Brief regering : Toezeggingen over chroom-6
35 000 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2019
Nr. 147
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2019
Chroom-6 is een onderwerp waarop al geruime tijd de aandacht is gevestigd. Defensie
is een organisatie die staat voor veiligheid en die overal ter wereld veiligheid moet
brengen, ook voor haar eigen medewerkers. Toch zijn defensiemedewerkers blootgesteld
aan chroom-6. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet
aan de wettelijke verplichtingen waardoor niet is voldaan aan de zorgplicht als werkgever.
Defensie heeft in overleg met de Centrales van Overheidspersoneel een regeling opgesteld
waarop (oud-) medewerkers van de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) en hun nabestaanden een beroep op kunnen doen en onder voorwaarden een uitkering
kunnen krijgen.
De chroom-6 problematiek is niet alleen een zorg voor Defensie, want blootstelling
aan deze stof raakt de overheid als zodanig en de samenleving als geheel. Vandaar
dat Rijksbreed maatregelen worden genomen ter voorkoming van gezondheidsrisico’s bij
blootstelling aan chroom-6. U bent hierover geïnformeerd via de «Voortgangsbrief chroom-6» van de Minister voor Medische Zorg en Sport van 21 juni 2019 (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 XV, nr. 130).
Deze brief gaat in op onderwerpen die Defensie betreffen en specifiek op mijn toezeggingen
naar aanleiding van het algemeen overleg (AO)-Personeel van 12 maart 2019 (Kamerstuk
35 000 X, nr. 111). Ik heb toen toegezegd duidelijkheid te verstrekken over de bevoegdheden en de invulling
van de Onafhankelijke Adviescommissie chroom-6 Defensie. Ik heb verder toegezegd de
Tweede Kamer voor het zomerreces een duiding te geven van de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep (CRvB) van 28 februari 2019. Daarnaast informeer ik uw Kamer in deze
brief over het aantal ontvangen meldingen, aanvragen tegemoetkomingen en aanvragen
uitkeringen, en claims in relatie tot chroom-6. Ook ga ik in deze brief in op de adviesaanvraag
aanvullende maatregelen nazorg en communicatie en voorlichting. Tenslotte komen twee
moties over chroom-6 aan de orde. Zoals op 12 maart 2019 tevens toegezegd (Kamerstuk
35 000 X, nr. 111), informeer ik de Tweede Kamer bij de begrotingsstukken over de uitvoering van het
plan van aanpak chroom-6.
Onafhankelijke Adviescommissie chroom-6 Defensie
In mijn brief aan uw Kamer van 5 maart jl. (Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) heb ik aangekondigd een commissie in te stellen die moet bijdragen aan de onafhankelijke
oordeelsvorming bij bepaalde geschillen inzake de Regeling uitkering chroom-6 Defensie
(hierna: Uitkeringsregeling). In het AO-Personeel van 12 maart jl. heb ik toegezegd
duidelijkheid te verstrekken over de bevoegdheden en de invulling van deze commissie.
Aangezien de commissie gaat adviseren over de uitvoering van een rechtspositionele
regeling waar medewerkers rechten aan kunnen ontlenen, heb ik besloten de taken waar
de commissie mee wordt belast en de samenstelling van de commissie af te stemmen met
de Centrales van Overheidspersoneel. Vanwege het opschorten van het arbeidsvoorwaardenoverleg
is ook de behandeling hiervan opgeschort. Zodra het formele overleg met de Centrales
van Overheidspersoneel wordt hervat, zal ik de brief met het voornemen aangaande de
taken en samenstelling van de commissie in de daartoe aangewezen commissie doen behandelen
en uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Uitspraak CRvB van 28 februari 2019
Eind februari 2019 heeft de hoogste bestuursrechter, de CRvB1 uitspraak gedaan in een zaak waarin een (oud-)medewerker van Defensie een aanvraag
had ingediend op grond van de Coulanceregeling (de Tijdelijke regeling tegemoetkoming
en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie).
De functie van de betrokken (oud-)medewerker is niet opgenomen in de lijst met functies
in de bijlage van de Coulanceregeling. In artikel 2.2 van de Coulanceregeling staat
dat betrokkene in dat geval toch recht heeft op een tegemoetkoming als aannemelijk
is dat tijdens de werkzaamheden van betrokkene blootstelling heeft plaatsgevonden
aan chroom-6-houdende stoffen. Dit is een beoordeling van de individuele werkomstandigheden
van betrokkene destijds. De rechtbank was eerder, in 2017, van oordeel dat het niet
voldoende aannemelijk was dat tijdens de werkzaamheden sprake is geweest van blootstelling.
De CRvB oordeelt nu dat het wel aannemelijk is dat betrokkene tijdens zijn werkzaamheden
is blootgesteld aan chroom-6-houdende stoffen. Er is daarbij verwezen naar de resultaten
van het RIVM-onderzoek waarvan de resultaten in juni 2018 bekend werden. Defensie
heeft de uitspraak van de CRvB opgevolgd en betrokkene heeft een tegemoetkoming op
basis van de Coulanceregeling ontvangen. Als zich soortgelijke gevallen voordoen,
dan zal in de lijn van de uitspraak van de CRvB worden beslist.
De Uitkeringsregeling kent een vergelijkbare bepaling. Als de beoordeling van de feitelijke
situatie daar aanleiding toe geeft, wordt ten gunste van betrokkene bepaald dat hij
toch in aanmerking komt voor een uitkering, ook als de uitgeoefende functie niet in
bijlage 1 van de regeling is opgenomen. Hierbij komt dat de Uitkeringsregeling is
gebaseerd op de resultaten van het onderzoek door het RIVM over het werken met chroom-6
bij de POMS-locaties. In dit onderzoek zijn de verschillende POMS-functies onderzocht
en is per functiegroep beschreven welke blootstelling er is geweest. Dit maakt dat
in de Uitkeringsregeling al met blootstelling in de verschillende functies rekening
is gehouden.
Meldingen, aanvragen uitkeringen, bezwaarschriften en claims
Bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) zijn ongeveer 2900
personen geregistreerd. Ongeveer één derde hiervan betreft (oud-)medewerkers van de
POMS-locaties. Mede naar aanleiding van de media-aandacht rondom de openbaarmaking
van de resultaten van het onderzoek Tilburg/NS2 is het aantal aanmeldingen licht toegenomen. De oproep in de regionale huis-aan-huisbladen
begin maart dit jaar heeft tot op heden geleid tot enkele nieuwe aanmeldingen.
Tot op heden hebben 854 (oud-)medewerkers van Defensie een beroep gedaan op de Coulanceregeling.
Dit betreft 347 aanvragen van (oud-)medewerkers die (ook) op een POMS-locatie hebben
gewerkt waar sprake kan zijn geweest van blootstelling aan chroom-6. Bij 507 aanvragen
gaat het om (oud-)medewerkers die niet op een POMS-locatie hebben gewerkt. Van de
in totaal 854 aanvragen zijn 311 aanvragen toegekend en uitgekeerd. Er zijn nog veertien
aanvragen in behandeling. Er zijn in totaal 529 aanvragen afgewezen omdat ze niet
voldeden aan de voorwaarden ten aanzien van de aandoening (348), de functie (152),
de duur van de blootstelling of om een andere reden (29). Er is één aanvraag ingetrokken.
In totaal is 2.128.500 euro netto aan uitkeringen toegekend. Er is in 171 gevallen
bezwaar gemaakt tegen een afwijzing. Hiervan zijn 73 (gedeeltelijk) gegrond verklaard,
76 ongegrond verklaard, tien niet-ontvankelijk verklaard, acht ingetrokken en vier
nog in behandeling. In totaal is na succesvol bezwaar alsnog 473.000 euro netto aan
uitkeringen toegekend. In totaal zijn er veertien beroepszaken: waarvan vijf nog in
behandeling zijn, drie zijn ingetrokken, één is niet-ontvankelijk verklaard, drie
zijn gegrond verklaard en twee zijn ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de
CRvB eenmaal de oud-medewerker in het gelijk gesteld, dat is de uitspraak die hierboven
nader is geduid. Verder spelen er geen zaken in hoger beroep.
Tot op heden hebben 258 (oud-)POMS-medewerkers een beroep gedaan op de Uitkeringsregeling.
In 163 gevallen betreft dit personen die eerder al een aanvraag hadden ingediend op
basis van de Coulanceregeling en die proactief door het ABP zijn benaderd. Van het
totaal van 258 aanvragen zijn 152 aanvragen toegekend en 106 afgewezen, vooral omdat
de aandoening niet op de lijst staat van aandoeningen die op grond van de onderzoeksresultaten
van het RIVM mede kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 op de POMS.
In totaal is in 40 gevallen bezwaar gemaakt tegen een afwijzing; hiervan zijn er negen
gegrond, 23 ongegrond en vier niet-ontvankelijk verklaard en zijn er vier nog in behandeling.
De bezwaren richten zich niet allemaal tegen een volledige afwijzing, maar kunnen
ook tegen een (gedeeltelijke) toekenning zijn ingesteld.
Het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening heeft ongeveer 500 letselschadeclaims
ontvangen, waarin Defensie aansprakelijk wordt gesteld voor blootstelling aan gevaarlijke
stoffen, waaronder chroom-6. Daarvan is op dit moment van 30 letselschadeclaims bekend
dat de medewerker op één van de POMS-locaties heeft gewerkt en deze (of de nabestaande)
een uitkering heeft ontvangen op grond van de Uitkeringsregeling. In de andere zaken
wordt gewacht op de belangenbehartiger in verband met een verzoek om nadere (medische)
informatie door Defensie, ook is de behandeling in zaken aangehouden, in afwachting
van de resultaten van het RIVM-onderzoek naar het werken met chroom-6 op de andere
defensielocaties.
Adviesaanvraag aanvullende maatregelen nazorg
In de brief aan uw Kamer van 5 maart jl. (Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) heb ik bevestigd de nazorg voor de (oud-)medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6
bij de POMS te regelen waarbij de nazorg zo veel als mogelijk is toegesneden op hun
hulpvraag. Behalve (oud-)medewerkers die een ziekte of aandoening hebben die volgens
het onderzoek van het RIVM (zie Kamerstuk 34 775 X, nr. 126 van 4 juni 2018) het gevolg kan zijn van blootstelling aan chroom-6, maken ook (oud-)medewerkers
die zijn blootgesteld maar niet ziek zijn of geen aandoening hebben zich zorgen over
hun gezondheid. Hiervoor heb ik al bepaald dat Defensie het verplicht eigen risico
vergoedt indien uit het overleg met de (militaire) huisarts blijkt dat een vervolgonderzoek
naar een ziekte of aandoening die kan zijn gerelateerd aan het werken met chroom-6,
wenselijk is. Met deze maatregel beoog ik de zorgen en ongerustheid bij de (oud-)
medewerkers te verminderen. In aanvulling hierop heb ik, via de Paritaire Commissie,
het RIVM verzocht een onafhankelijk deskundigenadvies op te laten stellen met mogelijk
aanvullende maatregelen. Het gaat er bij deze vraag in de eerste plaats om in hoeverre
een periodiek geneeskundig consult in het bijzonder naar ziektes en aandoeningen die
kunnen voortkomen uit blootstelling aan chroom-6 mogelijk is, medisch gezien een goede
stap is, welke nadelen een dergelijke stap met zich mee kan brengen en aan welke zorgvuldigheidsvereisten
moet worden voldaan indien wordt geconcludeerd dat het een goede aanvullende stap
is. Daarnaast zal dan kunnen worden beschouwd wat de betekenis of toegevoegde waarde
van dergelijke consulten kan zijn in het kader van het verminderen van de zorgen die
kunnen bestaan bij mensen die zijn blootgesteld aan chroom-6. Tevens kan worden gekeken
naar andere maatregelen of alternatieven indien die er zijn. Het RIVM zal het onafhankelijk
advies laten opstellen door een zogenoemd Deskundigenberaad, dat specifiek voor deze
vraag wordt samengesteld. Dit om maatschappelijk draagvlak voor het advies te vergroten.
Ik heb bij de adviesaanvraag onderstreept dat het advies voor zover mogelijk concrete
suggesties en oplossingen moet bieden die op korte termijn toepasbaar zijn. Het RIVM
heeft aangegeven het advies van het Deskundigenberaad in de zomer aan te kunnen bieden
aan de Paritaire Commissie die dan vervolgens haar advies en aanbevelingen aan mij
zal aanbieden. Ik zal dit advies en de aanbevelingen gebruiken om het huidige pakket
aan maatregelen in het kader van de nazorg daar waar nodig en mogelijk te herzien
en verder te verbeteren. Dit betreft ook de vooralsnog tijdelijke maatregel van het
onder voorwaarden vergoeden van het verplicht eigen risico van de zorgverzekering
zoals hierboven beschreven.
Communicatie en voorlichting
De advertenties met daarin de uitleg over de werking van het Informatiepunt Chroom-6
en de oproep om gebruik te maken van het informatiepunt, zijn begin maart in lokale
huis-aan-huis bladen in de regio’s rond de voormalige POMS-locaties verschenen. Gezien
het belang van het informatiepunt voor zowel de nazorg aan (oud-)medewerkers en nabestaanden,
als voor het vervolgonderzoek van het RIVM, blijf ik mij inspannen om de bekendheid
van het informatiepunt te verbeteren en het aantal aanmeldingen van (oud-)medewerkers
die mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6 te vergroten. De in de brief aan uw Kamer
aangekondigde enquête is begin april verspreid onder de mensen die zich hebben laten
registreren bij het CAOP. De informatie verkregen via het informatiepunt, de nieuwsbrieven,
de brieven van het ABP, de voorlichtingsbijeenkomsten en de inloopkantines zijn met
een voldoende beoordeeld. Respondenten geven aan vooral behoefte te hebben aan meer
informatie en meer maatwerk. Deze respons zal ik gebruiken om de communicatie, voorlichting
en informatievoorziening verder te verbeteren. Begin april is een nieuwsbrief verstuurd
aan de (oud-)medewerkers die zich hebben laten registreren bij het CAOP. Deze nieuwsbrief
is ook verspreid via de website van het informatiepunt en naar de defensieonderdelen.
Moties
Ten slotte ga ik hier in op twee moties inzake chroom-6. De gewijzigde motie met Kamerstuk
35 000 X, nr. 131 van het lid Belhaj (D66) verzoekt de regering, en specifiek het Ministerie van Defensie,
in de afweging tussen chroom-6-houdende verf of gelijkwaardige alternatieven, het
financieel-economische aspect de laagste prioriteit te geven binnen budgettaire kaders
van Defensie en indien dit een afweging zal zijn hierover expliciet de Kamer te informeren.
Zoals gesteld in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» van 4 december 2018 (Kamerstuk
35 000 X, nr. 70), en zoals ik tijdens het VAO «Chroom-6 bij Defensie» van 9 april 2019 heb verwoord
(Handelingen II 2018/19, nr. 72, item 31), bekijkt Defensie of vervanging van chroom-6 houdende verfsystemen door chroom-6
vrije alternatieven vanuit financieel-economisch, technisch en arbo/milieu perspectief
haalbaar en doelmatig is. Het financieel-economische aspect heeft hierbij de laagste
prioriteit zoals in de motie verzocht.
Motie met Kamerstuk 35 000 X, nr. 120 van het lid Belhaj (D66) verzoekt de regering en specifiek het Ministerie van Defensie,
om zo spoedig mogelijk actief te stoppen met het werken met chroom-6-houdende verf,
het vervangingsproces en certificeringsproces te versnellen en chroomvrije verfsystemen
te implementeren. Wat betreft deze motie onderstreep ik dat Defensie zich thans in
een intensief verbetertraject bevindt, zoals ook opgenomen in het plan van aanpak
«Beheersing Chroom-6». Dat traject is niet alleen noodzakelijk, maar ook omvangrijk
en ambitieus. Het traject is in ontwikkeling, waarbij stap voor stap verbeteringen
worden doorgevoerd, gericht op het toepassen van de arbeidshygiënische strategie (in
volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en
persoonlijke beschermingsmaatregelen). Het doel is tevens, zoals opgenomen in bovengenoemd
plan van aanpak, om het gebruik en de toepassing van chroom-6 zo snel mogelijk Rijksbreed
uit te bannen. Dit is ook vastgelegd in nationale en internationale regelgeving, maar
uitbanning blijkt op de korte termijn nog niet altijd mogelijk. In bepaalde gevallen
kunnen chroom-6 houdende verbindingen nog worden gebruikt. Dit mag alleen als in het
kader van REACH een autorisatie is afgegeven (of via een geldige lopende autorisatie
aanvraag). Ook in producten/materieel kan het nog zijn verwerkt, zelfs in nieuw aan
te schaffen materieel, zie de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 september 2018 (Kamerstukken
34 775 XVI en 34 775 XV, nr. 152). Te allen tijde wordt van leveranciers geëist dat ze, conform EU regelgeving, aangeven
waar een concentratie groter dan 0,1 gewichtsprocent chroom-6 van een component wordt
toegepast in hun producten. Van concentraties kleiner dan 0,1 gewichtsprocent bestaat
echter geen informatieplicht voor de leverancier, zie ook de Voortgangsbrief chroom-6» van de Minister voor Medische Zorg en Sport van 21 juni 2019 (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 XV, nr. 130). Het is wenselijk om voor die situatie een eenduidige lijn te hanteren. Het kabinet
zal nader verkennen wat de consequenties zijn en of een Rijksbrede beleidslijn kan
worden ontwikkeld. Dit punt komt tevens aan bod in de «Voortgangsbrief gevaarlijke stoffen» van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2019 (Kamerstuk
25 883, nr. 347).
De Staatssecretaris van Defensie,
B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie