienen. Daarnaast
stelt de Europese Rekenkamer dat er een risico is dat de EU de marktintroductie van
innovatieve technologieën voor energieopslag niet voldoende heeft ondersteund. Zo
gaf bijna 75% van de ondervraagden aan dat er gebrek is aan gerichtheid op uitrol.
Ze wezen erop dat de mechanismen om de invoering van de resultaten van onderzoeksprojecten
op de markt te verbeteren, ontoereikend waren.
EU-wetgevingskader
Volgens de Rekenkamer hebben investeerders in oplossingen voor energieopslag in het
elektriciteitsnet tot nu te maken gehad met belemmeringen in wet- en regelgeving.
In het algemeen vonden de ondervraagden dat de bestaande EU-wetgeving weinig steun
bood. Wat betreft elektrische mobiliteit zou de laattijdige en inconsistente uitrol
van oplaadinfrastructuur de grootschalige gebruikmaking van elektrische voertuigen
kunnen vertragen. Daarnaast zouden verplichtingen ten aanzien van de verwijderingsbijdrage
vanuit de batterijrichtlijn en bepalingen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen een belemmering
vormen. Dit zou bemoeilijken dat batterijen die niet meer volstaan voor toepassing
in elektrisch vervoer worden hergebruikt voor netstabiliteit.
In het onderzoek wordt gesteld dat opslag in het energiesysteem door de lidstaten
verschillend is behandeld omdat een gemeenschappelijke regelgevende benadering tot
voor kort ontbrak. Het ontbreken hiervan zou ook de ontwikkeling van haalbare businesscases
voor energieopslaginstallaties hebben belemmerd. De respondenten gaven aan dat er
vier belangrijke belemmeringen bestaan rond investeringen door de particuliere sector:
• nettarieven
• het combineren van ontvangsten op basis van verschillende diensten
• eigendom van energieopslaginstallaties
• het combineren van elektriciteit met andere vormen van energie
Met name de nieuwe richtlijn inzake gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit
en de verordening betreffende de interne markt voor elektriciteit zouden volgens de Europese Rekenkamer moeten helpen deze belemmeringen weg te nemen.
De richtlijn en de verordening gaan rechtstreeks in op energieopslag. Zo definieert
de richtlijn wat onder energieopslag wordt verstaan. Ook geldt in de richtlijn het
belangrijke beginsel dat de regulering van energieopslag technologieneutraal moet
zijn om een breed scala aan technologieën op gelijke voet met elkaar te laten concurreren.
De richtlijn wordt geïmplementeerd in de nieuwe Energiewet. Deze zal naar verwachting
eind 2019 worden geconsulteerd. De verordening is vanaf 1 januari 2020 van toepassing.
Kabinetsbeleid
Strategisch kader
Het SET-plan en de daaronder uitgewerkte implementatieplannen vormen voor de EU het
strategische kader voor onderzoek en innovatie ten behoeve van de verduurzaming van
het energiesysteem. Ze geven daarmee ook richting aan de kaders van de Nederlandse
inzet. Bij de uitvoering van de implementatieplannen is het van belang om voldoende
aandacht te houden voor nieuwe technologieën en baanbrekende innovaties. Ook is het
nodig om tempo te houden bij het in de markt geïmplementeerd krijgen van innovatieve
oplossingen die in dit geval bijdragen aan de benodigde flexibilisering van het energiesysteem.
Met het Klimaatakkoord en de bijbehorende Integrale Kennis- en Innovatieagenda biedt
het kabinet een duidelijk kader voor de komende periode. Met input van de sectortafels
is een omvangrijke set aan concrete maatregelen geformuleerd om de klimaatdoelstellingen
in 2030 te realiseren. Energieopslag om de gewenste flexibiliteit in het energiesysteem
te kunnen bieden, staat daarbij hoog op de agenda. Het gaat dan zowel om opslag voor
korte periodes als om opslag voor hele seizoenen. Met de Europese Commissie ben ik
in overleg om te bezien welke ruimte de EU steunkaders kunnen bieden voor ondersteuning
van uitrol van energie-opslagtechnologieën. Dergelijke steun past nu namelijk nog
niet direct in de steunkaders.
Vanuit de Envelop Klimaat in het regeerakkoord is in 2019 35 miljoen euro beschikbaar
gesteld voor pilot- en demonstratieprojecten voor energieopslag- en conversietechnologieën.
Tot 2030 zal de ondersteuning van zowel onderzoek en ontwikkeling als pilot- en demonstratieprojecten
oplopen naar 60 miljoen euro per jaar. De inzet van het kabinet is hiermee aanzienlijk
verhoogd. Binnen de Nederlandse stimuleringsregelingen is er aandacht voor het tevens
stimuleren van nieuwe technieken en baanbrekende innovaties door in de rangordebepaling
waardering toe te kennen aan de mate waarin projecten «vernieuwender zijn ten opzichte
van de internationale stand van onderzoek of techniek». Per terrein wordt dit rangrordecriterium
een weging gegeven die aansluit bij hoe belangrijk we het komen tot nieuwe technieken
en het bereiken van doorbraken vinden. Dit bepaal ik in overleg met de Topsector Energie.
Qua wet- en regelgeving
De implementatie van de bepalingen over energieopslag uit de nieuwe Europese wetgeving
zal plaatsvinden in de nieuwe Energiewet die naar verwachting eind dit jaar zal worden
geconsulteerd. Hiermee sluit het kabinet aan bij het belang dat de Europese Commissie
toekent aan energieopslag.
Financieringsinstrumenten vanuit de EU
Met het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie – Horizon Europe – en de
introductie van o.a. de Europese Innovatieraad (EIC) en Invest EU heeft Nederland
zich ingezet voor een «one-stop-shop» binnen Horizon Europe. Hiermee wordt beoogd
met name innovatieve mkb-ers en start-ups makkelijker hun weg te laten vinden naar
EU-financiering en met nationale instrumenten beter aan te sluiten op EU-instrumenten.
Zo wordt ook de toegang tot risicokapitaal vergemakkelijkt. Gunstig voor energieopslag
is daarbij dat in Horizon Europe de maatschappelijke uitdagingen energie, klimaat
en mobiliteit worden samengebracht in één cluster. Dat is vooral een verbetering voor
energieopslagprojecten omdat deze vaak in samenhang een bijdrage leveren aan deze
drie maatschappelijke uitdagingen.
Wet- en regelgevend kader
Ik onderken het belang van duidelijke regelgeving en marktkaders. Deze kunnen in belangrijke
mate investeringsrisico’s verkleinen. Met de implementatie van de richtlijn inzake
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en de verordening
betreffende de interne markt voor elektriciteit, wordt hier een belangrijke stap in
gezet. Het rapport van de Rekenkamer vraagt daarbij aandacht voor een aantal concrete
belemmeringen. Onderstaand ga ik in op de belangrijkste.
In sommige lidstaten zouden dubbele nettarieven bij energieopslag aan de orde zijn
omdat naast afnemers ook producenten voor toegang tot het net moeten betalen. In Nederland
is dit niet aan de orde omdat er geen nettarief voor het invoeden van elektriciteit
geldt. Ook de in het rapport geschetste belemmering in sommige lidstaten om opslag
voor meerdere functies in te kunnen zetten, is niet van toepassing op de Nederlandse
situatie. Energieopslag kan in Nederland al op meerdere manieren worden ingezet, zowel
voor ondersteuning van netbeheerders als voor programmaverantwoordelijken.
Verder wordt in het rapport genoemd dat het in sommige lidstaten als een belemmering
wordt ervaren dat onduidelijk is in welke situaties netbeheerders zelf opslagfaciliteiten
mogen bezitten. In Nederland is met de Wet Voortgang Energietransitie een duidelijke
taakafbakening voor netbeheerders geformuleerd. Het uitgangspunt is dat activiteiten
rondom opslag in beginsel commerciële activiteiten zijn die behoren tot het domein
van marktpartijen. De nieuwe richtlijn benadrukt dit uitgangspunt maar beschrijft
tevens onder welke voorwaarden hiervan afgeweken mag worden (artikel 36 en artikel
54). De betreffende bepalingen worden geïmplementeerd in de Energiewet. In de voorbereiding
van de Energiewet zullen onder meer de toezichthouder en netbeheerders betrokken worden
om te waarborgen dat de wet hier de nodige duidelijkheid kan geven.
Tot slot vraagt het rapport aandacht voor dubbele energiebelasting in een aantal lidstaten.
Naast Oostenrijk, Duitsland en Finland wordt hier ook Nederland genoemd. Op 5 juli
jongstleden heeft de Staatssecretaris van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer
(Kamerstuk 34 552, nr. 89) toegelicht dat in Nederland inderdaad in sommige situaties sprake is van een dubbele
heffing. Daarbij is benoemd dat deze dubbele heffing in beginsel niet in lijn is met
het uitgangspunt van de energiebelasting, namelijk dat de levering aan het eind van
de keten belast is. De Staatssecretaris heeft in deze brief aangekondigd te onderzoeken
of een oplossingsrichting mogelijk is waarbij deze situatie kan worden verholpen op
een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokken en tevens handhaafbaar is voor de
Belastingdienst. Het onderzoek zal meelopen in de evaluatie van de energiebelasting
die in 2020 zal plaatsvinden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat