Brief regering : Bestuurlijk instrumentarium mbo en ho
33 905 Transitie in onderwijstoezicht
Nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2019
Op 19 juni jl. heeft uw Kamer met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Mediabeleid gesproken over de Inspectie van het Onderwijs in het funderend onderwijs
(Kamerstuk 35 000-VIII, nr. 214). Daarbij is ook onze gezamenlijke brief «Beschikbaar en noodzakelijk instrumentarium
in het onderwijstoezicht», die wij op 7 juni jl. hebben verstuurd, besproken.1 Tijdens het debat bleek dat er enige onduidelijkheid was over het gesloten stelsel2 en de wijze waarop voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho)
het beschikbare en noodzakelijke instrumentarium is geborgd. Er is door mijn collega
aan uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de manier waarop de voor het funderend
onderwijs voorgestelde maatregelen doorwerken, worden geregeld of zijn geregeld in
het mbo en ho. Met deze brief geef ik daar invulling aan.
Instrumentarium ook van toepassing op mbo en ho
In onze brief van 7 juni jl. (Kamerstuk 33 905, nr. 14) wordt een viertal maatregelen voorgesteld:
a) Introductie aanwijzing in spoedeisende gevallen
b) Uitbreiding definitie wanbeheer
c) Aanscherpen Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen
d) Beëindiging bekostiging funderend onderwijs
Zoals in de brief staat vermeld zien deze voorstellen op alle onderwijssectoren (dus
ook mbo en ho), tenzij anders is aangegeven. Dit laatste is deels het geval voor de
uitbreiding definitie wanbeheer (sub b) en voor de beëindiging van bekostiging (sub
d). De specifieke aard en inrichting van het mbo en ho leidt op deze punten tot een
van het funderend onderwijs afwijkende en voor deze sectoren meer passende inrichting.
Hieronder licht ik deze kort toe.
Uitbreiding van definitie van wanbeheer
Ook in het mbo en ho wordt de definitie van wanbeheer uitgebreid. Enkel het voorstel
om een nieuwe grond toe te voegen die ziet op het ernstig of langdurig verwaarlozen
van de zorg voor de burgerschapsopdracht of de sociale veiligheid wordt voor deze
sectoren niet overgenomen omdat voor deze sectoren reeds is of wordt voorzien in een
passend arrangement. In het hoger onderwijs is reeds geborgd dat kan worden ingegrepen
indien de in hoger onderwijswetgeving opgenomen verplichting tot bevordering van het
maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef niet wordt nagekomen. Deze verplichting
houdt in dat bekostigde en niet-bekostigde instellingen, met inbegrip van degenen
die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich ten minste onthouden van discriminatoire
gedragingen en uitlatingen. Met deze bepaling kunnen naast situaties van discriminatie
ook andere extreme uitwassen, zoals haatzaaien en het oproepen tot de gewapende jihad,
aangepakt worden.3 Op basis van een advies van de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
kan ik de instelling een waarschuwing geven, en daarna indien nodig een bekostigingssanctie
opleggen of het recht tot graadverlening ontnemen.
Zoals aangekondigd in de brief van 7 juni (Kamerstuk 33 905, nr. 14) zal ik voor het mbo een vergelijkbare commissie instellen. Op basis van de huidige
wet- en regelgeving ten aanzien van burgerschap geldt al een plicht tot bevordering
van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het mbo, maar ik zal deze verplichting
in lijn brengen met die voor het ho, tegelijkertijd met het instellen van de commissie
voor het mbo. Hiermee heb ik voor het ho en krijg ik voor het mbo een instrument om
bij instellingen in te grijpen als er sprake is van discriminatoire gedragingen en
uitlatingen.4
Voor wat betreft sociale veiligheid biedt de huidige invulling van het onderzoekskader
reeds grond voor de inspectie in het mbo om te kunnen acteren.5 Er bestaan daarnaast een aantal initiatieven van de mbo- en ho-sector zelf, zoals
IV-HO en IV-MBO, waarmee zij de sociale veiligheid en het burgerschapsonderwijs versterken.
Het belang van sociale veiligheid is tevens door de Vereniging Hogescholen vastgelegd
in de branche code goed bestuur en door de VSNU benadrukt in een recent gepubliceerde
gezamenlijke verklaring sociale veiligheid.
Beëindiging bekostiging funderend onderwijs
Voor het funderend onderwijs wordt voorgesteld om de bekostiging van een school te
beëindigen in situaties waarin structurele strijd is met de burgerschap of sociale
veiligheid. In het mbo en hoger onderwijs is de opleiding een belangrijk aangrijpingspunt.
In de sectorwetgeving is reeds voorzien in instrumenten om op het niveau van een specifieke
opleiding gericht maatregelen te treffen, door erkenning of accreditatie in te trekken
en zo bekostiging aan die opleiding stop te zetten.6 Bovendien kan ik op instellingsniveau in het mbo en ho al overgaan tot een bekostigingssanctie,
waarbij maximaal 15% van de bekostiging van de instelling kan worden teruggevorderd.
Gelet op de omvang van de instellingen kan dit om substantiële bedragen gaan.
Tot slot
Iedere student mag rekenen op goed onderwijs om zich te kunnen voorbereiden op een
vervolgstap in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Met het bestaande
instrumentarium in combinatie met de aangekondigde nieuwe maatregelen heb ik er vertrouwen
in dat ik voldoende instrumenten in handen heb om waar nodig in te kunnen grijpen
wanneer dit in het gedrang dreigt te komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap