Brief regering : Afhandeling mijnbouwschade na dertig jaar
32 849 Mijnbouw
Nr. 189
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2019
Met deze brief informeer ik uw Kamer over mijn beleidsvoornemen voor de afhandeling
van mijnbouwschade na dertig jaar, in navolging van mijn brieven van 29 november 20181, 20 december 20182 en 21 mei 20193. Tevens geef ik gevolg aan de motie4 van het lid Beckerman c.s. over het verschaffen van duidelijkheid aan Limburgers
met een adviesaanvraag bij de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
Afhandeling mijnbouwschade na dertig jaar
Volgens de wet geldt voor de aansprakelijkheid met betrekking tot mijnbouwschade een
verjaringstermijn van 30 jaar. Ik heb in de hierboven genoemde brieven aangegeven
dat ik het belangrijk vind om een heldere verjaringstermijn te kunnen hanteren in
het belang van de rechtszekerheid in mijnbouwzaken. Tegelijkertijd moet daarbij ook
de keerzijde worden beschouwd, namelijk het belang van de burger die schade meent
te ondervinden die het gevolg is van mijnbouwactiviteiten die meer dan 30 jaar geleden
hebben plaatsgevonden.
Ik streef naar een oplossing waarbij de burger met schade als gevolg van mijnbouw
van meer dan 30 jaar geleden recht wordt gedaan. Ik wil niet dat burgers met deze
mijnbouwschade blijven zitten en geen ander huis kunnen betrekken, omdat zij nergens
verhaal kunnen halen.
Aan de andere kant zijn er de mijnbouwbedrijven en hun rechtsopvolgers die na een
zekere periode ook verder moeten kunnen met ondernemen. Het is daarom belangrijk om
een duidelijk startpunt, termijn en eindpunt te hebben.
Ik heb het voornemen om een fonds op te richten dat mijnbouwschade kan vergoeden ook
als sprake is van verjaring. Het huidige Waarborgfonds is hiertoe niet in staat. Het
nog op te richten fonds zou door mijnbouwbedrijven gevuld moet worden gedurende de
periode van actieve winning. Het nog op te richten fonds zou in de Mijnbouwwet beschreven
moeten worden. Het fonds zou gecombineerd kunnen worden met het Waarborgfonds. Gedupeerden
waarbij de schade verjaard is, kunnen een beroep doen op dit fonds. Hiervoor kunnen
zij zich straks melden bij het landelijk loket afhandeling mijnbouwschade.
Zoals ik in mijn appreciatie bij het Tcbb-advies over de landelijke aanpak mijnbouwschade
heb aangegeven, streef ik er naar om eind van het jaar het beleidskader voor de landelijke
aanpak mijnbouwschade te hebben uitgewerkt. Het Waarborgfonds is hier onderdeel van.
Het landelijke loket afhandeling mijnbouwschade
De Tcbb heeft mij op 25 maart 2019 geadviseerd over de landelijke aanpak mijnbouwschade.
Dit advies5 is op 2 april 2019 aan uw Kamer verstuurd. De Tcbb heeft de mogelijkheid en wenselijkheid
verkend om voor heel Nederland te komen tot een uniforme en onafhankelijke wijze van
beoordeling en afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het
advies «landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade en Schadeprotocol Gaswinning
uit Kleine Velden op land» pleit de Tcbb voor een integrale aanpak van schade bij
mijnbouwactiviteiten.
Het uitgangspunt van de landelijke aanpak zoals ik deze voor ogen heb, is dat de burger
wordt ontzorgd. De burger kan zich melden bij één loket ongeacht of het mijnbouwschade
ten gevolge van de zoutwinning, olie- of gaswinning en de voormalige steenkolenwinning
in Limburg betreft. In de toekomst staat het loket ook open voor afhandeling van mijnbouwschades
die de termijn van 30 jaar hebben overschreden.
Mijn inzet is dat mijnbouwschade wordt betaald door de mijnbouwbedrijven en niet door
de belastingbetaler. De afhandeling van de mijnbouwschade wordt geregeld in een landelijke
aanpak met één loket. Deze behandeling zal procedureel en inhoudelijk transparant
zijn en ook onafhankelijk van de mijnbouwonderneming dan wel rechtsopvolger plaatsvinden.
In mijn appreciatie op het Tcbb-advies over de landelijke aanpak mijnbouwschade die
ik ook aan uw Kamer stuur, ga ik verder in op het landelijke loket mijnbouwschade.
De aanpak van mijnbouwschade in Limburg en de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk
32 813, nr. 261)
Ik heb aangegeven dat ik van plan ben om een fonds in te richten dat mijnbouwschade
na verjaring kan vergoeden. In de tussentijd kunnen burgers die schade hebben waarbij
de veiligheid in het geding is zich melden bij het Calamiteitenfonds. Uiteindelijk
wordt, zoals hierboven geschetst, de Commissie Mijnbouwschade verantwoordelijk voor
de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. Ik verwacht dat de Commissie Mijnbouwschade
medio 2020 operationeel is. Om te voorkomen dat gedupeerden met een beoordeling van
de Tcbb alsnog moeten wachten op de oprichting van de Commissie onderzoek ik met de
provincie en de betrokken gemeenten mogelijkheden om in de tussentijd tot schadeherstel
via bijvoorbeeld het Calamiteitenfonds over te gaan.
De steenkolenwinning in Limburg is ongeveer 45 jaar geleden gestopt. De mijnbouwexploitanten
hebben zich gedurende de wettelijke termijn van aansprakelijkheid bezig gehouden met
schadeherstel. Op dit moment zijn twee van de vijf mijnbouwexploitanten met een concessie
aanspreekbaar via een rechtsopvolger, namelijk DSM en Umicore. De bedrijven hebben
eerder aangegeven dat zij van mening zijn dat op grond van de wet sprake is van verjaring.
Uw Kamer is op 18 juni 2015 per brief6 hierover geïnformeerd.
De recente uitspraak7 van de rechtbank Limburg over een specifiek schadegeval heeft betrekking op de aanvang
van verjaringstermijn en daarmee of mijnbouwexploitanten na 30 jaar na einde mijnbouwactiviteiten
nog aansprakelijk kunnen zijn voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Ik
ben tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan8 omdat ik duidelijkheid wil krijgen over de aanvang van de objectieve verjaringstermijn
die geldt voor mijnbouwactiviteiten. Zodra de afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (ABRvS) met een uitspraak komt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Aan de hand van de uitspraak kan ik invulling geven aan het nog op te richten fonds
dat mijnbouwschade die ontstaan is na de aansprakelijkheidstermijn van dertig jaar
kan vergoeden.
Ik heb de provincie Limburg en het Calamiteitenfonds gevraagd om een reactie te geven
op het advies van de Tcbb.
Bij brief van 24 mei 2019 geeft de gedeputeerde staten van Limburg aan in te stemmen
met het advies dat de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning
onderdeel dient te worden van de landelijke aanpak. Ook onderschrijft de provincie
dat deze mijnbouwschades een specifieke aanpak vragen, omdat slechts twee van de vijf
mijnbouwmaatschappijen een rechtsopvolger hebben. Ik ben het eens met de provincie.
Het ontbreken van drie rechtsopvolgers zorgt voor dilemma’s over gebiedsarrangementen
en omgevingsprocessen. Deze liggen hierdoor niet direct voor de hand.
Het bestuur van het Calamiteitenfonds wijst in zijn brief van 14 mei 2019 eveneens
op de complexiteit van de afwezigheid van rechtsopvolgers, ook in relatie tot omgevingsprocessen.
Verder geeft het bestuur zijn standpunt op de begripsomschrijving van schade.
De provincie Limburg en het Calamiteitenfonds hebben ook gereageerd op de wijze van
afhandeling van de mijnbouwschade. Zij zien graag een zogenoemde aannemersvariant,
conform de werkwijze van het Calamiteitenfonds. Ik kan mij goed vinden in de aannemersvariant,
omdat hiermee sprake is van concreet herstel van de schade met daarbij behorende garanties.
Ik ga verkennen hoe dit kan worden uitgewerkt in het schadeprotocol voor de voormalige
steenkolenwinning.
De financiering van mijnbouwschade in Limburg is een complex vraagstuk. Mijn principiële
insteek is dat de mijnbouwsector de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten vergoedt.
Ik heb eerder in mijn brief aangegeven dat ik van plan ben om een fonds op te richten
voor het herstellen van mijnbouwschade dat ontstaan is dertig jaar na einde van de
mijnbouwactiviteiten. Het fonds zou door de bedrijven tijdens de actieve winningsperiode
moeten worden gevuld. Dit zal in Limburg lastig zijn omdat er geen actieve winning
van steenkool meer is. Ik ben hierover in gesprek met de provincie Limburg en het
Calamiteitenfonds. Ik wil een passende oplossing vinden en werk daarom met deze partijen
samen aan een verkenning van een mogelijk publiek gefinancierde regeling voor deze
mijnbouwschades.
Een onderdeel van deze verkenning is ook het inventariseren van het aantal schadegevallen
dat zich bij de Tcbb en het Calamiteitenfonds hebben gemeld. Dit sluit aan bij de
aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 261) die oproept om voor 1 juli 2019 de gevallen die bij de Tcbb een adviesaanvraag hebben
liggen over mijnbouwschade uit Limburg, duidelijkheid te geven over de causaliteitsvraag
en indien gerelateerd de schade te vergoeden conform de nog op te zetten schaderegeling.
Ik heb navraag gedaan bij de Tcbb over de adviesaanvragen uit Limburg. In januari
2009 heeft de Tcbb de eerste adviesaanvraag ontvangen en sindsdien heeft de commissie
87 adviesaanvragen uit Limburg behandeld. Hiervan hebben 79 aanvragen een definitief
advies verkregen. De Tcbb heeft in 62 gevallen geoordeeld dat er geen causaal verband
was tussen de schade en de na-ijlende gevolgen van de voormalige mijnbouw in Limburg.
In de overige 17 is causaal verband tussen de schade en de (na-ijlende) gevolgen van
de voormalige mijnbouw redelijkerwijs aanwezig geacht.
Van deze 17 gevallen heeft het Calamiteitenfonds 4 gevallen opgelost, omdat er sprake
was van een onveilige woonsituatie. Het Calamiteitenfonds heeft de schade laten herstellen
of heeft de eigenaren een andere woning aangeboden. Drie van deze vier opgeloste schadegevallen
zijn door leden van uw Kamer genoemd in het algemeen overleg van 15 februari 20189 en 29 november 201810. Bij 2 van de 17 gevallen is sprake van schade aan een opstal van een bedrijf. Deze
schade is hersteld door de bedrijven zelf. Er resteren dan nog 11 schadegevallen.
Het herstel van deze schades bedraagt volgens de inschattingen van de Tcbb in totaal
ongeveer € 100.000. Het Calamiteitenfonds heeft op dit moment 10 schadegevallen in
behandeling met een totale omvang van circa € 2,5 miljoen.
De Tcbb heeft in 8 van 87 adviesaanvragen een voorlopig advies uitgebracht. De Tcbb
is op dit moment, mede naar aanleiding van de motie11 van het lid Beckerman c.s., bezig om in deze 8 zaken nader onderzoek te doen naar
het eventuele causaal verband tussen de schade en de voormalige mijnbouw. Hierbij
wordt onder meer gebruik gemaakt van de resultaten van het in 2016 gepubliceerd onderzoek12 naar de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Limburg. De Tcbb
heeft inmiddels 5 van de 8 objecten opnieuw bezocht om een actueel beeld te krijgen
van de schade. De Tcbb verwacht later dit jaar de desbetreffende bewoners te kunnen
informeren over de conclusies van het nadere onderzoek.
De Tcbb heeft op 18 juni 2019 aangegeven dat zij drie recente adviesaanvragen uit
Limburg ontvangen heeft. Deze aanvragen worden in de komende maanden behandeld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat