Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Voordewind, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 2 april 2019, over de uitspraak van de rechter dat Ahrar al-Sham een terroristische organisatie is
32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Nr. 258
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2019
Bij deze bied ik u het antwoord aan op de vraag gesteld door het lid Voordewind (CU)
tijdens de regeling van werkzaamheden op 2 april jl. (Handelingen II 2018/19, nr.
69, item 22)
De vraag volgt naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 29 maart
jl. die stelt dat Ahrar al-Sham een terroristische organisatie is. De heer Voordewind
stelt verder dat de Minister van Buitenlandse Zaken deze organisatie voorheen als
«gematigd» bestempelde, de heer Sjoerdsma refereert hierbij aan een artikel van de
NOS.1
Vooropgesteld staat dat het kabinet de uitspraak van de rechtbank Rotterdam zeer serieus
neemt. Er mag geen straffeloosheid zijn voor misdaden begaan in Syrië. Dat onderstreept
het kabinet zonder enig voorbehoud. Nederland draagt dat actief uit en ondersteunt
daartoe ook initiatieven om vervolging te faciliteren. Zo steunt Nederland organisaties
die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism (IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat
op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Het Openbaar Ministerie en de rechter doen dit belangrijke werk momenteel op nationale
basis.
Wat betreft het kwalificeren van de aard van een organisatie is het belangrijk te
benadrukken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en
de rechter vanuit verschillende kaders kijken naar de vraag of een groep «terroristisch»
is. Dit is tevens aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 28 maart jl.
(Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2047) en in antwoorden op Kamervragen van 26 september jl. (Kamerstuk nr. 32 623, nr. 226). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op terrorismelijsten van de
Europese Unie en de Verenigde Naties. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst
waar internationaal consensus over bestaat. Het Openbaar Ministerie legt gedragingen
ten laste en kijkt hierbij naar specifieke handelingen van een individu, op een specifieke
plaats in een specifieke periode. Een organisatie hoeft voor het OM dus niet op een
internationale terrorismelijst te staan om gekwalificeerd te worden als «terroristisch».
Ook blikt het OM met name terug op situaties in vastomlijnde periodes. De rechter
toetst aan de wet. De overheid treedt daar vanzelfsprekend niet in; noch vormen de
kaders of afwegingen van Buitenlandse Zaken of het Openbaar Ministerie een doorslaggevend
argument voor de rechtelijke toets. Dit blijkt ook uit het feit dat Rechtbank Rotterdam
in haar uitspraken van 29 maart jl. stelde dat het door de verdediging aangevoerde
politieke kader, waaronder de correspondentie van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, geen nadere bespreking behoefde.
Ten aanzien van Ahrar al-Sham kan gesteld worden dat deze groep niet op een internationale
terrorismelijst heeft gestaan. Daartoe is door Rusland en Syrië wel een poging ondernomen.
In 2016 wilden beide landen de organisatie op de terrorismelijst van de Verenigde
Naties plaatsen. Onder andere de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk
hebben dat toen tegengehouden. De groep werd gezien als een belangrijke speler die
nodig was om een staakt-het-vuren te bewerkstelligen, en was aanwezig in Riyad waar
de Syrische oppositie zich verenigde achter een gezamenlijke verklaring gericht op
een politieke oplossing voor het conflict. Daarnaast zou opname op de VN-terrorismelijst
betekend hebben dat Rusland en Syrië een vrijbrief zouden krijgen om de gebieden in
handen van Ahrar al-Sham te bombarderen en het Syrische regime versterkt hebben in
hun narratief dat elke tegenstander van het regime per definitie «terroristisch» was
en hun excessieve geweldgebruik daarmee gerechtvaardigd was.
Het feit dat Ahrar al-Sham niet op een internationale lijst van terroristische bewegingen
staat, betekent echter niet dat de groep daarmee automatisch «gematigd» is. Over Ahrar
al-Sham heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken op 26 januari 2016 gezegd
dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opgaat voor de groepen die in Riyad
aanwezig waren, maar dat van Ahrar al-Sham gesteld kan worden dat het een sterk religieus
karakter heeft. Zoals ook aangegeven in beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) heeft Ahrar al-Sham een duidelijke jihadistische en salafistische achtergrond, en
wordt de groep gezien als een voormalig samenwerkingspartner van terroristische en
jihadistische groepen als al-Nusra. De groepering viel hiermee dan ook duidelijk buiten
de criteria van het «non lethal assistance» (NLA)-programma.
Wat betreft vermeende samenwerking tussen Ahrar al-Sham en groepen die onderdeel waren
van het non lethal assistance-programma wijs ik u op de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk nr. 32 623-226). Hierin wordt aangegeven dat groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties,
allianties aangingen met meer extremistische groepen. Dit gebeurde vanuit militair
pragmatisch oogpunt; door coördinatie van de aanvallen kon een offensief van ISIS
of het regime beter het hoofd worden geboden. In het vertrouwelijke deel van de beantwoording
is in meer detail ingegaan op de vragen van de Kamer daarover. Overigens staat voorop
dat het al-dan-niet ontvangen van NLA door een gematigde gewapende groep, een verdachte
nooit zal kunnen uitsluiten van vervolging zoals aangegeven bij aanvang van het programma
in 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2220).
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft inmiddels via geëigende kanalen Europese
partners en bondgenoten geïnformeerd over de gerechtelijke uitspraak. Dit omdat de
organisatie niet op internationale sanctielijsten staat, en de uitspraak in andere
zaken elders een rol zou kunnen spelen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal
de zaak waarin een hoger beroep nog open staat blijven volgen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken