Brief regering : Stand van zaken moties en toezeggingen zomer 2019
35 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2019
Nr. 134
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2019
Mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, stuur ik u de stand van zaken van de moties en toezeggingen die
zijn gedaan aan de Tweede Kamer, waarover is toegezegd uw Kamer nog voor de zomer
te informeren.
In deze brief wordt aan een aantal moties en toezeggingen voldaan en wordt u geïnformeerd
over de stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen.
De Minister van Volksgezondheid,Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bij de stemmingen over de begroting 2019 van het Ministerie van VWS is een gewijzigde
motie van het lid Dik-Faber inzake verspilling in de zorg1 aangenomen waarin de regering wordt verzocht verspilling in de zorg aan de orde
te stellen bij het overleg over de uitwerking van de hoofdlijnenakkoorden en met relevante
partijen afspraken te maken hoe verspilling in de zorg verder kan worden teruggedrongen.
Voorkomen van verspilling in de zorg is een veelomvattend thema, deels betrekking
hebbend op het tegengaan van onnodige of onnodig dure zorg en deels op het doelmatig
verlenen van zorg. In de verschillende hoofdlijnenakkoorden zijn afspraken gemaakt
over dit thema. Dit is vooral zichtbaar in de afspraken rond de Juiste Zorg op de
Juiste Plek2,3. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van onnodige doorverwijzingen en bezoeken
aan het ziekenhuis, het vervangen van zorg zoals we die kennen door andere vormen
van zorg zoals slimme zorg thuis, domotica of sociaal maatschappelijk werk en het
inzetten van wijkverpleegkundigen bij huisartsenposten of de SEH wat onnodige (her)opnames
voorkomt. Ook verduurzaming van de zorg werkt mee een het terugdringen van verspilling.
Er wordt onder andere gewerkt aan het verminderen van afval, het duurzaam opwekken
van energie en het verstandig omgaan met grondstoffen. Afspraken hierover zijn vastgelegd
in de landelijke Green Deal voor de zorg.
Ook in het traject Zorgevaluatie en Gepast Gebruik4 zijn met alle partijen uit het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg afspraken
gemaakt om de kwaliteitscyclus medisch en verpleegkundig handelen te verbeteren. Het
doel van het plan is om er gezamenlijk voor te zorgen dat zorgevaluatie over vijf
jaar integraal onderdeel is van het reguliere zorgproces, waarbij het onbekende wordt
geëvalueerd en bewezen effectieve zorg wordt geïmplementeerd. Daardoor krijgt de patiënt
de bewezen beste zorg en wordt ook bijgedragen aan het betaalbaar houden van de zorg.
Daarnaast dragen ook afspraken vanuit het programma (Ont)Regel de Zorg dragen bij
aan het tegengaan van verspilling in de zorg. Naast deze meer generieke acties heeft
de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, samen met partijen, extra acties
ondernomen om de versnippering in de wijkverpleging terug te dringen. Deze aanpak
is beschreven in zijn brief van 14 mei jl.5
Na het afsluiten van de akkoorden zijn met partijen in de verschillende sectoren afspraken
gemaakt over uitwerking van de hierboven genoemde trajecten in concrete acties, inclusief
ondersteuning vanuit het ministerie. Daarbij stimuleert de afgesproken, gedifferentieerde
groeiruimte voor de budgettaire kaders in de verschillende sectoren, partijen in de
medisch specialistische zorg tot doelmatige zorgverlening. Hiermee wordt de motie
afgedaan.
In de Kamerbrief van 22 oktober 20186 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede namens de Minister voor
Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
toegezegd dat u begin 2019 wordt geïnformeerd over de wenselijkheid en haalbaarheid van twee beleidssuggesties van de ACM, de NZa en
de IGJ voor mogelijke aanscherpingen van het fusietoezicht in de zorg. Vanwege benodigd aanvullend onderzoek worden de uitkomsten in het najaar van 2019
aan uw Kamer toegezonden.
In reactie op motie van het lid Dik-Faber c.s. over de inzet en een eventuele herverdeling van de beschikbare middelen7 kan de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport u mededelen dat hij extra middelen
voor SectorplanPlus heeft vrijgemaakt om alle aanvragen voor scholingstrajecten voor
het derde tijdvak te honoreren en om tijdvak vier open te kunnen stellen.
Bijgaand ontvangt u het rapport van KPMG over de toepassing van de Wet normering topinkomens (WNT) in
de zorg8. Dit rapport heeft de Minister van VWS laten opstellen in het kader van de voorbereiding
van het wetsvoorstel tegengaan ontwijking WNT. Dit wetsvoorstel beoogt onder meer
de toepassing van de WNT in de zorg te verbeteren en ontwijking van de van de WNT
tegen te gaan. Op dit wetsvoorstel kan tot en met 18 juli 2019 een reactie worden
gegeven via internetconsultatie.
In het rapport zijn, aan de hand van een aantal bouwstenen, suggesties opgenomen voor
een ander toepassingscriterium van de WNT. Uit het rapport is de suggestie van een
meer risicogericht toezicht in de zorg overgenomen. De overige bouwstenen uit het
rapport zijn qua karakter en strekking zodanig fundamenteel en veelomvattend van aard
dat het beter past deze bij de volgend jaar door het Ministerie van BZK op te leveren
wetsevaluatie mee te wegen.
In het AO Gehandicaptenbeleid van 24 mei 2018 (Kamerstuk 24 170, nr. 178) heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd om uw Kamer te
informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar
Thomashuizen. Het toezichtonderzoek richt zich op de sturing op en structurele borging van de
kwaliteit en veiligheid van zorg bij de Thomashuizen. Hiervoor zijn 15 locaties van
de Thomashuizen bezocht tussen 2016 en 2018. De rapporten van de bezochte instellingen
zijn gepubliceerd op de website van de inspectie, www.igj.nl. Het bredere onderzoek is gereed, de termijn voor openbaarmaking loopt nog. Zodra
het rapport gereed is publiceert de inspectie het op de website www.igj.nl. Hierbij informeert de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport u over de stand
van zaken en doet de Minister deze toezegging af.
Op 11 april jl. zond de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport u de brief9
met het standpunt over de positionering van behandeling in de Wlz. De Minister van VWS heeft u in deze brief aangegeven dat hij de adviezen van het
Zorginstituut en de NZa, om behandeling onder te brengen in een integraal pakket in
de Wlz met financiering via integrale dagtarieven, niet zal opvolgen. In de brief
van 11 april is toegezegd dat de Minister van VWS het vervolgtraject verder gaat uitwerken
en dat de Minister u voor de zomer nader zal informeren over de aanpak die hij voorstaat.
Hoewel de reacties op dit standpunt van de Minister van VWS verschillen, onderstrepen
de betrokken partijen dat er inzet nodig is op het waarborgen van de toegankelijkheid
van de artsenfunctie voor Wlz-cliënten. De Minister van VWS heeft aangegeven dat de
beschikbaarheid en organiseerbaarheid van de artsenfunctie bij de uitwerking van het
vervolgtraject de eerste prioriteit krijgt. De ambitie van de Minister is om bij te
dragen aan duurzame medische zorg voor alle Wlz-cliënten in de regio. Daaronder verstaat
de Minister medische zorg aan Wlz-cliënten in de regio die toegankelijk, doelmatig
en toekomstbestendig is. In een veranderend zorglandschap acht de Minister van VWS
het leveren van medische zorg op de juiste plek wenselijk en dat traditionele behandeldiensten
van instellingen en beschikbaarheidsstructuren in de eerste lijn elkaar steeds meer
opzoeken en aanvullen. Een belangrijke eerste stap daarbij is het opnemen van de specialist
ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten in de Zorgverzekeringwet
per 2020. De Minister voor Medische Zorg en Sport informeerde u daarover in zijn brief
van 27 mei 201910. De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport zal u dit najaar informeren over
zijn aanpak om te komen tot duurzame medische zorg voor Wlz-cliënten. Bij deze aanpak
betrek ik de uitkomsten van bijgesloten onderzoek11 van Berenschot naar de positionering van persoonsgebonden hulpmiddelen (zoals incontinentiemateriaal
en protheses) aan cliënten in een Wlz-instelling.
Op 22 december 2016 is de Kamer geïnformeerd over bestuurlijke afspraken met de VNG en de Zorgverzekeraars Nederland om de hulpmiddelenzorg
aan Wlz-cliënten minder complex te gaan organiseren.12 Daartoe wordt op 1 januari 2020 een eerste stap gezet. Vanaf die datum ontvangen
alle cliënten die in een Wlz-instelling verblijven voortaan hun mobiliteitshulpmiddelen
(zoals een rolstoel) en hulpmiddelen die bij de zorgverlening en het wonen worden
ingezet (de zogeheten «roerende voorzieningen», zoals een tillift en een hoog-laag
bed) vanuit de Wlz. Deze vereenvoudiging heeft vooral gevolgen voor de circa 62.000
cliënten die verblijven in een Wlz-instelling zonder behandeling. Zij ontvangen deze
voorzieningen niet meer uit de Wmo 2015 en de Zvw13.
De Minister van VWS heeft onlangs bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG en Zorgverzekeraars
Nederland om deze vereenvoudiging op 1 januari 2020 te realiseren. Deze vereenvoudiging
wordt gezamenlijk voorbereid, waarbij ook de brancheorganisaties van de zorgaanbieders,
de leveranciers van hulpmiddelen en cliëntorganisaties zijn betrokken. Het uitgangpunt
is dat cliënten die deze hulpmiddelen gebruiken zo weinig mogelijk van deze verandering
merken. De vereenvoudiging leidt tot een verschuiving van financiële middelen tussen
de domeinen. Hierover zijn met de betrokken partijen afspraken gemaakt.
In de gewijzigde motie van de leden Slootweg en Dik-Faber wordt de regering verzocht
het mogelijk te maken om, in overleg met de VNG, de kennisinfrastructuur voor bewonersinitiatieven te versterken, waaronder het uitbreiden van de helpdesk (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 72). In de reactie van de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport op de actieagenda
van Nederland Zorgt voor Elkaar (NLZvE) heeft hij toegezegd de netwerkorganisatie
van bewonersinitiatieven te ondersteunen in het versterken van de helpdeskfunctie
en kennisinfrastructuur. Hiervoor is onlangs aan NLZvE subsidie verstrekt.
In de brief van 4 juli 201814 heeft de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport aangekondigd de mogelijkheden van broninhouding te verkennen voor het abonnementstarief in de Wmo
2015. Na afstemming met de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft
de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport besloten de verkenning niet voort
te zetten. Alhoewel de introductie van broninhouding op uitkeringen van de SVB en
UWV kan bijdragen aan vereenvoudiging en beperking van administratieve lasten achten
wij het op dit moment niet passend een nieuwe titel te creëren voor een preferentie
vordering van rijkswege.
Met gemeenten, wijkteams, aanbieders en jongeren is gesproken over wat gemeenten nodig
hebben voor het toepassen van verlengde jeugdhulp. In de motie van het lid Klaver
c.s. is de regering verzocht specifiek in te gaan op de vraag wat gemeenten nodig hebben om de wettelijk geregelde verplichtingen tot het
verlenen van jeugdhulp tot 23 jaar na te komen15. Uit de verdiepende gesprekken blijkt dat het vooral gaat om kennis en informatie
over goede voorbeelden hoe integraal ingekocht kan worden vanuit Wmo en Jeugdwet.
Daarnaast kwam naar voren dat vooral tijdig moet worden begonnen met het gesprek over
zorg die nodig is na het 18e levensjaar. Zoals de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport in de voortgangsrapportage
Zorg voor de Jeugd van 7 juni jl.16 heeft aangegeven zijn er veel initiatieven gaande op dit moment en wordt verlengde
jeugdhulp steeds vaker ingezet. Als blijkt dat er toch nog extra inzet nodig is op
het terrein van verlengde jeugdhulp dan zal de Minister van Volksgezondheid Welzijn
en Sport dit opnemen met het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.
Minister voor Medische Zorg en Sport
Tijdens het AO Zorgverzekeringswet op 10 april jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 988) heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd de Kamer voor de zomer te
informeren over het gesprek met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) betreffende
de rol die huisartsen hebben bij de wachttijden in de medisch specialistische zorg. Hierbij informeert de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer.
De LHV heeft de Minister laten weten dat de huisartsen via Zorgdomein toegang hebben
tot de actuele wachttijden van de ziekenhuizen. Dit zijn de wachttijden die het ziekenhuis
invult en de huisarts gebruikt deze in het gesprek met de patiënt. De huisarts kijkt
hierbij naar locaties waar de patiënt zo snel mogelijk terecht kan, uiteindelijk blijft
de keuze bij de patiënt. Daarnaast heeft de LHV aangegeven dat uit ervaring blijkt
dat patiënten met vragen over wachttijden ook contact opnemen met hun zorgverzekeraar
(zorgbemiddeling). De NZa heeft in het kader van de zorgplicht die zorgverzekeraars
hebben eerder aandacht besteed aan de bekendheid met zorgbemiddeling door middel van
een filmpje welke, onder andere, via huisartsenpraktijken verspreid is.
Tijdens de begrotingsbehandeling17 is gesproken over het verblijf van kinderen in een ziekenhuis en dat een dergelijk verblijf bij voorkeur
zo kort mogelijk zou moeten zijn. Om dit verblijf zo kort mogelijk te laten zijn, zijn er diverse initiatieven zoals
bijvoorbeeld kindergasthuis de Boeg. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft
toegezegd u uiterlijk medio 2019 nader te informeren. Om meer kennis en ervaring op
te doen met tussenvormen tussen thuis en ziekenhuis wordt een experiment met de Transitie
Care Unit (TCU) (initiatief van het Amsterdam UMC) voorbereid waarbij gebruik wordt
gemaakt van de NZa beleidsregel innovatie voor kleinschalige experimenten en een aparte
subsidie voor het verblijf van de ouders. Hiermee kan TCU het besluit tot bouwen nemen
en wordt de benodigde informatie verzameld op basis waarvan het Zorginstituut een
oordeel kan vormen. Tevens heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport in de brief
van 27 mei jl. over het basispakket Zvw 202018 aangegeven de mogelijkheid te creëren om «logeren» in plaats van «vervoer» te vergoeden.
In de brief van 2 juli 201819 gaf de Minister voor Medische Zorg en Sport aan u te informeren over de publicatie van de uitkomsten van de zogenaamde APOP studie (Acuut Presenterende
Oudere Patiënt) van het Leids Universitair Medisch Centrum. Het artikel is op 31 januari dit jaar gepubliceerd in BMJ. Over de uitkomsten van het onderzoek bent u eerder geïnformeerd in de voortgangsbrief
«De juiste zorg op de juiste plek» van 18 juni jl.20. De Minister voor Medische Zorg en Sport faciliteert een vindplaats voor het veld
van goede voorbeelden, zoals de APOP studie, via www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl. Hier worden praktijkverhalen van het veld gedeeld, zodat partijen elkaar kunnen
inspireren en van elkaar kunnen leren. De voorbeelden zijn voorzien van contactpersonen,
zodat partijen onderling contact kunnen zoeken en elkaar verder kunnen helpen om stappen
te zetten in de transformatie.
Zoals eerder aangekondigd door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en
de Minister voor Medische Zorg en Sport bij de schriftelijke vragen naar aanleiding
van de voorhang van het concept tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid geregistreerd-mondhygiënist21 wordt uw Kamer bij deze geïnformeerd over de kosten van het opvolgen van het advies van het Capaciteitsorgaan over het benodigde
aantal opleidingsplaatsen tandheelkunde en mondzorgkunde. Een verhoging van de instroom van de opleiding tandheelkunde met 52 plaatsen (advies
Capaciteitsorgaan) bedraagt structureel 13,1 miljoen euro per jaar. De Minister van
Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Medische Zorg en Sport zijn hierover
in overleg en zullen uw Kamer hierover nader informeren.
In de brief van 8 maart jl. inzake verplichting vermelden BIG-nummer22 heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd met beroeps- en brancheorganisaties,
Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland in overleg te treden
over de uitwerking bij amvb van de verplichting om het BIG-nummer te vermelden. De afgelopen maanden heeft constructief overleg plaatsgevonden met betrokken beroeps-
en brancheorganisaties, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland
over het zichtbaar voeren van het BIG-nummer. Doel was om tot een oplossing te komen
met aandacht voor de administratieve lasten en waarbij voldoende tijd is voor de uitvoering.
De uitkomsten van de overleggen hebben geleid tot een aangepaste uitwerking van de
verplichting die op 8 juli 2019 in internetconsultatie is gegaan (tot en met 30 september
2019). Het streven is om het aangepaste besluit uiterlijk 1 januari 2020 te publiceren
en op 1 juli 2020 in werking te laten treden. Totdat het nieuwe besluit in werking
treedt, handhaaft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd niet op de huidige, te wijzigingen
verplichting het BIG-nummer te vermelden.
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft in zijn brief op 20 december 201823 aan uw Kamer gemeld dat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) in zijn
advies over de toekomstbestendigheid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) ook kijkt of de Wet BIG in de toekomst gebruikt kan worden als kwaliteitsregistratie-instrument
voor zorgprofessionals. Zoals tijdens het AO arbeidsmarkt op 29 mei jl. (Kamerstuk 29 282, nr. 367) aangegeven verwacht de Minister van Medische Zorg en Sport uw Kamer te informeren
over het advies van de RVS in het najaar van 2019.
In reactie op de motie van de leden Van der Staaij en Sazias over onnodige drempels voor herintreders wegnemen24 kan de Minister voor Medische Zorg en Sport u het volgende mededelen. Inmiddels is
de Minister voor Medische Zorg en Sport in gesprek geweest met verschillende beroepsverenigingen
en de actiegroep Herregistratie Artsen bij Ziekte (HABZ) om de maatwerkmogelijkheden
ten aanzien van herregistratie te bespreken. Uit deze gesprekken is een aantal scenario’s
naar voren gekomen. De Minister voor Medische Zorg en Sport verkent momenteel de uitvoerbaarheid
en de effecten van deze scenario’s, bijvoorbeeld op de patiëntveiligheid. Ook heeft
de Minister voor Medische Zorg en Sport een aantal gesprekken gevoerd met de aanbieders
van de Periodiek Registratie Certificaten (PRC’s), om te evalueren wat de ervaringen
tot nu toe zijn en om deze PRC-programma’s te actualiseren. Hierbij heeft de Minister
kenbaar gemaakt meer flexibiliteit en maatwerk mogelijk te willen maken. Over de uitwerking
van de maatwerkmogelijkheden en de actualisatie van de PRC-programma’s verwacht de
Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer zoals tijdens het AO arbeidsmarkt op
29 mei jl. toegezegd voor de begrotingsbehandeling te informeren.
In het AO Zorgverzekeringswet van 10 april jl., heeft de Minister voor Medische Zorg
en Sport toegezegd om vóór de zomer alle eerder uitgevoerde onderzoeken naar vervolgkosten mondzorg aan uw Kamer te verzenden. Daarmee werd gedoeld op medische vervolgkosten die zouden
ontstaan doordat de algehele gezondheid schade kan ondervinden door het mijden van
de tandarts. Een rondvraag bij o.a. ZIN en TNO wijst uit dat dergelijke onderzoeken
er helaas niet zijn.
Het is praktisch niet mogelijk om met de beschikbare declaratie-informatie over ziekenhuiszorg
te achterhalen waardoor medische kosten voor bijvoorbeeld hart- en vaatziekten zijn
ontstaan. Dit maakt geen onderdeel uit van de gegevens die in verband met declaraties
geregistreerd worden, waardoor deze informatie niet via Vektis25 is te achterhalen. Een vermoeden hoe een ziekte ontstaan is maakt ook geen onderdeel
uit van informatie die nu gestandaardiseerd in het patiëntendossier wordt vastgelegd
en is dus ook via die weg ook lastig te onderzoeken. Het is daarom niet bekend in
hoeverre medische vervolgkosten ontstaan door het mijden van de tandarts. Niettemin
blijkt uit CBS-cijfers dat ruim 80% van alle Nederlanders regelmatig naar de tandarts
gaat.26 In de praktijk ligt het percentage voor de meeste leeftijdsgroepen een stuk hoger,
omdat hele jonge kinderen en ouderen (die vaak een kunstgebit hebben) ook meetellen
bij het bepalen van dit percentage. Uit de jaarlijkse Zorgthermometer van Vektis blijkt
dat tandartszorg al jaren op nummer één staat als het gaat om kosten die vergoed worden
vanuit de aanvullende verzekering (in 2017 € 128 miljoen).27
De Minister voor Medische Zorg en Sport beschouwt de toezegging hiermee als afgedaan.
Tijdens het VAO Zorgverzekeringswet van 16 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr.
75, item 27) heeft dhr. Geleijnse (50Plus) een motie ingediend over de onderzoeken naar de effectiviteit van twee fysiotherapie-behandelingen via de voorwaardelijke
toelating28. Met zijn motie, die is aangenomen, heeft hij opgeroepen om de financiële belemmeringen
voor de start van dit onderzoek weg te nemen. Omdat de Minister voor Medische Zorg
en Sport hecht aan een snelle start van deze positieve onderzoeken heeft de Minister
middelen gereserveerd om ervoor te zorgen dat patiënten bij deze onderzoekstrajecten
niet de eerste twintig behandelingen zelf hoeven te betalen. De subsidiëring van deze
middelen verloopt via ZonMw.
In de brief over het overstapseizoen29 heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het verlagen van de maximale collectiviteitskorting. In deze brief heeft de Minister aangegeven uw Kamer op de hoogte te houden van de
verdere voortgang. De Raad van State heeft inmiddels advies uitgebracht en op 14 juni
2019 is de wijziging het Besluit zorgverzekeringen inzake de collectiviteitskorting
gepubliceerd. Met deze publicatie is de verlaging van de collectiviteitskorting van
10% naar 5% per 1 januari 2020 definitief doorgevoerd. De Minister voor Medische Zorg
en Sport gaat ervan uit uw Kamer hiermee voldoende geïnformeerd te hebben over de
voortgang.
In het Regeerakkoord is aangekondigd dat de bijbetalingen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem voor deze kabinetsperiode worden gemaximeerd op 250 euro per jaar per verzekerde.
Deze maatregel is per 2019 ingevoerd.30 Zorgverzekeraars en apothekers hebben er in de uitvoering voor gekozen om de bijbetaling
voortaan niet meer te innen aan de balie van de apotheek. In plaats daarvan int de
verzekeraar de bijbetaling achteraf bij de verzekerde.
Conform de Europese sociale zekerheidsverordening hebben buitenlandse verzekerden
en Nederlandse verdragsgerechtigden die tijdelijk in Nederland verblijven recht op
zorg onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse verzekerden. Dat betekent in beginsel
dat ook zij maximaal 250 euro aan bijbetalingen voor geneesmiddelen verschuldigd zijn.
Van buitenlandse verzekerden zijn echter geen adresgegevens bekend. Daardoor is een
incassoprocedure voor het achteraf innen van de bijbetaling niet mogelijk zonder substantiële
aanvullende maatregelen. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft daarom besloten
dat het innen van de bijbetaling voor geneesmiddelen bij deze groepen achterwege kan
blijven. Daarmee wordt aangesloten bij de reeds bestaande werkwijze voor het eigen
risico.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd
in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet31, heeft uw Kamer op 19 april 2018 een motie van de leden Van den Berg en Ellemeet
aangenomen32. De motie verzoekt de regering, samen met beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties
te bepalen welke informatie bij openbaarmaking van berispingen en geldboetes gegeven moet worden,
zodanig dat voor patiënten de context van de maatregel duidelijk is. Ook heeft uw Kamer een motie van de leden Hijink en De Lange33 aangenomen. Deze motie verzoekt de regering in kaart te brengen welke mogelijkheden
er zijn om bij de publicatie van maatregelen een korte, begrijpelijke toelichting
op te nemen waarom een bepaalde maatregel is opgelegd.
Over het opnemen van een toelichting bij de openbaarmaking van berispingen en geldboetes
heeft overleg en afstemming met de beroepsorganisaties van de BIG-registerberoepen
en de Patiëntenfederatie Nederland plaatsgevonden. In dit overleg is door partijen
geconcludeerd dat het behandelend tuchtcollege dat de berisping oplegt en bepaalt
of de berisping openbaar wordt gemaakt, het beste de toelichting kan formuleren. Het
tuchtcollege is immers het beste op de hoogte van de inhoud van de uitspraak, de context
en bijbehorende nuances van de afwegingen die zijn gemaakt. Met de tuchtcolleges vindt
afstemming plaats of deze taak voor de tuchtcolleges in de Wet BIG zal worden opgenomen.
Ook wat betreft het opnemen van een korte, begrijpelijke toelichting bij overige tuchtmaatregelen
geldt dat het tuchtcollege dat de maatregel oplegt in beginsel het beste de toelichting
kan formuleren. Bij bevoegdheidsbeperkingen die het gevolg zijn van een strafrechtelijke
uitspraak of een buitenlandse, gerechtelijke uitspraak is het echter niet mogelijk
de strafrechter respectievelijk de buitenlandse rechter bij wet op te dragen een toelichting
te formuleren. Als de tuchtrechter bij tuchtrechtelijke maatregelen wel een toelichting
zou formuleren, terwijl de strafrechter of buitenlandse rechter bij de strafrechtelijke
respectievelijk buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen geen toelichting formuleert,
dan zou dat leiden tot een verwarrende tweedeling en onvolledige informatieverstrekking.
Bij bevoegdheidsbeperkende tuchtmaatregelen, zoals schorsingen of doorhalingen, kan
sprake zijn van strafbare feiten en een strafrechtelijk traject. De in Nederland geldende
privacyregelgeving staat er in dit kader aan in de weg dat de namen van plegers van
strafbare feiten openbaar worden gemaakt. Van zo'n openbaarmaking kan dus ook niet
sprake van zijn in de vorm van een toelichting bij een tuchtrechtelijke maatregel.
Als de tuchtrechter de bevoegdheid zou krijgen om een afweging te maken of een toelichting
vanwege privacyredenen niet kan plaatsvinden, dan zou dat vragen oproepen omdat de
maatregel zelf wel openbaar wordt gemaakt. De voorgaande omstandigheden staan eraan
in de weg om te regelen dat net als bij geldboetes en berispingen op consistente wijze
ook bij de andere tuchtrechtelijke maatregelen een toelichting wordt opgenomen. Overigens
geeft in tegenstelling tot de openbaarmaking van berispingen en geldboetes de openbaarmaking
van bevoegdheidsbeperkende maatregelen de patiënt al de meest noodzakelijke informatie,
namelijk dat de betrokken beroepsbeoefenaar zijn beroep gedurende een bepaalde periode
geheel of gedeeltelijk niet mag uitoefenen.
De Minister van Medische Zorg en Sport beschouwt beide moties hiermee als afgedaan.
Tijdens het AO Medische zorg van 4 april 2018 (Kamerstuk 29 248, 31 016 en 31 765, nr. 310) heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd u te informeren over de voortgang van het Samenwerkingsverband Richtlijnontwikkeling Infectiepreventie. Het Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie is formeel nog niet gestart.
Betrokken partijen hebben nog geen overeenstemming bereikt over de werkwijze van het
samenwerkingsverband. Hierdoor is vertraging opgelopen. De verwachting is dat het
Samenwerkingsverband 1 januari 2020 van start kan gaan. Een kwartiermaker heeft inmiddels
een advies opgesteld onder meer over de wijze waarop de richtlijnen infectiepreventie
geactualiseerd kunnen worden. De Minister voor Medische Zorg en Sport zal u rond de
jaarwisseling nader informeren.
Op 26 maart 2018 is het «Advies van bureau over een maximale inname van synefrine uit kruidenprepaten» uitgebracht. De Minister voor Medische Zorg en Sport neemt het bureau-advies over.
In de herziene versie van het Warenwetbesluit kruidenpreparaten wordt een maximale
dagelijkse hoeveelheid synefrine in kruidenprepaten vastgesteld. Naar verwachting
treedt deze herziene versie van het Warenwetbesluit kruidenpreparaten op 1 januari
2020 in werking.
Tijdens het VAO medische zorg van 19 april 2018 is een gewijzigde motie ingediend
door de leden Ellemeet en Dik-Faber waarin werd gevraagd om een onderzoeksagenda voor leefstijlgeneeskunde34. Vervolgens is met de begrotingsbehandeling van 30 oktober 2018 een motie aangenomen
waarin werd gevraagd een thematisch onderzoeksprogramma op te zetten, gericht op de
verdere ontwikkeling van leefstijlgeneeskunde35. Naar aanleiding van deze twee moties is aan ZonMw de opdracht verleend voor een
subsidieronde op het thema leefstijlgeneeskunde. Deze subsidieronde richt zich onder
andere op klinisch onderzoek bij patiënten en wordt dit jaar open gezet met een budget
van € 1 miljoen. Hiermee zijn de twee moties afgedaan.
Adviesbureau SiRM heeft op verzoek van de Minister voor Medische Zorg en Sport onderzoek
gedaan naar het bevorderen van gelijkgerichtheid in de medisch-specialistische zorg
(msz) en de subsidieregeling overgang integrale tarieven msz geëvalueerd. Beide rapporten
heeft de Minister ontvangen en stuurt hij uw Kamer hierbij toe36. Met partijen is de Minister nog in gesprek over de uitkomsten van de rapporten.
Daarom zal de Minister later dit jaar met een reactie op deze rapporten komen.
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft tijdens het Algemeen Overleg NVWA van
23 april jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 122) toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van het onderzoek van de NVWA naar de cv-ketels Agpo Ferroli. Het onderzoek van de NVWA richt zich onder andere op het onderhoud van de bewuste
cv-ketels. De NVWA brengt de ervaringen van installatiebureaus in beeld. Verder onderzoekt
de NVWA de bij Ferolli gemelde incidenten met Agpo Ferroli cv-ketels. De Agpo Ferroli
cv-ketels zijn sinds 2011 niet meer in productie. Bij eerder onderzoek door KIWA (voorheen
GASTEC), is destijds vastgesteld dat de ketels aan de wettelijke eisen voldeden. Naar
verwachting zal het onderzoek van de NVWA begin september worden afgerond en dan aan
uw Kamer worden gezonden.
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
In het AO GGZ van 24 april jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 470) heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd te reageren
op het rapport over de werkzaamheid van systeemtherapie van de Nederlandse Vereniging
voor Relatie- en Gezinstherapie (NVRG). Relatietherapie is sinds 2012 geschrapt als aanspraak in de Zorgverzekeringswet
(relatieproblemen zijn namelijk geen psychische stoornis). Daarom kan de interventie
systeemtherapie alleen vanuit de Zvw worden vergoed als onderdeel van de behandeling
van een DSM-stoornis. Op die manier heeft systeemtherapie ook op dit moment al een
plek in de verzekerde ggz.
De NVRG heeft zelf een rapport gemaakt met daarin een meta-analyse over de werkzaamheid
van systeemtherapie. In dat rapport brengt de NVRG bewijs voor de effectiviteit van
systeemtherapie bij elkaar en op basis daarvan kan de NVRG het overleg met zorgaanbieders
en -verzekeraars voeren over de inzet van systeemtherapie. Een andere mogelijkheid
is dat de NVRG het rapport gebruikt om in overleg met gemeenten de inzet van systeemtherapie
te agenderen als interventie binnen de jeugdzorg.
Ik heb begrepen dat, op basis van het rapport, constructief overleg plaatsvindt tussen
de NVRG en ZN. Ik zal vragen op de hoogte te worden gehouden van de voortgang van
het overleg.
In de antwoorden van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op
de vragen van het Kamerlid Ploumen over de richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek
borstkanker37 is gereageerd op de motie van Kamerlid Ploumen38. De motie vraagt de regering te garanderen dat slijtage en/of lekkage van borstimplantaten die wordt gezien in het
bevolkingsonderzoek borstkanker actief wordt gemeld aan de huisarts, in afwachting van een aanpassing van de richtlijn nevenbevindingen in het bevolkingsonderzoek
borstkanker. De Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de motie Ploumen onder de
aandacht van de betrokken beroepsgroepen zal brengen en vragen om hiermee alvast rekening
te houden in hun handelen. Dat is inderdaad gerealiseerd. Daarnaast heeft de Staatssecretaris
het RIVM gevraagd ervoor te waken dat dit onderwerp nadrukkelijk aandacht krijgt als
de beroepsgroepen naar de richtlijn gaan kijken, ook met het oog op de nieuwe bevindingen
rond de relatie tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL (grootcellig anaplastisch
lymfoom). De Staatssecretaris zou uw Kamer voor de zomer nader informeren over het
oordeel van de beroepsgroepen en hoe in de toekomst om wordt gegaan met nevenbevindingen.
Vanwege de hiervoor nog benodigde besluitvorming zal uw Kamer echter pas na de zomer
hierover kunnen worden geïnformeerd.
Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 11 april 201739 toegezegd een inhoudelijk advies te geven betreft vitamine K bij zuigelingen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwacht u kort na het
zomerreces te kunnen informeren over de uitkomst van de besluitvormingsanalyse rond
het GR-advies over vitamine K bij zuigelingen.
In opdracht van de ministeries van Volksgezondheid Welzijn en Sport en Landbouw Natuur
en Voedselkwaliteit heeft de Taskforce Gezond eten met ouderen goede voorbeelden en bestaande kennis van gezond eten voor ouderen in kaart gebracht. Het eindrapport is te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/05/24/eindrappor…
De door de Taskforce opgehaalde goede voorbeelden, tips en actiepunten zijn bij het
Pact voor de Ouderenzorg en worden bij de Green Deal Duurzame zorg voor een gezonde
toekomst ingebracht. Vanuit het Pact voor de Ouderenzorg zijn inmiddels 240 partijen
aangesloten die zich inzetten voor het verbeteren van de ouderenzorg. Er is al aandacht
besteed aan het thema voeding met de bijeenkomst Aandacht voor Eten van 28 maart.
Verschillende partijen zijn samengekomen om verdere mogelijkheden voor samenwerking
te verkennen. Onder meer zijn verschillende zorgpartijen samengekomen die met dezelfde
voedingsuitdagingen te maken hebben. Denk daarbij aan het ontbreken van specifiek
voedingsaanbod voor de zwaarste doelgroepen in verpleeghuizen, het combineren van
zorg en voeding bij kleinschalig wonen en de wens om van zorgrestaurant naar buurtrestaurant
te gaan. In de komende maanden worden deze zorgorganisaties verder aan elkaar verbonden
en gaan zij met deze thema’s gezamenlijk aan de slag. Het doel is om deze ervaringen
en lessen breder te delen met en voor andere zorgorganisaties. In de Green Deal Duurzame
zorg voor een gezonde toekomst werken ongeveer 160 partijen aan het verduurzamen van
de zorg sector, ook hier speelt het thema voeding een belangrijke rol. Verder benutten
we de ideeën van de Taskforce waar het kan in het VWS-beleid gericht op gezonde voeding
voor ouderen. Daarnaast werkt het Voedingscentrum aan het vergroten van de kennis
van maaltijdaanbieders om gezonde maaltijden voor ouderen aan te bieden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport