Brief regering : Verslag informele Europese Raad van 9 mei 2019
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1452 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 mei 2019
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister-President, het verslag aan van de informele
Europese Raad van 9 mei 2019.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
VERSLAG VAN DE INFORMELE EUROPESE RAAD VAN 9 MEI 2019
Op 9 mei kwamen staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, met uitzondering
van het Verenigd Koninkrijk (VK), bijeen voor een informele bijeenkomst van de Europese
Raad (ER) in Sibiu, Roemenië. De bijeenkomst vond plaats onder voorzitterschap van
de voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, en in bijzijn van de voorzitter van
de Europese Commissie, Jean-Claude Juncker, en de voorzitter van het Europees Parlement
(EP), Antonio Tajani. Tijdens deze informele ER is, op basis van de door de ER-voorzitter
voorbereidde Leaders’ Agenda1, van gedachten gewisseld over de koers van de EU voor de komende jaren en de prioriteiten
die daarin zouden moeten worden gesteld. De Leaders’ Agenda bevat het raamwerk van de – nog te schrijven – Strategische Agenda. Er zijn over
de inhoud hiervan geen besluiten genomen; het vaststellen van de politieke prioriteiten
dient rekening te houden met de uitkomsten van de verkiezingen van het EP. Dit zal
gebeuren tijdens de ER van 20–21 juni a.s. Tijdens de informele ER in Sibiu is wel
een politieke verklaring aangenomen over de toekomst van de EU, met 10 richtinggevende
uitgangspunten2.
In een brede discussie werd van gedachten gewisseld over de prioriteiten voor de komende
jaren. De 27 staatshoofden en regeringsleiders waren het in grote mate eens met de
prioriteiten die genoemd staan in de Leaders’ Agenda. Duidelijk werd de noodzaak dat daarin helder moet zijn waar de meerwaarde van Europese
samenwerking ligt. Tegelijkertijd werd ook duidelijk dat de verschillen van inzicht
over de invulling van deze prioriteiten niet verdwenen zijn.
De Minister-President heeft, als eerste spreker tijdens de tour de table, gewezen op de Nederlandse inzet voor de Strategische Agenda. Nederland heeft belang
bij een sterke en duurzame EU, van waarden en resultaten, om effectieve oplossingen
te bieden aan grensoverschrijdende uitdagingen. Vanuit de gedachte dat de EU zich
richt op het leveren van concrete resultaten voor burgers op onderwerpen waar toegevoegde
waarde is voor Europese samenwerking, ziet Nederland vijf prioriteiten voor de komende
jaren: migratie, veiligheid, een sterke en duurzame economie die bescherming biedt,
klimaat en ten slotte een EU die Europese waarden en belangen in het buitenland veiligstelt.
Deze inzet is eerder uiteengezet in de Kamerbrief m.b.t. de Staat van de Europese
Unie 2019 (Kamerstuk 35 078, nr. 1).
Tevens is de Minister-President met nadruk ingegaan op het functioneren van de EU,
als vereiste om resultaten te realiseren in de komende jaren. Dat betreft allereerst
het fundamentele belang van respect voor de rechtsstaat, zowel als basiswaarde voor
Europese samenwerking als voor het praktische functioneren van de EU, waaronder de
interne markt. Daarnaast betreft dit het belang van de volledige toepassing van wetgeving
en akkoorden door alle lidstaten en objectieve handhaving daarvan door de Commissie.
In het licht hiervan heeft de Minister-President de Commissie aangeraden onderzoek
te doen naar de mogelijkheden om te komen tot een betere scheiding van taken, in lijn
met de motie van het lid Anne Mulder (Kamerstuk 35 078, nr. 4). In de komende jaren moet focus worden aangebracht en gericht worden op een selectief
aantal prioriteiten («big on big»). Deze prioriteiten zouden wat Nederland betreft gereflecteerd moeten worden in de
interne structuur, besluitvorming en instrumenten van de Europese instellingen, met
name de Commissie. Het besluit over de interne organisatie is uiteindelijk aan de
nieuwe Commissievoorzitter. Tot slot heeft de Minister-President het belang van transparantie
door middel van een inzichtelijk en voorspelbaar besluitvormingsproces onderstreept,
zodat burgers dit kunnen volgen. Wat Nederland betreft zouden de bovengenoemde onderdelen
op het gebied van EU-governance onderdeel moeten zijn van de Strategische Agenda.
De interventie van de Minister-President kon op bijval rekenen van andere lidstaten,
die steun uitspraken voor een meer efficiënte en effectieve werking van de EU. Daarbij
is ook gesproken over het functioneren van de ER en mogelijkheden om thematische onderwerpen
effectiever te adresseren.
Conform de moties van de leden Asscher en Jetten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1436) en de leden Bisschop en Leijten (Kamerstuk 21 501-20, nr.1443) heeft de Minister-President de zetel van het EP en de zinsnede «ever closer union» in het verdrag aan de orde gesteld. Hij heeft toegelicht dat deze symbolen onbegrip
wekken in de Nederlandse samenleving en het draagvlak en de legitimiteit van de EU
aantasten. Nederland zou daarom graag zien dat het EP op één plek zou vergaderen en
dat duidelijk is dat deze zin uit het verdrag geen verplichting tot alsmaar verdere
integratie behelst.
De voorzitter van de ER heeft bekend gemaakt een additionele ER te organiseren op
28 mei a.s., na de EP-verkiezingen. Het voornemen is om het proces betreffende de
benoemingen van de EU-topfuncties te bespreken, zodat het besluit over de benoemingen
soepel en spoedig kan verlopen. De voorzitter van de ER heeft de ambitie om tijdens
de ER van juni hierover te besluiten.
Kabinetsreactie op het rapport «The institutional consequences of a «hard Brexit»»
Naar aanleiding van het verzoek om een kabinetsreactie op het rapport «The institutional consequences of a «hard Brexit»» van het EP, gepubliceerd in mei 2018, en de gevolgen voor het Nederlandse zetelaantal
in het EP, verwijs ik u naar hetgeen hierover werd gewisseld tijdens het plenaire
debat ter voorbereiding op de informele Europese Raad in Sibiu. Op vragen van het
lid Omtzigt heeft de Minister-President toegelicht dat het rapport niet de positie
van het EP weergeeft. In het besluit van de Europese Raad van 28 juni 2018 over de
samenstelling van het EP3 is vastgelegd dat zodra de terugtrekking van het VK uit de Unie rechtsgeldig wordt
de nieuwe zetelverdeling zoals vastgelegd in dit besluit van toepassing is. Dit betekent
dat het VK het huidige aantal EP-zetels (73) verliest op het moment dat de terugtrekking
rechtsgeldig is. Een deel van die zetels (27) is vanaf dat moment toebedeeld aan een
aantal andere lidstaten, waaronder Nederland. De ER heeft dit besluit met eenparigheid
van stemmen (inclusief het VK) op initiatief en na goedkeuring van het EP vastgesteld.
Zowel het EP als het VK hebben dus in een juridisch bindend besluit ingestemd met
het feit dat het VK op moment van terugtrekking zijn EP-zetels verliest. In het ER-besluit
van 11 april 20194 is nogmaals bevestigd dat de lopende ambtstermijnen van onder meer gekozen leden
van EU-instellingen zullen verstrijken zodra de Verdragen niet meer van toepassing
zijn op het VK. Voor de volledigheid wijst het kabinet op wet (Stb. 2019, nr. 7) waarin de wijze is vastgelegd waarop de extra EP-zetels voor Nederland te zijner
tijd zullen worden toegewezen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken