Brief regering : Stand van zaken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 718
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2019
Afgelopen november heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de ingezette maatregelen
rondom de doorlooptijden van medische besluiten en de reserveringstermijnen van de
praktijkexamens bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De reserveringstermijnen
van de praktijkexamens zijn inmiddels conform de gemaakte afspraken. Op 12 maart jl.
vond er een AO over het CBR plaats (Kamerstuk 29 398, nr. 678) en heb ik toegezegd om u te informeren over de stand van zaken bij het CBR. Door
de Galan groep is op verzoek van het CBR een validatie gedaan naar de ingezette maatregelen
door het CBR. In aanvulling hierop heb ik de Galan groep gevraagd – in vervolg op
mijn toezegging tijdens het AO van 12 maart jl. – om ook de rol van het ministerie
te betrekken in het onderzoek. In deze brief informeer ik u over de bevindingen van
dit onderzoek. Het rapport van de Galan groep heb ik bijgevoegd1.
In aanvulling op de brief van 1 mei jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 700) – waarin ik schriftelijk heb gereageerd op de moties die zijn ingediend tijdens
het VAO van 17 april jl. – ga ik in deze brief ook in op een aantal zaken die de moties
en toezeggingen betreffen. Mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport deel
ik met u de resultaten van het onderzoek naar de vraag of actief toezicht op keuringsartsen
mogelijk is en of het CBR hier iets mee kan doen (motie met Kamerstuk 29 398, nr. 683).
Het CBR heeft mij op 6 juni jl. schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken.
Die brief van het CBR heb ik bijgevoegd2. Met deze brief informeer ik u, naast de resultaten van het onderzoek door de Galan
groep, ook over de laatste ontwikkelingen bij het CBR en de recent ingezette maatregelen
en verwachtingen.
1. Extra maatregelen
Nog steeds krijg ik net als u veel brieven van burgers die in de problemen komen met
de verlenging van het rijbewijs en hun zorgen en ongenoegen uiten over het CBR. Dit
is enorm vervelend voor de mensen die hierdoor in de problemen komen. Het CBR is zich
ervan bewust dat het echt beter moet. Daarom heeft het CBR bovenop de maatregelen
die ik eerder met u heb gecommuniceerd op 2 juli en 14 november van het afgelopen
jaar extra maatregelen genomen en aan mij toegelicht in eerdergenoemde brief van 6 juni
jl.
Door het CBR is de capaciteit van de klantenservice uitgebreid, om de bereikbaarheid
van de klantenservice te verbeteren. De klant wordt geïnformeerd als de wachttijd
te lang dreigt te worden en krijgt advies over wanneer het beste teruggebeld kan worden.
Het CBR blijft inzetten op het vergroten van de productiviteit van de medische besliscapaciteit
door de medische adviseurs zo efficiënt als mogelijk in te zetten zodat de bestaande
bezetting meer besluiten per uur kan nemen zonder dat de kwaliteit van die besluiten
afneemt. Ook blijft het CBR extra artsen werven zoals ik u eerder per brief op 1 mei
jl. heb gemeld. Om dit verder te bespoedigen heeft het CBR ook onlangs gesproken met
de artsenfederatie KNMG over de mogelijkheden van werving van medisch adviseurs gezien
de situatie van krapte op de arbeidsmarkt.
Om zoveel als mogelijk te voorkomen dat klanten van het CBR worden geconfronteerd
met een verlopen rijbewijs is door het CBR de keuze gemaakt om te prioriteren op afloopdatum
van het rijbewijs. Dat betekent dat de mensen waarvan het rijbewijs dreigt te verlopen,
als eerste worden geholpen, mits aangetoond kan worden dat de aanvrager tijdig is
begonnen – meer dan 90 dagen voor afloopdatum van het rijbewijs. De verwachting van
het CBR is dat zeker tot einde van het jaar prioriteren op afloopdatum van het rijbewijs
nodig is. Ik begrijp de keuze van het CBR omdat dit het belangrijkste probleem beetpakt,
namelijk dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat klanten met een verlopen rijbewijs
komen te zitten.
In samenspraak met TLN, KNV en Evofenedex is begin januari een spoedprocedure afgesproken
voor de beroepschauffeurs die tijdig zijn begonnen met het verlengen van het rijbewijs.
De aanvragen komen via de belangenorganisaties binnen bij het CBR, die hiervoor een
speciale mailbox heeft aangemaakt. Inmiddels daalt het aantal spoedaanvragen dat via
deze spoedprocedure binnenkomt. In de brief van 1 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de manier waarop het CBR invulling zal geven aan het ook openstellen van de spoedprocedure
voor rijbewijsbezitters die aannemelijk kunnen maken een rijbewijs nodig te hebben
om hun beroep te kunnen uitoefenen (motie van het lid Von Martels met Kamerstuk 29 398, nr. 689). Ook voor deze personen geldt dat ze op tijd de vernieuwing van hun rijbewijs moeten
hebben aangevraagd (uiterlijk 90 dagen voor de verloopdatum). Het voorrang geven aan
deze extra doelgroep kan ten koste gaan van de totale afdoeningscapaciteit gelet op
de extra werklast per individuele voorrangsaanvraag. Daarom is het afhankelijk zijn
van een rijbewijs voor het uitoefenen van een beroep, het tijdig beginnen en een (bijna)
verlopen rijbewijs belangrijk. Ik heb met het CBR afgesproken de effecten van deze
werkwijze op de gehele afdoeningscapaciteit te monitoren en mij daarover te informeren.
2. Moties en toezeggingen
In mijn brief van 1 mei jl. heb ik ook gemeld terug te komen op de invulling van de
motie van de leden Van Brenk en Stoffer over het per ommegaande melden van het besluit
van het CBR dat iemand rijgeschikt is bevonden wanneer sprake is van een verlopen
rijbewijs (Kamerstuk 29 398, nr. 687). Deze melding is staande praktijk voor de CBR-klanten die het proces digitaal starten.
Via »mijn CBR» kunnen ze de stand van zaken van hun aanvraag online volgen. Zij krijgen
een emailmelding zodra het CBR een besluit heeft genomen over de rijgeschiktheid.
Het CBR heeft ook een nadere uitwerking opgesteld voor de klanten die nog niet langs
de digitale weg het proces starten en doorlopen. Als het CBR in het bezit is van een
correct emailadres en/of telefoonnummer, zal de klantenservice deze klanten per ommegaande
informeren, bij voorkeur per email en anders telefonisch. In de gezondheidsverklaring
wordt gevraagd om een emailadres en/of telefoonnummer en leert de ervaring dat circa
60% van deze groep daadwerkelijk een email en/of telefoonnummer invult op de gezondheidsverklaring.
Deze groep kan per ommegaande worden geïnformeerd waarbij wel een restrictie geldt
vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Alleen besluiten over de
medische rijgeschiktheid zonder beperkingen mogen worden ingezien door een niet-medicus.
Daar waar dus sprake is van een rijgeschiktheid met beperking is het per ommegaande
door de klantenservice informeren niet mogelijk. Het CBR heeft aangegeven dat gezien
de consequenties voor de bedrijfsvoering, een zorgvuldige implementatie nodig is en
daarom zullen beide aanpassingen (inrichten procedure beroepsmatige rijbewijsgebruikers
en per ommegaande melden) per 15 juni starten.
De problemen bij het CBR hebben ook tot gevolg dat burgers extra of dubbele kosten
maken. Bijvoorbeeld extra telefoonkosten als gevolg van het veelvuldig moeten bellen,
de aanschaf van een nieuwe gezondheidsverklaring, opnieuw een keuring laten doen of
kosten voor openbaar vervoer. Door het CBR zijn er meerdere procedures ingericht om
burgers met extra of dubbele directe kosten te helpen: behandeling door de klantenservice,
via de klachtenprocedure of medische backoffice en via een verzoek tot schadevergoeding
naast directe extra of dubbele kosten. In dit verband heeft het CBR de afgelopen maanden
circa € 25.000 aan vergoedingen uitgekeerd aan 508 mensen die zich gemeld hebben bij
het CBR. In mijn brief van 2 april jl. heb ik aangekondigd dat burgers gebruik kunnen
maken van de bestaande spoedprocedure voor het aanvragen van het rijbewijs bij de
gemeente. De extra kosten van de spoedprocedure kunnen worden gedeclareerd bij het
CBR. Klanten worden hier proactief op geattendeerd via de website van het CBR en de
herinneringsbrief van de RDW. Daarnaast heeft het CBR mij toegezegd dat de mogelijkheden
van de klantenservicemedewerkers om klanten direct te helpen zijn verruimd.
3. Validatie van de maatregelen door de Galan groep
Het CBR heeft afgelopen januari de Galan groep gevraagd een validatie te doen van
de ingezette maatregelen. Ook is hen gevraagd welke extra maatregelen eventueel moeten
worden getroffen en welke adviezen ze voor het CBR voor de toekomst hebben. Door de
Galan Groep wordt geconcludeerd dat het mogelijk moet zijn voor het CBR om voor het
einde van het jaar voldoende op orde te zijn. Dit betekent dat klanten die met een
verlopen rijbewijs te maken krijgen door toedoen van het CBR tot een individuele uitzondering
is teruggebracht. De Galan groep geeft echter aan dat het traject zeer kwetsbaar is
en dat het CBR echt «alles op alles» zal moeten zetten om dit voor elkaar te krijgen.
Per het einde van het jaar zal de werkvoorraad nog altijd hoger zijn dan gewenst.
Uitgangspunt bij het oplossen van de problemen door het CBR was een zo snel mogelijke
overstap naar het nieuwe ICT-programma. Op advies van de Galan groep is ervoor gekozen
over te stappen op een scenario dat voorziet in het beheerst opschalen van de productie
van medische beoordelingen in het nieuwe systeem terwijl gelijktijdig het oude systeem
in de lucht wordt gehouden. Daarbij zijn in januari alle aanvragen voor CDE rijbewijzen
overgegaan naar het nieuwe systeem, gevolgd door de 75-plussers per 1 maart jl. Vanaf
1 juli zullen naar verwachting alle nieuwe aanvragen in het nieuwe, digitale, systeem
worden verwerkt.
Het is van het allergrootste belang dat de inspanningen maximaal gericht worden op
het wegwerken van de achterstanden in de afhandeling van dossiers. De Galan groep
heeft geadviseerd om een duidelijke splitsing en prioriteitstelling aan te brengen
tussen activiteiten die gericht zijn op «productie» naast activiteiten die gericht
zijn op «vernieuwing». Dit heeft tot gevolg dat bij alle activiteiten die niet direct
bijdragen aan het behalen van de productiedoelstelling de vraag wordt gesteld of ze
niet later in de tijd kunnen worden uitgevoerd.
Door het CBR is een productieplan opgesteld om de huidige werkvoorraad planmatig terug
te brengen naar «een behapbare» werkvoorraad in het najaar van 2019. Op de korte termijn
is het productieplan gericht op het voorkomen dat burgers die tijdig hun aanvraag
hebben ingediend, geconfronteerd worden met een verlopen rijbewijs. De komende weken
wordt het productieplan door het CBR nader ingevuld en aangescherpt.
Tot slot constateert de Galan groep dat het vermogen van het CBR om snel bij te sturen
in situaties zoals die waar de divisie Rijgeschiktheid zich nu in bevindt, te beperkt
is. De Galan groep adviseert om in deze fase als CBR en ministerie samen op te trekken
bij het creëren van de noodzakelijke randvoorwaarden voor de uitvoering van het productieplan.
Na het zomerreces zal ik u verder informeren over de voortgang die het CBR heeft gemaakt
met de uitvoering van de aanbevelingen van de Galan groep.
4. Rol van het ministerie
Tijdens het AO van 12 maart jl. heb ik aan u toegezegd om aan de Galan groep te vragen
om, in aanvulling op de validatie van de maatregelen, ook de rol van het ministerie
bij de problematiek die speelt bij het CBR te onderzoeken. Ik heb op 29 mei jl. het
rapport van de Galan groep ontvangen met daarin hun bevindingen en aanbevelingen.
In het rapport stelt de Galan groep vast dat het toezicht volgens de reguliere planning
& control cyclus goed is verlopen. Vanaf de tweede helft van 2018 is de intensiteit
van het toezicht door het ministerie fors toegenomen wat zich onder meer heeft geuit
in een toename van de informatie-uitwisseling en communicatie tussen het CBR en het
ministerie. Een belangrijk instrument van mij als eigenaar van het CBR is de benoeming
van de Raad van Toezicht. De Galan groep heeft het beeld dat de Raad van Toezicht
zijn verantwoordelijkheden adequaat heeft kunnen invullen zoals ook eerder door PwC
is geconstateerd tijdens de wettelijke evaluatie.
Ik ondersteun de aanbevelingen die door de Galan groep zijn gedaan en zie ook dat
er nog ruimte voor verbetering is. Waar mogelijk zijn de aanbevelingen reeds doorgevoerd,
en de overige worden zo snel als mogelijk geïmplementeerd. Ik zal hieronder kort ingaan
op de wijze waarop ik invulling geef aan de negen aanbevelingen van de Galan groep
ten aanzien van de rol van het ministerie.
Aanbeveling 1: de huidige managementrapportages voldoen niet aan ieders verwachtingen,
de verschillende actoren in het proces van toezicht hebben immers andere informatiebehoeften.
Er zijn veel kpi’s afgesproken maar deze vragen om periodieke herijking. Maak een
onderscheid tussen de drie niveaus waar de informatie en kengetallen betrekking op
hebben: 1. strategische informatie; 2. tactische informatie en waar nodig; 3. operationele
informatie. In nadere afspraken tussen het CBR en het departement kan worden onderzocht
wie op welk moment nu over welke informatie hoort te beschikken onder de voorwaarden
dat de te leveren informatie volledig, toegankelijk, betrouwbaar en tijdig beschikbaar
is. Als de organisatie weer in rustig vaarwater is geraakt kan op termijn wellicht
ook volstaan worden met kwartaalrapportages op het niveau van de directieroutine.
Sinds de instelling van het aangescherpt toezicht ontvang ik maandelijks van het CBR
een rapportage specifiek over de voortgang bij de divisie Rijgeschiktheid en in het
verlengde daarvan de klantenservice. Elke zes weken is er overleg tussen de Raad van
Toezicht en het ministerie. Tussen het CBR en het ministerie is op aanbeveling van
PwC – naar aanleiding van de wettelijke evaluatie -een overzicht met doelmatigheidsindicatoren
opgesteld. Een herijking van de KPI’s is op dit moment nog niet opportuun.
Aanbeveling 2: de eigenaar van het ZBO heeft ook de rol/functie van intermediair (beschermende
buffer) tussen de politieke sturing en de bedrijfsmatige (operationele) sturing. Dat
vraagt om heldere prioriteitstelling als er meerdere doelen onderling strijden om
capaciteit en aandacht. Er is in deze periode sprake van een voortdurend spanningsveld
in aandacht voor de beleidsdoelstellingen en de bedrijfsvoering/productie.
Op dit moment heeft het prioriteit om de bedrijfsvoering op orde te krijgen zodat
voor de burger straks weer sprake is van een genormaliseerde dienstverlening. Dit
zal soms op gespannen voet staan met bepaalde beleidsmatige ambities die het CBR raken,
zoals onder meer beschreven in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV). Ik realiseer
mij dat hierin steeds een balans zal moeten worden gezocht waar het de productie van
de divisie Rijgeschiktheid raakt.
Aanbeveling 3: formuleer een helder toezichtbeleid of visie met duidelijke kaders
waarin ook expliciet wordt vermeld welke escalatiemogelijkheden met welke maatregelen
overwogen kunnen worden. Het departement beschikt sinds eind 2018 over een eigenaarsvisie
maar is nog bezig om ook de bijpassende instrumenten, zoals aangescherpt toezicht,
verder uit te werken in de vorm van een escalatieladder/interventiemenu. Ook de onderbouwing
en de communicatie over de voorwaarden waaronder die instrumenten ingezet kunnen of
zullen worden hoort daarbij. Deze formele communicatie is uiteindelijk nodig niet
alleen naar de directie van het CBR, maar ook naar de Raad van Toezicht.
Aanbeveling 4: er is sprake van frequent contact tussen het departement en de Raad
van Toezicht, maar spreek ook een heldere rolverdeling af ten aanzien van het toezicht.
Die ligt globaal vast in de instellingsbeschikking maar aanvullende afspraken over
toezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau kunnen verheldering in ieders
verantwoordelijkheden brengen en dubbele toezichtlasten voorkomen.
Aanbeveling 5: Er vindt veelvuldig overleg plaats op verschillende niveaus (vooral
ambtelijk en op directieniveau) maar er is niet altijd sprake geweest van duidelijke
(formele) vastlegging over de gemaakte afspraken en de te ondernemen acties waar het
gaat om de reguliere productie. Formaliseer de gemaakte essentiële afspraken en te
ondernemen acties. Hier is een duidelijke verbetering waar te nemen sinds begin van
dit jaar (2019).
Aanbeveling 8: besteed aandacht aan kennismanagement, overdracht van kennis en dossierborging
onder meer door de informele gesprekken die op ambtelijk niveau worden gevoerd eveneens
vast te leggen op formele wijze zoals een brief.
In het najaar van 2018 is door het ministerie een eigenaarsvisie opgesteld met betrekking
tot de zelfstandig bestuursorganen (zbo’s) van IenW. In het verlengde daarvan is het
ministerie bezig met het opstellen van een interventiemenu en bijpassende instrumenten.
Afspraken en acties dienen duidelijker en beter te worden vastgelegd, ook in het kader
van kennis en dossierborging. Dit is in gang gezet, waarbij rekening wordt gehouden
met de verschillende rollen (opdrachtgever, opdrachtnemer, eigenaar) die ieder heeft.
Aanbeveling 6: de recente problematiek betreffende achterstanden bij de divisie Rijgeschiktheid
vraagt om een duidelijk integraal plan van aanpak, in dit geval een productieplan
waarin de productieplanning en prognose, de te treffen maatregelen en de (tijdelijke)
extra kosten en (werving van) extra capaciteit worden opgenomen. Het departement en
het CBR dienen hierover heldere afspraken te maken.
Het CBR heeft in aanvulling op het pakket van maatregelen recent een productieplan
opgesteld en het ministerie wordt door het CBR over de voortgang hiervan geïnformeerd.
In de gesprekken tussen het CBR en het ministerie zal hierop worden gemonitord en
gestuurd.
Aanbeveling 7: draag zorg voor een stabiele sturing en directievoering bij het CBR;
de Raad van Toezicht is primair aan zet bij de keuze en selectie van de bestuurders
maar stemt af met de Minister die uiteindelijk benoemt. Dat vraagt om een proactieve
rol en anticiperende houding van beide partijen.
Ten aanzien van de nieuw te benoemen algemeen directeur heb ik aan de Raad van Toezicht
gevraagd om dit proces op te starten en het ministerie hier duidelijk bij te betrekken.
Aanbeveling 9: de verschillende divisies beschikken over een extern oordeel over het
kwaliteitssysteem (ISO-certificaat) met uitzondering van de divisie Rijgeschiktheid.
Het helpt de toezichthouders, de Raad van Toezicht en het departement, als ook deze
divisie en het klantservicecenter een kwaliteitscertificaat verkrijgen, zodat er (getoetst)
sprake is van een continu en gestructureerd proces van verbetering in kwaliteit. Wij
stellen voor hier in de toekomst een traject voor te plannen zodra de achterstanden
zijn weggewerkt en het IT-systeem aan de eisen en verwachtingen kan voldoen.
Ik zal het CBR vragen, om in de toekomst en wanneer de bedrijfsvoering op orde is,
om in lijn met de overige divisies van het CBR, ook voor de divisie Rijgeschiktheid
te beschikken over een extern oordeel middels ISO-certificering.
5. Kwaliteit en toezicht op keuringsartsen
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 2 april 2019 heb aangekondigd, is gesproken
met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de kwaliteit en
het toezicht op keuringsartsen. Aanvullend is ook met de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) gesproken en heeft het CBR op 18 april 2019 een gesprek gehad met een
groep keuringsartsen. Ik informeer u – mede namens de Minister voor Medische Zorg
en Sport – over de resultaten van deze gesprekken. Kort gezegd is de uitkomst van
deze gesprekken dat het huidige stelsel voldoende mogelijkheden biedt om toezicht
te houden op de kwaliteit van keuringsartsen. Er zijn geen signalen dat er een structureel
probleem is met de kwaliteit van de keuringsartsen. Er zijn nog wel mogelijkheden
voor verbetering die de kwaliteit en uniformiteit ten goede komen en de positie van
de burger in relatie tot de arts kunnen versterken. Hieronder ga ik hier nader op
in.
Om de titel van arts te mogen voeren, moeten keuringsartsen zijn ingeschreven in het
BIG-register. Dat volgt uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.3 Door onder meer het stellen van opleidingseisen en eisen aan de herregistratie, wordt
de kwaliteit van de beroepsuitoefening gewaarborgd en wordt de cliënt beschermd tegen
ondeskundig handelen. Daarnaast moeten keuringsartsen op grond van de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg (Wkkgz)4, zoals alle zorgaanbieders, goede zorg verlenen. Dat wil onder meer zeggen dat zorg
moet worden geboden van goede kwaliteit en van goed niveau en dat gehandeld moet worden
in overeenstemming met professionele en kwaliteitsstandaarden. Ook de keuringsarts
moet op grond van de Wkkgz de rechten van de cliënt in acht nemen en de cliënt met
respect behandelen.
De IGJ ziet erop toe dat artsen zich houden aan geldende wetten (zoals de Wet BIG5 en de Wkkgz) en (veld)normen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid van zorg.
Cliënten die klachten hebben, kunnen dit melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van
de IGJ. Indien er naar aanleiding van een dergelijke melding zorg is of er risico’s
zijn voor patiënten of voor de kwaliteit van de zorg, doet de IGJ nader onderzoek.
Daarbij kan gedacht worden aan de situatie waarin een ernstige klacht of meerdere
klachten over een arts binnenkomen, of meerdere klachten over een gehele beroepsgroep.
De afgelopen jaren ontving de IGJ geen meldingen met betrekking tot rijbewijskeuringen
die aanleiding vormden tot nader onderzoek.
De IGJ kan ook een tuchtklacht indienen. Dit doet de inspectie onder meer bij ernstig
norm overschrijdend gedrag waarbij de kans op herhaling substantieel is. Te denken
valt dan bijvoorbeeld aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Tot nu tot was voor
een tuchtklacht bij de keuringsartsen geen aanleiding.
Klachten over kosten medisch specialisten
De NZa publiceerde in april de Signaalanalyse Rijbewijskeuringen die ik u hierbij
toestuur6. Daarin geven zij aan dat consumenten vragen hebben over de tarieven die medisch
specialisten hanteren bij een medische keuring om medische informatie aan te leveren
voor het beoordelen van de rijgeschiktheid, met name die van neurologen en psychiaters.
De NZa ziet mogelijkheden tot verbetering van de positie van consumenten. Zij zal
medisch specialisten aanspreken op het hanteren van standaardtarieven voor medische
rapportages ten behoeve van het rijbewijs. Er zijn keurend medisch specialisten die
standaardtarieven hanteren. Iedereen moet bij hen hetzelfde bedrag betalen, ongeacht
de daadwerkelijke lengte van de keuring. Dit is niet toegestaan. Ook stelt de NZa
een klachtenbrief beschikbaar aan consumenten die geconfronteerd worden met een standaardtarief,
die zij kunnen toesturen aan hun medisch specialist. Daarnaast kijkt de NZa of er
nog verbetering mogelijk is in haar regelgeving waardoor consumenten meer grip krijgen
op wat er gedeclareerd wordt. Tot slot geeft de NZa aan dat kosten voor mensen gereduceerd
kunnen worden door alleen die mensen te keuren voor wie dat echt nodig is. Zoals ik
uw Kamer op 7 december 2018 gemeld heb, ben ik van mening dat het CBR al op diverse
manieren en zoveel als mogelijk maatwerk toepast bij medische keuringen, zonder dat
de verkeersveiligheid hieronder leidt. Daarnaast probeer ik op basis van adviezen
van de Gezondheidsraad voortdurend de regelgeving actueel te houden zodat er geen
overbodige restricties gelden.
Keuzevrijheid keuringsarts en medisch specialist
Bestuurders die voor het aanvragen of verlengen van hun rijbewijs naast de Gezondheidsverklaring
ook een keuringsverslag van een keuringarts nodig hebben voor beoordeling door het
CBR op rijgeschiktheid, kunnen zelf een arts kiezen. Het Reglement Rijbewijzen zegt
alleen dat het CBR het recht heeft keuringsartsen aan te wijzen bij keuringen beroepschauffeurs.
Het CBR eist dat dit wordt gedaan door een bedrijfsarts, maar verder kan een bestuurder
zelf kiezen tot welke bedrijfsarts hij zich wendt. Daarnaast mag het CBR mensen –
naast een Gezondheidsverklaring en keuringsverslag van een keuringsarts – nog vragen
dat zij aanvullend een medische rapportage van een onafhankelijk medisch specialist
aanleveren. Dus niet van de eigen specialist. Voor deze door het CBR aanbevolen medisch
specialisten geldt dat mensen niet verplicht zijn één van deze medisch specialisten
voor de keuring te kiezen. De Signaalanalyse van de NZa beveelt aan dat het CBR niet
langer keurend medisch specialisten aanwijst. Zij zien namelijk dat de prijzen tussen
keurend medisch specialisten sterk uiteenlopen. Zolang de prijsverschillen er zijn,
vindt de NZa dat mensen zelf moeten kunnen kiezen naar welke specialist ze gaan. Deze
keuzevrijheid is reeds staand beleid van het CBR. Het CBR bekijkt hoe de communicatie
hierover verbeterd kan worden.
Klachtenmogelijkheden voor burgers
Mensen die een klacht hebben over de kwaliteit van een keuring ten behoeve van het
rijbewijs door een keuringsarts of medisch specialist, kunnen hierover in gesprek
gaan met de arts in kwestie. Ook kan een cliënt kiezen de keuring opnieuw te laten
verrichten door een andere arts. De cliënt kan ook als belanghebbende op basis van
de Wet BIG een tuchtklacht indienen tegen een arts. Vanaf 1 april van dit jaar kunnen
klagers de hulp inroepen van een tuchtklachtfunctionaris bij het opstellen en formuleren
van hun klacht. Deze functionaris kan ook adviseren of het tuchtrecht de aangewezen
route voor een klacht is of dat een andere route meer geëigend is. De functionaris
is gevestigd bij het Ministerie van VWS.7
Het CBR kent een bezwaarprocedure voor mensen die het niet eens zijn met de beoordeling
van de rijgeschiktheid van de medisch adviseur van het CBR of met de maatregel die
is opgelegd. Het CBR adviseert mensen om altijd eerst contact met hen op te nemen
om dit te bespreken. Lost een gesprek niets op, dan kan een consument de bezwaarprocedure
starten.
Uit het gesprek met het Ministerie van VWS is gebleken dat de Wkkgz weliswaar voor
zorgaanbieders de verplichting kent om een laagdrempelige klachtenprocedure te voeren,
maar dat keuringen in opdracht van een ander dan de cliënt (bijvoorbeeld een keuring
in opdracht van het UWV) van deze verplichting is uitgezonderd.8 Hiermee zijn momenteel ook rijbewijskeurders van de verplichting van het klachtrecht
onder de Wkkgz uitgezonderd. In de periode 2019–2020 loopt het evaluatieonderzoek
van de Wkkgz. Er zal aandacht worden besteed aan de toegankelijkheid van het klachtrecht.
Invoering vrijwillige registratie door CBR
In het gesprek dat het CBR op 18 april 2019 heeft gehad met een groep van vijf keuringsartsen
erkenden de aanwezige artsen de verschillen in werkwijze. Zo is de tijd die artsen
nemen voor een keuring verschillend en wordt ook medische informatie op verschillende
wijze verkregen. Als voorbeeld werd genoemd dat oogmetingen niet altijd op de voorgeschreven
manier worden uitgevoerd. Zo wordt de minimale afstand niet altijd in acht genomen
of maakt men geen gebruik van een lichtbak. De artsen gaven aan dat meer interactie
tussen het CBR en de keurend artsen duidelijkheid kan scheppen in wat er van hen verwacht
wordt. Een laagdrempelig en vrijwillig systeem van aanmelding door keurend artsen
bij het CBR kan op draagvlak onder de artsen rekenen en zal de communicatie tussen
artsen en het CBR vergemakkelijken. Het CBR kan gericht controles uitvoeren op het
BIG-register wat de kwaliteit ten goede komt en kan consumenten via de website informeren
over welke keuringsartsen zich bij het CBR gemeld hebben. Voor de geregistreerde keuringsartsen
zal het CBR ook de mogelijkheid van na- en bijscholing t.b.v. rijbewijskeuring op
vrijwillige basis onderzoeken. Het CBR wil van start gaan met de vrijwillige registratie
en voert daartoe op korte termijn het voorbereidende werk uit. Daarbij denkt het CBR
na over de eisen die gesteld kunnen worden aan aanmelding, zodat ze meer toezicht
hebben op kwaliteit.
Samenvattend kan ik stellen dat de situatie bij het CBR nog steeds zorgelijk is, maar
dat de eerder uitgesproken verwachting van kracht blijft: 2019 zal in zijn geheel
nodig zijn om de opgelopen achterstanden zoveel als mogelijk in te lopen. Dit is en
blijft vervelend voor betrokken burgers. Het CBR doet er dan ook alles aan om de situatie
zo snel mogelijk te verbeteren. Het aangescherpt toezicht blijft van kracht, evenals
de afspraak dat ik u over het CBR zal blijven informeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Indieners
-
Indiener
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat