Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Belhaj, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 2 april 2019, over het bericht ‘Fataal eigen vuur onder omstreden commando’ (Telegraaf, 29 maart 2019)
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 649
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2019
Inleiding
Met deze brief geef ik gevolg aan het verzoek van het lid Belhaj (D66), zoals gedaan
in het ordedebat van 2 april 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 69, item 22). In deze brief wordt uitgelegd welke onderzoeken zijn verricht naar aanleiding van
de operatie Kapcha As en wordt ingegaan op het opwerktraject in 2007 in aanloop naar
de uitzending van de battle group naar Uruzgan. Deze brief betreft een aanvulling op de brieven van mijn voorganger
van 19 februari 2008 (Kamerstuk 27 925, nr. 296) en 28 oktober 2008 (Kamerstuk 27 925, nr. 325).
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat het eigenvuurincident tijdens operatie
Kapcha As op 12 januari 2008, waarbij korporaal Aldert Poortema en soldaat der eerste
klasse Wesley Schol omkwamen, een verschrikkelijke gebeurtenis is geweest voor de
nabestaanden en de betrokken militairen. Het incident is een zwarte bladzijde in de
geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht. Ik vind het dan ook belangrijk dat de
nabestaanden zich niet in de steek gelaten voelen door Defensie. Daarom heb ik eind
vorig jaar met hen gesproken. De nabestaanden hebben de gelegenheid gekregen om de
documenten in te zien op het ministerie en kunnen ook in de toekomst toegang krijgen
tot het dossier.
De onderzoeken
In de periode direct na het eigenvuurincident is in opdracht van de toenmalige Commandant
der Strijdkrachten (CDS) een onderzoek uitgevoerd met als doel te komen tot een reconstructie
van de gebeurtenissen tijdens operatie Kapcha As. Uit dit onderzoek is gebleken dat
het eigen vuur incident kon ontstaan, omdat een aantal fouten is gemaakt op verschillende
niveaus binnen de battle group (Kamerstuk 27 925 nr. 296). De combinatie van fouten valt niet rechtstreeks toe te schrijven aan het handelen
van de battle group commandant of van één individuele militair. Op basis van het door Defensie uitgevoerde
onderzoek gaf de CDS aan geen aanleiding te zien tot het nemen van maatregelen tegen
individuele militairen.
Het incident is daarnaast onderzocht door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is
op grond van haar eigen onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat bij geen
van de gebeurtenissen is gebleken van individualiseerbaar strafrechtelijk verwijtbaar
handelen. Het OM zag dan ook geen aanleiding voor strafrechtelijke vervolging van
individuele militairen. Dit oordeel is in 2010 in een zogenoemde artikel 12 Strafvordering-procedure
door het gerechtshof Arnhem bevestigd.
De CDS heeft in 2008, in vervolg op het eerdere onderzoek van Defensie een nadere
analyse uitgevoerd om na te gaan in hoeverre achterliggende oorzaken zijn aan te wijzen
die mogelijk hebben geleid tot een situatie waarin dit eigenvuurincident kon plaatsvinden.
Uit deze analyse is gebleken dat de voorbereiding op uitzendingen weliswaar onder
druk stond en dat er diverse knelpunten waren die de gereedstelling van eenheden negatief
beïnvloedden, maar dat er van een direct verband tussen die knelpunten en het eigenvuurincident
tijdens operatie Kapcha As geen sprake was. Temeer niet daar de battle group voorafgaand aan de operatie Kapcha As al enkele operaties met succes had uitgevoerd.
De conclusie was dat dit incident niet het gevolg was van tekortkomingen in de opleiding
en training of de voorbereiding op de uitzending van militairen en eenheden naar Afghanistan
(Kamerstuk 27 925 nr. 325).
Punten uit het artikel van De Telegraaf
In het artikel van De Telegraaf van 29 maart jl. wordt ingegaan op het functioneren
van de commandant van de battle group in het opwerktraject voor de uitzending en het bestaan van twee verschillende conceptverslagen
van de eindoefening.
Ter voorbereiding op de uitzending van de battle group is onder verantwoordelijkheid van de brigadecommandant in de periode van ongeveer
midden augustus tot midden oktober 2007 een intensief training- en oefenprogramma
doorlopen. Zoals gebruikelijk was voor alle uit te zenden battle groups, maakte een eindoefening deel uit van de voorbereiding. Het doel van deze eindoefening
was onder meer het beoefenen van de onderlinge samenwerking en de procedures binnen
en tussen de eenheden. De battle group bestond uit een aantal kleinere eenheden en had tot dan toe nog niet volledig als
één geheel opgetreden.
De rol van de battle group commandant in de uitvoering van een operatie is van groot belang. De commandant is
verantwoordelijk voor het geven van leiding aan de eenheden. Hierbij moet hij kunnen
vertrouwen op het advies en de informatie die door de specialisten in zijn staf worden
aangedragen. Een evaluatieteam had daarom als taak tijdens de eindoefening niet alleen
de samenwerking tussen de eenheden kritisch te bekijken, maar ook het functioneren
van de commandant en zijn staf. Binnen de staf van de battle group is na de eindoefening een aantal personeelswisselingen doorgevoerd, waaronder die
van de plaatsvervangend commandant die verantwoordelijk was voor het planningsproces
binnen de staf. Na afloop van de eindoefening werd een eerste conceptrapport opgesteld.
Dit verslag is daarna op onderdelen (in positieve zin) bijgesteld op basis van waarnemingen
die gedurende een langere periode dan enkel de eindoefening zijn gedaan.
De brigadecommandant was zelf bij delen van de eindoefening aanwezig en heeft gesproken
met afzonderlijke sleutelfunctionarissen in de staf om zelf ook het niveau van de
voorbereiding te kunnen beoordelen. Hij stelde op basis van het hele voorbereidingstraject,
het evaluatieverslag en zijn eigen waarnemingen vast dat de battle group commandant, zijn staf en de eenheden gereed waren om te worden uitgezonden naar Afghanistan.
Op grond daarvan heeft hij de battle group gereed gemeld aan de toenmalige Commandant der Landstrijdkrachten. Deze heeft op
zijn beurt de eenheid gereed gemeld aan de CDS.
De incidenten tijdens Kapcha As waren niet het gevolg van tekortkomingen in de opleiding
of de voorbereiding op de uitzending naar Afghanistan. Na aankomst in Afghanistan
heeft de battle group ook getraind, onder meer om te wennen aan het klimaat, het terrein en andere specifieke
omstandigheden. Er is in de eerste periode van inzet van de eenheid, bij toebedeling
van opdrachten, rekening gehouden met het ervaringsniveau zoals dat elke keer gebeurde
na de aankomst van een nieuwe eenheid in het missiegebied. Zo deed de battle group gedurende de uitzending ervaring op. De battle group heeft zowel de operaties voorafgaande aan Kapcha As als complexe operaties daarna
op een goede wijze uitgevoerd.
Ik heb eind 2018 met de ouders van Aldert Poortema en Wesley Schol gesproken. Tijdens
dit gesprek zijn zij gewezen op de conceptverslagen waarin het functioneren van de
battle group commandant en zijn staf staat beschreven. Ook in mijn brieven aan de nabestaanden
van 20 december jl. heb ik verwezen naar deze verslagen. De nabestaanden zijn zowel
tijdens de gesprekken als in mijn brieven uitgenodigd om op elk moment dat zij willen
het dossier in te zien. De ouders van Wesley Schol hebben begin deze maand gebruik
gemaakt van dit aanbod. De stukken waarop De Telegraaf zich baseert, maken voor zover
ik kan inschatten onderdeel uit van dit dossier. Ik realiseer mij dat het verdriet
om het verlies van Aldert en Wesley nog altijd groot is. Daarom heb ik de families
Poortema en Schol aangeboden dat zij altijd bij mij of bij de CDS terecht kunnen voor
een vervolggesprek.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie