Brief regering : Toelichting tarieven pgb
25 657 Persoonsgebonden Budgetten
Nr. 320 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2019
In het AO pgb van 4 april jl. heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de hoogte van
pgb-tarieven (Kamerstuk 25 657, nr. 318). Ik heb u toegezegd nog voor de zomer bij brief een toelichting te geven op de pgb-tarieven
en de tijdens dit AO gestelde vragen rond tarieven en budgetten te beantwoorden. In
deze brief geef ik een toelichting over de zorg, hulp en/of ondersteuning die op basis
van elke specifieke wet geleverd kan worden en het vaststellen van de pgb-tarieven
daarbij.
Allereerst is er een aantal leidende principes die gelden voor alle zorgdomeinen. Zo dient een tarief altijd passend te zijn voor de benodigde zorg of ondersteuning
bij zorgvrager, waarbij maatwerk het uitgangspunt is. Ook dient sprake te zijn van
doelmatigheid, zo is een pgb-tarief nooit hoger dan de kosten voor zorg in natura.
In dit verband is het belangrijk goed te beseffen dat de budgethouder die een passend
budget heeft toegekend gekregen voor zijn of haar zorgvraag, zelf een zorgverlener
uitkiest en daarbij tarieven met deze zorgverlener afspreekt.
Achtereenvolgens ga ik in deze brief in op de pgb-tarieven in de Wlz en de Zvw. Vervolgens
geef ik uitleg over gemeentelijke pgb tarieven op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Binnen elk domein liggen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de uitvoering
anders en worden bepaalde keuzes gemaakt, specifiek voor het betreffende domein.
Pgb-tarieven voor Wet langdurige zorg
Zorg vanuit de Wlz kan in verschillende leveringsvormen worden afgenomen. Bij de zorg
in natura varianten regelt de zorgaanbieder de zorg voor de cliënt. In de Wlz bestaan
er drie soorten zorg in natura:
verblijf in een zorginstelling (zzp; volledige zorg in natura);
– het volledig pakket thuis (vpt; volledige zorg in natura);
– het modulair pakket thuis (mpt; volledige zorg in natura bij meer dan een zorgaanbieder
of zorg in natura gecombineerd met pgb).
Het zorgkantoor en de zorgaanbieder maken hierbij afspraken over het tarief dat de
zorgaanbieder in rekening mag brengen voor de geleverde zorg. Een Wlz-cliënt kan er
ook voor kiezen om zelf zijn zorg in te kopen via een persoonsgebonden budget (pgb).
De hoogte van het pgb is bij de introductie van de Wlz afgeleid van het bedrag dat
een zorgaanbieder in een jaar maximaal in rekening kan brengen voor het leveren van
zorg via een vpt. Het tarief dat de zorgverlener maximaal in rekening mag brengen
bij de budgethouder voor de geleverde zorg is geregeld in de Regeling langdurige zorg.
Tarieven intramurale zorg in relatie tot de tarieven extramurale zorg en het pgb
In de integrale zzp-tarieven voor intramurale zorg is sinds 2018 een vergoeding voor
kapitaallasten opgenomen, namelijk de normatieve huisvestingscomponent (nhc). In voorgaande
jaren werden de kapitaallasten afzonderlijk bekostigd. Als een cliënt kiest voor extramurale
zorg, maakt een dergelijke vergoeding voor de kapitaallasten geen onderdeel uit van
het pgb en van het tarief dat door een zorg in natura-aanbieder in rekening mag worden
gebracht (in het geval van vpt of mpt). Daar staat dan ook een lagere eigen bijdrage
tegenover.
Volledig pakket thuis in relatie tot pgb
Bij invoering van de Wlz is de hoogte van het pgb per zorgprofiel afgeleid van het
tarief voor volledig pakket thuis (vpt), exclusief behandeling. Behandeling mag namelijk
niet worden ingekocht via het pgb, maar kan wel aanvullend op het pgb via zorg in
natura vanuit de Wlz geleverd worden.
Bij het bepalen van de hoogte van het pgb per zorgprofiel is onder meer rekening gehouden
met het feit dat een aantal componenten binnen het vpt-tarief geen betrekking heeft
op zorg en daarom niet vanuit het pgb bekostigd mag worden. Dit zijn het verstrekken
van eten en drinken en andere «hotelmatige» diensten (met uitzondering van een vergoeding
voor huishoudelijke hulp). De hoogte van het pgb-bedrag is hiervoor gecorrigeerd.
Specifiek voor pgb-houders in kleinschalige woonvoorzieningen is een wooninitiatieven-toeslag
van ruim € 4.000 per jaar beschikbaar, waarmee het pgb wordt opgehoogd.
In tegenstelling tot de tarieven voor zorg in natura (intramurale zorg, vpt en mpt),
die door de NZa worden bepaald, stelt het Ministerie van VWS jaarlijks de pgb-bedragen
vast voor de Wlz.
Vergelijking vpt-tarieven met pgb tot en met 2018
De vpt-tarieven en de pgb-bedragen worden beiden jaarlijks geïndexeerd. Desondanks
zijn de afgelopen jaren de vpt-tarieven en de hoogte van het pgb enigszins uit elkaar
gaan lopen. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen.
Zo verschilt de samenstelling van het pgb-indexeringspercentage van dat van zorg in
natura. Bij de indexatie van het pgb wordt verondersteld dat 90 procent wordt besteed
aan loonkosten en 10 procent aan materiële kosten. Bij zorg in natura geldt een verhouding
van respectievelijk 75 en 25 procent. De weging van de materiële kosten in de indexatie
van het pgb is lager dan bij natura-zorg, omdat het pgb met name wordt ingezet voor
de betaling van loon. Bij zorg in natura spelen materiële kosten zoals eten en drinken
een grotere rol.
Een andere verklaring voor het verschil is dat de zzp en vpt-tarieven voor de VV-profielen
(4 t/m 10) in 2017 en 2018 zijn opgehoogd vanwege de invoering van het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg. Het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg geldt naast zorg in natura
ook voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven in de VV-sector. Voor deze initiatieven
is vanaf 2019 structureel € 11 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn toegevoegd
aan het pgb-kader. Deze middelen zijn in 2019 echter niet verwerkt in de hoogte van
het pgb per zorgprofiel, maar zijn beschikbaar gesteld in de vorm van een aparte kwaliteitstoeslag
van € 4.000 per jaar waarvoor budgethouders in een VV-wooninitiatief in aanmerking
kunnen komen. Momenteel wordt bezien hoe de sturing op een doelmatige inzet van deze
extra middelen met ingang van 2020 kan worden verbeterd.
Uit bovenstaande blijkt dat zzp-tarieven dus niet goed te vergelijken zijn met pgb.
Ter illustratie hiervan ga ik in op het voorbeeld dat Per Saldo noemt in haar brief
van 1 april jl. aan de vaste Kamercommissie van VWS. Per Saldo vergelijkt de zzp-tarieven
met de hoogte van het pgb in 2015 en 2018. Daarbij wordt de conclusie getrokken dat
het verschil tussen zzp-tarieven en de hoogte van het pgb tussen 2015 en 2018 steeds
groter wordt. Een dergelijke vergelijking geeft echter een vertekend beeld, met name
vanwege het feit dat met ingang van 2018 de normatieve huisvestingscomponent integraal
onderdeel is van de zzp-tarieven, terwijl dit niet het geval is bij pgb. Daarbij komt
dat Per Saldo het zzp-tarief in 2018 niet corrigeert voor de middelen die in 2018
aan het zzp-tarief zijn toegevoegd vanwege de implementatie van het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg. Zoals hierboven aangegeven is dit verwerkt in het pgb door een aparte
kwaliteitstoeslag voor budgethouders in een VV-wooninitiatief.
Zoals eerder aangegeven is de hoogte van het pgb per zorgprofiel afgeleid van het
vpt-tarief en niet van het zzp-tarief. Als de vergelijking wordt gemaakt met de vpt-tarieven
blijkt dat de vergoedingen in de jaren 2015 en 2018 niet zover uiteengelopen zijn
als Per Saldo schetst. Zie het schema.
Pgb bij VV5
vpt
Procentuele vergelijking
2015
€ 47.000
€ 57.410
82%
2018
€ 49.550
€ 61.400
81%
In 2015 bedroeg het pgb bij het zorgprofiel VV5 circa € 47.000, en het vpt-bedrag
€ 57.410. Het pgb was daarmee circa 82% van het vpt-bedrag. In 2018 bedroeg het pgb
bij VV5 circa € 49.550, en het vpt-bedrag (zonder de middelen voor de implementatie
van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg) € 61.400. Het pgb bedroeg in 2018 daarmee
81% van het vpt-bedrag. Daarbij moet worden opgemerkt dat de genoemde vpt-tarieven
niet gecorrigeerd zijn voor de (hierboven genoemde) verblijfscomponenten.
Herijking van zorg in natura tarieven in 2019
De NZa heeft de natura-bedragen per 2019 voor de gehandicaptenzorg en de geestelijke
gezondheidszorg in de Wlz op basis van een kostenonderzoek herijkt. Hierover bent
u geïnformeerd in de kaderbrief Wlz 2019 d.d. 1 oktober 20181. Hierbij zijn de tarieven van een deel van de zorgprofielen verhoogd en is een ander
deel verlaagd. Instellingen die zorg in natura leveren worden dus geconfronteerd met
zowel opwaartse als neerwaartse tariefontwikkelingen. Op instellingsniveau kunnen
zij dit opvangen. Voor pgb-houders is dit een ander verhaal; zij kunnen neerwaarts
bijgestelde bedragen niet (altijd) compenseren. Ik vind het daarom onwenselijk om
deze ontwikkeling in de natura-bedragen door te vertalen naar de pgb-bedragen. Op
het moment dat een pgb-houder niet uitkomt met zijn of haar budget kan hij hierover
in gesprek gaan met het zorgkantoor voor een bijdrage op grond van de regeling Extra
Kosten Thuis of de meerzorgregeling.
Maatwerk in de Wlz
Met ingang van 1 juli 2018 is de regeling Extra Kosten Thuis verruimd. Dit is een
extra budget voor persoonlijke verzorging, verpleging, individuele begeleiding en/of
groepsbegeleiding dat aangevraagd kan worden als de cliënt niet uitkomt met het reguliere
budget behorende bij het zorgprofiel. Dit budget is mogelijk bij een persoonsgebonden
budget (pgb) en bij een modulair pakket thuis (mpt) en betreft maximaal 25% van het
budget dat bij het zorgprofiel thuishoort. Deze regeling geldt vanaf 1 juli 2018 voor
alle pgb-houders en biedt daarmee maatwerk. Daarnaast geven bepaalde profielen ook
toegang tot de meerzorgregeling om passende zorg te organiseren.
Maximum inkooptarieven Wlz-pgb
Voor het Wlz-pgb gelden landelijk drie maximum inkooptarieven: een formeel uurtarief
van € 63, een formeel dagdeeltarief van € 58 en een informeel uurtarief van € 20.
Het informele tarief is van toepassing voor pgb-houders die na 31 december 2013 een
pgb hebben gekregen.
Het informele maximumtarief geldt voor een eerste of tweedegraads familielid of echtgenoot
die een zorgovereenkomst sluit met de pgb-houder. Ook al is een familielid BIG-geregistreerd
of ZZP-er, vanwege de familierelatie geldt toch het informele tarief van € 20.
Ook zorgverleners die geen familie zijn vallen onder het informele tarief als zij
een overeenkomst met de pgb-houder sluiten, niet BIG-geregistreerd zijn en niet als ZZP-er bij de Kamer van Koophandel zijn ingeschreven. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan studenten. In andere situaties geldt het formele tarief.
De maximum inkooptarieven zijn ingevoerd om te zorgen voor een redelijke vergoeding
uit het pgb. In tegenstelling tot de pgb-bedragen zijn de maximumtarieven de afgelopen
jaren niet geïndexeerd. Het maximum informele uurloon van € 20 ligt ruim boven het
wettelijk minimumloon en levert bij een 40-urige werkweek een bovenmodaal inkomen
op van circa € 40.000. Ter vergelijk, een modaal inkomen is circa € 36.000.
Het formele maximum dagdeel- en uurtarief in het Wlz-pgb zijn afgeleid van de gemiddelde
naturatarieven die de NZa hanteert voor mpt. In bepaalde situaties mag van dit maximumtarief
worden afgeweken. Dit is het geval voor zorg waarvoor de NZa een hoger tarief heeft
vastgesteld.
In haar brief van 1 april jl. -en later in het gesprek samen met MantelzorgNL- benoemt
Per Saldo de signalen van pgb-houders die gebruik maken van specialistische zorg (zoals
zorg bij beademing). Zij komen in problemen bij het vinden en behouden van zorgverleners
die deze zorg willen verrichten maar niet onder de criteria voor het formele tarief
vallen. Met Per Saldo en Mantelzorg NL heb ik afgesproken dat onderzocht zal worden
wat precies de oorzaak is van dit knelpunt. Zodra ik beter zicht heb op de drijfveren,
zal ik in gesprek gaan over mogelijke oplossingen. Ik heb besloten om aan het verzoek
van Per Saldo tegemoet te komen door de maximum formele en informele inkooptarieven
van het Wlz-pgb te gaan indexeren.
Het Wlz-pgb wordt met ingang van 2020 met 1,82% geïndexeerd. De maximum inkooptarieven
zullen met ingang van 2020 eveneens met dit percentage worden geïndexeerd.
Pgb-tarieven voor de Zorgverzekeringswet
Voor de budgethouder worden de Zvw-tarieven door de zorgverzekeraars vastgelegd in
hun «Reglement Zvw-pgb» (de tarieven voor zowel de formele als informele zorgaanbieder).
Budgethouders bepalen zelf bij welke zorgverzekeraar zij zich verzekeren. Elk jaar
bestaat de mogelijkheid voor budgethouders om naar een zorgverzekeraar over te stappen
die voor hen gunstige tarieven hanteert.
Maximum inkooptarieven Zvw-pgb
In verband met mededingingsregelgeving zijn zorgverzekeraars niet bevoegd om gezamenlijke
afspraken te maken over de hoogte van de tarieven van formele zorgaanbieders. In de
Zvw-pgb bepaalt dan ook elke individuele zorgverzekeraar zelf op basis van de maximumtarieven
van de Nza de tarieven voor de formele zorgaanbieder. De maximum tarieven van de NZa
richten zich op zorgverzekeraars en formele zorgaanbieders. De zorgverzekeraar en
formele zorgaanbieder zijn ervoor verantwoordelijk dat zij niet méér vergoeden, respectievelijk
declareren.
Zorgverzekeraars hebben binnen het stelsel van de Zvw een zorgplicht jegens hun verzekerden.
Bij een aanvraag voor een Zvw-pgb toetsen zorgverzekeraars zorgvuldig of de verzekerde
aan de gestelde voorwaarden voldoet. De verzekerde moet de aan het pgb verbonden taken en verplichtingen
op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Als dat het geval is, stelt de zorgverzekeraar
een toereikend budget vast op basis van het aantal uren zorg.
Indien een verzekerde het niet eens is met de hoogte van het budget kan hij of zij
bezwaar aantekenen bij de desbetreffende zorgverzekeraar, dit wordt dan afgehandeld
door de interne klachtenafhandeling van de zorgverzekeraar. Als dat niet tot een bevredigende
oplossing leidt, kan de cliënt zijn geschil voorleggen aan de Stichting Klachten en
Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Dit is een onafhankelijke stichting opgericht
door de Nederlandse Patiënten Federatie en Zorgverzekeraars Nederland. De geschillencommissie
van de SGKZ brengt na het bestuderen van alle informatie een bindend advies uit, waar
de verzekerde en de zorgverzekeraar zich aan moeten houden. Tegen het bindend advies
staat geen beroep open.
Naar aanleiding van signalen van budgethouders geeft Per Saldo aan dat het door de
individuele zorgverzekeraar vastgestelde inkooptarief voor de formele zorgaanbieder
niet toereikend is. Mij is evenwel geen informatie bekend dat de SKGZ naar aanleiding
van klachten van budgethouders zou hebben geoordeeld dat het formele inkooptarief
van de desbetreffende zorgverzekeraar niet voldoende zou zijn.
Informele zorgaanbieders in de Zvw vallen niet onder de prestatie- en tariefregulering
van de Nza. Het gaat hier om familieleden in de eerste en tweede graad en zorgaanbieders
zonder BIG-registratie of registratie bij de Kamer van Koophandel. In de Regeling
zorgverzekering is vermeld dat informele zorgverleners de zorg (verpleging en verzorging)
die zij verlenen vergoed krijgen. Doel hiervan is een redelijke en maximale vergoeding
voor informele hulp te bieden. Deze vergoeding is vastgesteld op basis van grondig
onderzoek2 en bedraagt ten hoogste € 23,00 per uur, dit is ruim twee keer het wettelijk minimumloon.
Het gaat hier om een integraal uurtarief dat nooit is geïndexeerd.
In navolging van mijn besluit tot indexering van het maximum informele inkooptarief
in de Wlz-pgb, heb ik besloten ook het maximum uurtarief voor de informele zorgaanbieder
in de Zvw met ingang van 2020 te indexeren met 1,82%. Hierbij sluit ik aan bij de
systematiek die wordt gevolgd bij het indexeren van de Wlz-pgb.
Pgb-tarieven voor Wmo en Jeugdwet
Alvorens in te gaan op de totstandkoming van gemeentelijke pgb-tarieven, vind ik het
belangrijk eerst in te gaan op het voor gemeenten geldende wettelijke kader voor besluitvorming
op aanvragen pgb.
Passende jeugdhulp
Ouders en jongeren kunnen via de gemeente of via wettelijke verwijzers toegang krijgen
tot de jeugdhulp. Bij toegang via de gemeente gaat de gemeente met de jeugdige en/of
zijn ouder in gesprek om te bepalen welke hulp nodig is. In een gesprek tussen een
-door de gemeente ingezette- deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken
worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk
kunnen doen. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig
is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is, of
een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan verwijst deskundige
de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder, die volgens de deskundige de aangewezene
is om de betreffende problematiek aan te pakken en waarmee de gemeente een contract
heeft afgesloten. Indien de zorg in natura niet passend is, of niet passend gemaakt
kan worden, kan de gemeente een pgb toekennen.
Onderzoek ondersteuningsbehoefte in het kader van de Wmo
Als iemand zich bij de gemeente meldt met een ondersteuningsvraag voor maatschappelijke
ondersteuning is de gemeente gehouden zorgvuldig onderzoek/triage in te stellen naar
de behoefte, de kenmerken van de persoon en zijn situatie en voorkeuren. Mocht op
basis van de uitkomsten van dit onderzoek worden geconcludeerd dat voorliggende voorzieningen
(zoals ondersteuning met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp uit het sociale
netwerk of door gebruik te maken van algemene voorzieningen), ontoereikend zijn in
de ondersteuning van de zelfredzaamheid of participatie van de betrokkene, dan is
de gemeente gehouden een maatwerkvoorziening te verstrekken.
Wanneer een gemeente besluit tot het verstrekken van een voorziening dient deze een
passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de betreffende
cliënt in staat wordt gesteld zo lang mogelijk zelfredzaamheid te blijven in de eigen
leefomgeving te blijven, of te voorzien in de behoefte van beschermd wonen of opvang.
Deze maatwerkvoorziening kan door toedoen van de gemeente en inschakeling van een
aanbieder in natura worden geleverd. Betrokkene kan, in geval van een maatwerkvoorziening,
kenbaar maken dat hij de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget
wenst te ontvangen. Ingeval aanvrager aan de, limitatief in de Wmo 2015, daartoe gestelde
voorwaarden voldoet, zal het college dit verzoek honoreren.
Evenals in geval van de leveringsvorm «zorg in natura» dient ook een persoonsgebonden
budget te leiden tot een passende bijdrage aan de situatie van de cliënt. De resultaten
van het onderzoek dienen de inhoud en omvang van de verstrekking te onderbouwen. De
hoogte van het pgb dient derhalve toereikend te zijn voor de cliënt om te kunnen voorzien
in de vastgestelde behoefte aan ondersteuning.
Pgb-tarieven Jeugdwet
Ook bij de uitvoering van de Jeugdwet leggen gemeenten de hoogte van de tarieven vast
in de gemeentelijke verordening. Gemeenten moeten daarbij een goede verhouding waarborgen
tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan
de kwaliteit daarvan. Ook moeten gemeenten rekening gehouden met de deskundigheid
van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
De tarieven voor professionele jeugdhulp leiden gemeenten af van de tarieven voor
jeugdhulp in natura. Het pgb-budget mag lager zijn omdat er geen overheadkosten worden
gemaakt.
De gemeente hanteert doorgaans een lager uurtarief als een informele zorgverlener
wordt ingezet (bijvoorbeeld een familielid). Indien de jeugdhulp die op basis van
een pgb wordt ingekocht, duurder is dan de vergelijkbare voorziening in natura, dan
mag de gemeente beslissen dat de budgethouder alleen het bedrag krijgt dat de voorziening
in natura zou kosten. De cliënt kiest er dan voor om de meerkosten zelf te betalen.
Pgb-tarieven Wmo
Bij de uitvoering van de Wmo 2015 leggen gemeenten bij verordening vast onder welke
voorwaarden betreffende het tarief iemand maatschappelijke ondersteuning mag betrekken
van hun sociaal netwerk ten laste van het pgb. Daarnaast leggen gemeenten bij verordening
vast hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. Hierbij baseren zij zich op de kosten
van de maatwerkvoorziening. Immers het pgb moet toereikend zijn om de maatwerkvoorziening
zelf te betrekken. Gemeenten moeten daarbij een goede verhouding waarborgen tussen
de prijs voor de levering van maatschappelijke ondersteuning en de eisen die worden
gesteld aan de kwaliteit daarvan. Ook moeten gemeenten rekening gehouden met de deskundigheid
van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning
en voor verschillende typen hulpverleners. Hierbij wordt in de verordening onderscheid
gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners
die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals
werkstudenten, zzp'ers zonder diploma’s e.d.).
Mocht een cliënt ervoor kiezen met het pgb diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen
of andere maatregelen te gaan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale
netwerk, dan is het volgende van belang. De Wmo 2015 geeft de gemeente de bevoegdheid
om bij verordening de voorwaarden te bepalen, ook m.b.t. het tarief, waaronder deze
inzet kan worden betrokken bij de vaststelling van de hoogte van een pgb. Voor de
goede orde: gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 niet gehouden een pgb te verstrekken
voor gebruikelijke hulp, maar dienen in het kader van het onderzoek naar de specifieke
situatie wel vast te stellen of het in aanmerking nemen van die voorliggende mogelijkheden
van gebruikelijke hulp als bijdrage aan de ondersteuning, reëel en duurzaam is.
Signalen van Per Saldo en MantelzorgNL over minimumloon
Gemeenten hebben de bevoegdheid om in de verordening te bepalen hoe zij hulp door
naasten al dan niet kunnen vergoeden. De Wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag
(Wml) regelt sinds 2018 dat mensen die in opdracht werken voor de budgethouder en
dit niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf doen, ook het minimumloon en
vakantiebijslag moeten ontvangen. Mocht een mantelzorger vanuit een pgb worden betaald
en er is sprake
van een arbeidsrelatie of opdrachtverlening, dan is het minimumloon aan de orde. De
organisaties Per Saldo en MantelzorgNL zijn bang dat mantelzorgers worden uitgesloten
van het minimumloon. Vooralsnog deel ik de zorg voor het uitsluiten van het minimumloon
niet. In de keukentafelgesprekken zullen gemeenten beoordelen met budgethouders of
de omstandigheden van het individuele geval maken dat er sprake is van een arbeidsrelatie
of opdrachtverlening, waarvoor de Wml geldt, of dat hiervan geen sprake is. Er zijn
omstandigheden die rechtvaardigen dat er sprake is van ondersteunende taken. Voor
de laatste situatie zijn de nieuwe maatregelen Hulp uit sociaal netwerk bedoeld welke
per 1 mei jl. van kracht zijn.
De belangenorganisaties Per Saldo en MantelzorgNL stellen daarnaast dat gemeenten
in veel gevallen ontoereikende tarieven vaststellen of bestaande tarieven verlagen.
Zij geven aan dat gemeenten het informeel tarief voor pgb’s naar beneden bijstellen:
van € 20 per uur naar € 10,96 per uur (het minimumloon). Op grond van de Wmo 2015
hebben gemeenten de vrijheid om in de verordening voorschriften te stellen ten aanzien
van het informeel tarief en is geen sprake van een landelijk vastgesteld tarief zoals
in de voormalige AWBZ wel het geval was. Gemeenten hebben dus de bevoegdheid het informeel
tarief, mits het passend is, naar beneden bij te stellen.
Ik heb begrip voor de vervelende situatie die kan ontstaan voor de individuele budgethouder.
Op dit moment kan ik niet constateren dat gemeenten in strijd handelen met de vigerende
wet- en regelgeving. Wel ga ik met de VNG in gesprek over dit signaal (en eventuele
volgende signalen). Mocht hieruit blijken dat een gemeente in strijd met de wet- en
regelgeving handelt, dan wordt bepaald welke vervolgstappen genomen worden.
Per Saldo en MantelzorgNL hebben ten slotte ook aangegeven dat budgethouders worden
geconfronteerd met ontoereikende tarieven bij de inkoop van hulpmiddelen. In de Wmo
2015 is opgenomen dat de gemeente een aanvraag voor een persoonsgebonden budget mag
weigeren als de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van
de maatwerkvoorziening.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen bijvoorbeeld
vervoers- of opvangvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer
iemand zelf ondersteuning inkoopt met een persoonsgebonden budget. Het pgb-tarief
hoeft voor hulpmiddelen dus niet per definitie passend te zijn.
Ik hoop u met deze brief voldoende te hebben toegelicht over de totstandkoming en
de waarborgen bij het hanteren van pgb tarieven in de diverse zorgdomeinen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.