Brief regering : Bekostigingsexperiment aanvullende beroepen geestelijke gezondheidzorg (ggz) en forensische zorg (fz)
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
33 628 Forensische zorg
Nr. 480 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Ontvangen ter Griffie op 1 juli 2019.
Het besluit tot het doen van een aanwijzing kan niet eerder worden genomen dan op
31 juli 2019.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2019
Op 23 oktober 2018 stuurde ik u een voorhangbrief over mijn voornemen een aanwijzing
te geven aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om invulling te geven aan een experiment
voor de bekostiging van de inzet van zogenaamde «aanvullende beroepen» in de gespecialiseerde
geestelijke gezondheidzorg (ggz) en forensische zorg (fz) (Kamerstukken 25 424 en 33 628, nr. 428). Dit voornemen hield verband met afspraken hierover in het «Bestuurlijk akkoord
geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 2019 t/m 2022» (in het vervolg van deze brief: Hoofdlijnenakkoord)
en de «Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2018–2021». Het ging hier om een experiment
voor de bekostiging van de inzet van beroepen waarvan de tijdsinzet nu niet kan worden
afgeleid naar een Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) en/of een Diagnose Behandeling
en Beveiligings Combinatie (DBBC) en die het meest bijdragen aan het verkorten van
de wachttijden en het verhelpen van capaciteitstekorten in de ggz en/of het verminderen
van personeelstekorten in de fz.
In de genoemde voorhangbrief, en in de concept-aanwijzing aan de NZa die ik destijds
op basis daarvan had voorbereid, gaf ik ruimte aan de NZa om dit experiment vorm te
geven op een manier die partijen (per brief van medio oktober 2018) hadden voorgesteld.
Dit hield in dat de inzet van aanvullende beroepen in het experiment via zogenaamde
«overige zorgproducten» of «ozp’s» declarabel zou worden gemaakt. Naderhand kwamen
er echter signalen dat zorgaanbieders deze vormgeving van het experiment toch niet
uitvoerbaar vonden en dat partijen het experiment in de voorgenomen uitwerking niet
(of weinig) zouden benutten. Ik heb u hierover per brief van 19 december 2018 geïnformeerd
(Kamerstukken 25 424 en 33 628, nr. 450).
De alternatieve vormgeving waar partijen toen in een technisch overleg bij de NZa
voor pleitten, stond naar mijn oordeel op gespannen voet met het Hoofdlijnenakkoord
omdat die onvoldoende ondersteunend was aan de ontwikkeling van een nieuwe ggz-bekostiging
en eigen uitvoerbaarheidsrisico’s kende. Gelet op die situatie, schreef ik u op 19 december
dat ik het niet zinvol vond op dat moment de betreffende aanwijzing aan de NZa te
geven. Ik wilde eerst in overleg met partijen over de uitvoerbaarheid van het experiment
en de interpretatie van de afspraken hierover in het Hoofdlijnenakkoord.
De afgelopen maanden heeft hierover constructief overleg plaatsgevonden. Daarbij is
gebleken dat partijen een experiment met een bekostiging die ondersteunend is aan
de invoering van een nieuwe prestatiestructuur, zoals was afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord,
te belastend en daarom niet uitvoerbaar vinden. Partijen hebben mij daarom verzocht
de mogelijkheid voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars te creëren om een experiment
op te zetten dat aansluit bij de huidige DB(B)C-bekostiging. Dat betekent dat zij
vragen om een experiment waarbinnen aanvullende beroepen tijd kunnen gaan schrijven
die afleidt naar een DB(B)C. Partijen zien dit als de best uitvoerbare en administratief
minst belastende manier om het experiment op korte termijn vorm te geven, omdat wordt
aangesloten bij bestaande declaratie- en facturatieprocessen.
Hoewel dit voorstel afwijkt van wat eerder in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken,
geef ik toch graag uitvoering aan dit verzoek van partijen. Uit een recent door de
NZa gepubliceerd advies voor een nieuwe bekostiging in de ggz en fz (Kamerstukken
25 424 en 33 628, nr. 460) blijkt namelijk dat voor een zorgvuldige implementatie van deze nieuwe bekostiging
het genoemde experiment niet meer nodig wordt geacht. Daarmee vervalt de noodzaak
om het experiment ondersteunend te laten zijn aan de (ontwikkeling van) deze nieuwe
bekostiging. Daarnaast is het steeds de primaire doelstelling van het experiment geweest
om daarmee op korte termijn een extra instrument te creëren, waarmee ervaren belemmeringen
in de bekostiging voor de inzet van aanvullende beroepen in de ggz en fz kunnen worden
weggenomen bij de bestrijding van wachttijden en capaciteits- en personeelstekorten.
Gelet op de urgentie van de aanpak van wachttijden en capaciteits- en personeelstekorten
wil ik dat partijen nu zo snel mogelijk en op een zo laagdrempelig mogelijke manier
van dit instrument gebruik kunnen maken.
Zoals ook bleek uit mijn brief van 19 december 2018, is het voor de uitvoerbaarheid
van het nieuw voorgenomen experiment nodig dat de zorgaanbieder erin slaagt met alle
verzekeraars (op basis van vrijwilligheid) dezelfde afspraken te maken over het al
dan niet meedoen aan het experiment en over de beroepen die in het experiment worden
betrokken. Als de zorgaanbieder daar niet in slaagt, vraagt dat namelijk om complexe
ICT-oplossingen die in de praktijk, naar inschatting van partijen, voor de meeste
zorgaanbieders een te hoge drempel opwerpen om mee te doen aan het experiment. Partijen
zijn zich hiervan bewust en vinden dit geen prohibitief gegeven voor de door hen gewenste
vormgeving van het experiment.
Gelet op het voorgaande, trek ik mijn voorhangbrief van 23 oktober 2018 (Kamerstukken
25 424 en 33 628, nr. 428) hierbij in en stuur ik u deze nieuwe voorhangbrief. Ik doe dat mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming. Hieronder zal ik mijn nieuwe voornemen tot het geven van een
aanwijzing aan de NZa verder toelichten.
Voornemen tot het geven van een aanwijzing
Gelet op artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) informeer ik u hierbij
over de aangepaste zakelijke inhoud van mijn voornemen een aanwijzing aan de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) te geven om op grond van artikel 58 van de Wmg in haar regelgeving
nadere invulling te geven aan het genoemde experiment. Dit doe ik mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming voor zover het de forensische zorg betreft.
Aanleiding
Op 12 juli 2018 heb ik het Hoofdlijnenakkoord GGZ (Kamerstuk 25 424, nr. 420) naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit Hoofdlijnenakkoord wordt onder andere geconstateerd
dat de bestaande (behandel)capaciteit in de ggz beter ingezet kan worden om bij te
dragen aan het oplossen van tekorten aan specifieke behandelcapaciteit en crisisdiensten
en aan het terugdringen van te lange wachttijden. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken
dat partijen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen een bekostigingsexperiment
in de curatieve ggz uit te voeren:
«Partijen verzoeken de NZa in 2019 een bekostigingsexperiment uit te voeren dat ondersteunend
is aan de invoering van een nieuwe prestatiestructuur en waarin de beroepen die het
meest bijdragen aan het verkorten van de wachttijden declarabel worden. In ieder geval
gaat het dan om ervaringsdeskundig medewerkers, HBO-psychologen en de geregistreerde
psychodiagnostisch medewerkers. Als blijkt dat deze afbakening juridisch niet houdbaar
is, dan wordt een andere afbakening van het experiment gekozen. Dit experiment vindt
plaats binnen gecontracteerde zorg en inzet van de betrokken beroepsgroepen valt onder
supervisie van de regiebehandelaar zodat de kwaliteit van zorg geborgd is.»
In de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2018–2021 (Kamerstuk 33 628, nr. 34) is de volgende passage opgenomen:
«De inzet van ervaringsdeskundigen [...] wordt bevorderd. Dit gebeurt onder andere
door het mogelijk maken van het registreren van een niet-BIG consult door ervaringsdeskundigen
in de aanpassing van het bekostigingsmodel.»
Voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars biedt een bekostigingsexperiment de gelegenheid
om meer ervaring op te doen met de gepaste inzet van aanvullende beroepen in de gespecialiseerde
ggz en forensische zorg, waarvan de tijdsinzet op dit moment nog niet kan worden afgeleid
naar een DBC en/of DBBC. Deze aanvullende beroepsbeoefenaren kunnen, onder regie van
de regiebehandelaar, in het kader van het experiment taken overnemen van of ondersteuning
bieden aan andere professionals (taakherschikking), wat kan bijdragen aan het terugdringen
van wachttijden en de aanpak van capaciteits- en personeelstekorten.
Bij de vormgeving van het experiment zijn enkele elementen van belang: de afbakening,
prestaties, tariefsoort, kwaliteitsborging en de positie van de patiënt, het macrobeheersinstrument,
de (tussentijdse) monitoring en eindevaluatie en de start en duur van het experiment.
Op deze aspecten zal ik nu ingaan.
Afbakening
Gezien de afspraken die zijn gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord en de Meerjarenovereenkomst,
is het gewenst om zo snel mogelijk in 2019 een bekostigingsexperiment mogelijk te
maken binnen de gespecialiseerde ggz en de forensische zorg. Binnen deze werkgebieden
oefenen diverse professionals een beroep uit waarvan de ingezette tijd nu niet afleidt
naar een DBC of DBBC.
In het Hoofdlijnenakkoord en de Meerjarenovereenkomst worden beroepen genoemd die
volgens partijen toegevoegde waarde kunnen hebben bij het terugdringen van capaciteitstekorten,
personeelstekorten en wachttijden. In het bijzonder worden hierbij de ervaringsdeskundige,
HBO-psycholoog en geregistreerd psychodiagnostisch medewerker genoemd. In het Hoofdlijnenakkoord
is ook overeengekomen dat de inzet van specifieke beroepen in de ggz declarabel zal
worden en dat partijen het op zich nemen om, uit het oogpunt van kwaliteit van zorg,
de inzet van specifieke beroepen in de ggz te onderbouwen in een landelijke veldnorm.
Van overheidswege ziet de afbakening van het experiment daarom op alle aanvullende
beroepsbeoefenaren in de gespecialiseerde ggz en forensische zorg die nu geen declarabele
minuten kunnen schrijven. Zorgverzekeraar en zorgaanbieder krijgen hierbij de ruimte
om onderling af te spreken welke aanvullende beroepen zij precies wel of niet in hun
experiment willen betrekken. Zorgverzekeraar en zorgaanbieder kunnen zo desgewenst
nader met elkaar afstemmen of met behoud van kwaliteit van zorg (ook) andere beroepen
dan reeds genoemd in het Hoofdlijnenakkoord en de Meerjarenovereenkomst kunnen worden
betrokken in het bekostigingsexperiment.
Prestaties en tariefsoort
De prestaties die binnen het experiment gedeclareerd mogen worden (de experimentprestaties)
zijn, op één verschilpunt na, identiek aan de DBC’s en DBBC’s die buiten het experiment
gedeclareerd mogen worden. De experimentprestaties krijgen hetzelfde maximumtarief
en zijn onderhavig aan dezelfde regelgeving, met het verschil dat op de DBC’s en DBBC’s
die in het kader van het experiment mogen worden gedeclareerd, ook aanvullende beroepen
declarabele tijd mogen schrijven. Het gaat daarbij uitsluitend om aanvullende beroepen
die de zorgaanbieder en zorgverzekeraar volgens hun overeenkomst bij het experiment
willen betrekken. Deze experimentprestaties mogen door de zorgaanbieder alleen in
rekening worden gebracht bij de zorgverzekeraar(s) waarmee de betreffende overeenkomst
is afgesloten.
Binnen het experiment is dubbele bekostiging niet toegestaan. Op dit moment wordt
de inzet van aanvullende beroepen bekostigd via een opslag voor ondersteunend personeel
die verdisconteerd is in de DBC- en DBBC-tarieven. In het kader van het experiment
mogen aanvullende beroepen echter ook tijd gaan schrijven op de DBC’s en DBBC’s. Om
dubbele bekostiging te voorkomen moeten zorgverzekeraar en zorgaanbieder daarom een
adequate afslag afspreken op de maximumtarieven van de DBC’s en/of DBBC’s die in het
kader van het experiment mogen worden gedeclareerd. De NZa zal met het oog hierop
voorwaarden stellen aan de deelnemers.
Kwaliteitsborging en de positie van de patiënt
Elke behandeling in de geneeskundige ggz, waaronder dus ook de behandelingen die plaatsvinden
binnen dit bekostigingsexperiment, moeten voldoen aan de eisen uit het zogenaamde
Kwaliteitsstatuut. Hierin is onder andere vastgelegd dat in de gespecialiseerde ggz
het behandelplan moet worden vastgesteld door een regiebehandelaar, onder wiens supervisie
de overige behandelaren functioneren. Ook de deelnemende beroepsbeoefenaren in het
experiment werken onder supervisie.
Een patiënt mag altijd vragen om een andere behandeling of behandelaar, ook bij een
behandeling die plaatsvindt binnen het bekostigingsexperiment. De patiënt kan dit
aankaarten bij de behandelaar en/of de overkoepelende zorgaanbieder. Als de patiënt
dat niet wil, wanneer het verzoek van de patiënt niet wordt gehonoreerd of wanneer
de patiënt zich niet gehoord voelt, kan hij of zij dat melden bij de klachtenfunctionaris
of in het uiterste geval bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Op deze manieren is geborgd dat de patiënt door dit bekostigingsexperiment niet in
een nadeliger positie komt te verkeren.
Macrobeheersinstrument
Voor zover het bekostigingsexperiment ziet op gespecialiseerde ggz vindt het plaats
binnen het macrobudgettair kader voor de geneeskundige ggz (28 november 2013, Stcrt. 2013, nr. 34324).
(Tussentijdse) monitoring en eindevaluatie
Na afloop van het experiment vindt een evaluatie plaats. Tijdens de looptijd van het
experiment inventariseert de NZa in elk geval hoeveel zorgaanbieders met een verzekeraar
een afspraak hebben gemaakt om aan het experiment deel te nemen, welke beroepen zij
bij het experiment betrekken en hoeveel prestaties er voor de inzet van welke beroepen
gedeclareerd zijn. Het gebruik van het experiment zal door de NZa in samenhang worden
bezien met het gebruik van de reeds bestaande mogelijkheid om de inzet van aanvullende
beroepen te financieren (het gaat hier om de mogelijkheid om hiervoor hogere DBC-tarieven
af te spreken, binnen de grenzen die de regelgeving aan de tarieven stelt).
Start en duur van het experiment
Het experiment treedt zo snel mogelijk in 2019 in werking. Ook later, gedurende de
looptijd van het experiment, kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars nog besluiten
mee te doen aan het experiment en hierover een overeenkomst sluiten.
Een experiment kan maximaal vijf jaar duren. De definitieve duur van dit bekostigingsexperiment
staat nog niet vast. Het bekostigingsexperiment vormt een opmaat naar een structurele
bekostiging voor de inzet van specifieke beroepen. Zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord
is een voorwaarde voor een structurele bekostiging dat partijen de inzet van specifieke
beroepen, vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg, onderbouwen in een landelijke
veldnorm. De planning van partijen is er nu op gericht om deze veldnorm in de loop
van 2020 op te leveren.
Aanwijzing
Ik ben voornemens om, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, de NZa met een
aanwijzing op grond van artikel 58 van de Wmg op te dragen in haar beleidsregels de
mogelijkheid op te nemen om af te wijken van de reguliere bekostiging van gespecialiseerde
ggz en forensische zorg.
Ik zal in mijn aanwijzing de NZa het volgende opdragen:
Om in het kader van een bekostigingsexperiment zo snel mogelijk in 2019 prestaties
vast te stellen waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat zorgverlenende beroepen die
dat nu (nog) niet kunnen tijd kunnen schrijven die afleidt naar een DBC of DBBC. Deze
prestaties krijgen een maximumtarief dat identiek is aan het maximumtarief van de
corresponderende DBC’s en DBBC’s.
De zorgaanbieder en zorgverzekeraar leggen hun afspraken over dit experiment vast
in een overeenkomst. De NZa stelt voorwaarden om dubbele bekostiging uit te sluiten.
Het macrobudgettair kader voor de geneeskundige ggz (28 november 2013, Stcrt. 2013, nr. 34324) is van toepassing voor zover het bekostigingsexperiment ziet op gespecialiseerde
ggz.
De NZa verzorgt de tussentijdse monitoring en de eindevaluatie van het experiment.
Overeenkomstig artikel 8 van de wet zal tot het geven van de aanwijzing niet eerder
worden overgegaan dan nadat dertig dagen zijn verstreken na verzending van deze brief.
Ik ben verheugd dat dit experiment een extra handvat biedt bij de aanpak van de huidige
wachttijdenproblematiek.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.