Brief regering : Ontwerp-Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet
34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
Nr. 20 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Ontvangen ter Griffie op 1 juli 2019.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer
overgelegd tot en met 30 september 2019.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder
worden gedaan dan op 1 oktober 2019.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2019
Hierbij bied ik u het ontwerp Aanvullingsbesluit Bodem Omgevingswet aan (hierna: Aanvullingsbesluit)1. Ik bied dit besluit aan mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het Aanvullingsbesluit vormt samen met de
Aanvullingswet Bodem en de Aanvullingsregeling Bodem het zogenoemde aanvullingsspoor
bodem van de Omgevingswet.
Het ontwerp Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet regelt het herziene bodembeleid
in de besluiten die onder de Omgevingswet hangen. Het besluit regelt de volgende activiteiten:
meststoffen, graven, saneren, toepassen van grond en baggerspecie, bouwstoffen of
mijnsteen en bouwen op verontreinigde bodem. Verder regelt het Aanvullingsbesluit
het overgangsrecht, de bruidsschat (overdracht van rijksregels die gemeenten en waterschappen
vanaf 01-01-2021 kunnen aanpassen of schrappen), en wijzigt en trekt andere bestaande
besluiten in.
Bij de totstandkoming van het Aanvullingsbesluit is een zorgvuldig en uitgebreid proces
doorlopen en is een veelheid aan organisaties en partijen betrokken geweest. Voor
de verdere inhoud van het ontwerpbesluit en het totstandkomingsproces verwijs ik u
naar de ontwerpnota van toelichting2.
De voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van
de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het Aanvullingsbesluit,
voordat dit aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
Op grond van de aangehaalde bepalingen geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging
van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit
niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
Op grond van artikel 2.38 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt deze termijn
in verband met het zomerreces van uw Kamer verlengd tot 1 oktober 2019.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Aanvullingswet Bodem Omgevingswet
zijn moties aangenomen en is een amendement aangenomen (Handelingen II 2018/19, nr.
37, items 24 en 25). In de Kamerbrief over de visie op duurzaam hergebruik van grond3 heb ik een aantal toezeggingen aan de Kamer gedaan. Deze moties, het amendement en
de toezeggingen hebben betrekking op de inhoud van het Aanvullingsbesluit. In bijlage
1 bij deze brief heb ik opgenomen hoe ik hiermee ben omgegaan.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Bijlage 1 Amendement, moties en toezeggingen
1. Amendement van het lid van Eijs (Kamerstuk 34 864, nr 10). Het amendement betreft een aanvulling op artikel 19.9a over een toevalsvondst met
onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid. Het amendement voegt ook indirecte blootstelling toe, die negatieve gevolgen kan hebben voor
de gezondheid.
Overeenkomstig het amendement is in de Aanvullingswet bodem toegevoegd dat bij een
toevalsvondst ook sprake kan zijn van indirecte blootstelling voor de gezondheid,
in ieder geval bij bedreiging van de kwaliteit van drinkwatervoorraden wanneer aangetroffen
verontreiniging het grondwater kan bereiken.
2. Motie van de leden Smeulders en Kröger (Kamerstuk 34 864, nr. 18) om een gelijkwaardig en bij voorkeur een verbeterd beschermingsniveau te borgen
in lagere regelgeving.
Ter uitvoering van deze motie zijn bij milieubelastende activiteiten regels opgenomen
voor de bescherming van de mens en het milieu, voor het vastleggen van het maximaal
toelaatbaar risico als grens voor bouwen op verontreinigde bodem en regels voor de
zogenoemde toevalsvondst als vangnet om de gezondheid te beschermen. Ook is een instructieregel
voor de waterprogramma’s in het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen over het
gebruik van de signaleringsparameter grondwaterkwaliteit. Met deze signaleringsprameters
moet de lokale grondwaterkwaliteit nader worden beoordeeld in relatie tot bodemverontreinigingen.
Bevoegde gezagen krijgen meer ruimte om de opgenomen waarden toe te snijden op de
lokale situatie, met dien verstande dat het Rijk een minimum beschermingsniveau voorschrijft.
3. Motie van de leden Ronnes en Van Gerven (Kamerstuk 34 864, nr. 19) om «informatie over bodemverontreiniging» in de Basisregistratie Ondergrond op te
nemen. De motie houdt in dat, aangezien bodemverontreiniging nog een steeds een omvangrijk
knelpunt is voor de drinkwatervoorziening, de informatie over bodemverontreiniging
via provincies en gemeenten onvoldoende ontsloten is voor derden, de informatie over
bodemverontreinigingen in de Basisregistratie Ondergrond op te nemen.
Ter uitvoering van deze motie heeft de Minister van BZK in februari 2019 opdracht
gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden om aan deze vraag te kunnen voldoen,
en naar de implicaties van de verschillende oplossingsrichtingen. De Tweede Kamer
wordt hierover nader geïnformeerd.
4. Motie van de leden Smeulders en Kröger (Kamerstuk 34 864, nr. 13) dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in de Omgevingswet uitgangspunt blijft.
In het Aanvullingsbesluit bodem blijft, net als in de Omgevingswet als geheel, dit
principe het uitgangspunt. In de nota van toelichting is dit principe nogmaals benadrukt.
5. Motie van de leden Smeulders en Kröger (Kamerstuk 34 864, nr. 14) om tijdens het opstellen van dit besluit in overleg te treden met de drinkwaterbedrijven
en andere belanghebbenden over de bescherming van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater.
Ter uitvoering van deze motie heeft overleg plaatsgevonden en zijn de resultaten van
deze overleggen meegenomen bij de aanpassingen aan het Aanvullingsbesluit bodem.
6. Aangehouden motie van het lid Van Gerven (Kamerstuk 34 864, nr. 16) over een saneringsplicht voor verontreinigde gebieden.
De motie houdt in dat met de Aanvullingswet bodem de saneringsplicht uit de Wet bodembescherming
verdwijnt en een verzoekt om instructieregels op te nemen voor lagere overheden over
een saneringsplicht voor verontreinigde gebieden.
Ter uitvoering van deze motie zijn in het Aanvullingsbesluit bodem aanvullende instructieregels
opgenomen om in het omgevingsplan een verbod op te nemen voor bouwen op verontreinigde
bodem tenzij eerst een bodemsanering plaats vindt. Met de bruidsschat wordt die regel
opgenomen in het omgevingsplan.
7. Toezegging aan Tweede Kamer (Kamerstuk 30 015, nr. 56) over de visie op duurzaam hergebruik van grond en toezegging aan de Tweede Kamer
(Kamerstuk 30 015, nr. 56) over de problematiek rondom diepe plassen, thermisch gereinigde grond en Barneveld
en toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 28 663, nr. 72) over AEC-bodemas.
De toezeggingen uit deze brieven heb ik met dit Aanvullingsbesluit ingevuld:
• Nieuwe procedure verondiepen diepe plassen: het instellen van een lozingsvergunning
met MER-beoordelingsplicht. Op deze wijze ontstaat er voordat de verondieping start
een duidelijk moment van beoordeling van alle aspecten van de verondieping met de
mogelijkheid van inspraak, bezwaar en beroep.
• Uitfasering van IBC-toepassing van bodemassen. In vervolg op de Green Deal AEC-bodemassen
zullen deze bodemassen vanaf 2020 van zodanige kwaliteit moeten zijn zodat deze vrij
kunnen worden toegepast. De toepassing onder gecontroleerde omstandigheden (IBC) is
met de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer mogelijk.
• Voorzetting meldingsplicht AEC-bodemas. Voor vrij toepasbare AEC-bodemas en immobilisaat
wordt een meldingsplicht ingesteld. Hiermee is vooraf duidelijk wat de kwaliteit is
van het materiaal, de herkomst, het moment van toepassing, et cetera.
• Meld- en registratieverplichting thermisch gereinigde grond. Voor het toepassen van
grond en baggerspecie bewerkt, in een grondreinigingsinstallatie, geldt niet de reguliere
meldingstermijn van vijf dagen, maar een specifieke termijn van vier weken. De toezichthouder
heeft daardoor meer tijd beschikbaar om de verstrekte informatie te controleren en
te verifiëren. Bij de melding moet informatie worden verstrekt over de kwaliteit,
hoeveelheid, locatie, herkomst, et cetera. Met deze informatie kan de toepassing door
het bevoegd gezag worden geregistreerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.