Brief regering : Reactie op het rapport van de Nationale ombudsman “Een onderzoek naar het handelen van het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen van een rechtshulpverzoek aan Thailand”
30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2019
Volgend op de brief van 15 maart jl. berichten wij u door middel van deze brief over
het rapport van de Nationale ombudsman «Een onderzoek naar het handelen van het Openbaar
Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen
van een rechtshulpverzoek aan Thailand» (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 97). Het rapport van de Nationale ombudsman kwam tot stand na een verzoek van de heer
Van Laarhoven en mevrouw Kaen-In, thans beiden in Thailand gedetineerd. Het rapport
ziet op de handelwijze van het OM, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de
politie nadat in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen een groot aantal verdachten,
onder wie de heer Johan van Laarhoven, door het OM een rechtshulpverzoek aan de Thaise
autoriteiten werd gedaan.
Bij de uitoefening van zijn taak, beoordeelt de Nationale ombudsman of het bestuursorgaan
zich in de door hem onderzochte aangelegenheid behoorlijk heeft gedragen. In de onderhavige
kwestie heeft de Nationale ombudsman onderzocht of de betrokken overheidsinstanties
op een behoorlijke manier gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden. Hij heeft daarbij
onder meer gekeken naar zorgvuldigheid, de vraag of er rekening is gehouden met de
belangen van verzoekers en of is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
Het rapport is op 21 maart jongstleden door de Minister van Justitie en Veiligheid
met de Nationale ombudsman besproken. Aan dit gesprek heeft ook de voorzitter van
het College van procureurs-generaal deelgenomen. De Nationale ombudsman stelt onder
meer dat zijn bevindingen leiden tot het beeld dat de betrokken Nederlandse autoriteiten
de regie zijn kwijt geraakt en jegens verzoekers niet behoorlijk hebben gehandeld
toen begin juli 2014 duidelijk werd dat de Thaise autoriteiten het rechtshulpverzoek
niet op het door het onderzoeksteam gewenste moment zouden gaan uitvoeren. De Nationale
ombudsman concludeert dat de handelingen die vanaf dat moment zijn uitgevoerd, niet
goed voorbereid en doordacht waren en dat het perspectief van verzoekers daarbij uit
het oog is verloren. Hij kwalificeert deze handelwijze als onbehoorlijk. De rechtbank
en het Gerechtshof hebben de gang van zaken eerder als niet onrechtmatig beoordeeld.
Het rapport doet aan die beoordeling niet af. De maatstaf van de behoorlijkheid is
immers een andere toets dan die van de onrechtmatigheid. Wij zien in dat handelen
dat door de rechter als rechtmatig is beoordeeld, tegelijkertijd voor de betrokken
individuen ingrijpende gevolgen kan hebben.
Los van dit rechtmatigheidsoordeel van de civiele rechter, worden de conclusies van
de Nationale ombudsman daarom zeer serieus genomen. Met de Nationale ombudsman hechten
ook wij er grote waarde aan dat bij het aangaan van strafrechtelijke samenwerking
met het buitenland, het belang van de betrokken individuen wordt meegewogen. Men dient
daarbij evenwel altijd in ogenschouw te blijven nemen dat het overheidshandelen in
dergelijke zaken plaatsvindt in de context van de opsporing en vervolging van (ernstige)
strafbare feiten. Ook aan het opsporings- en vervolgingsbelang, ter voorkoming van
straffeloosheid, dient veel gewicht te worden toegekend. Zo mag het enkele feit dat
een persoon die verdacht wordt van strafbare feiten in Nederland zich in het buitenland
vestigt, er niet toe leiden dat diegene daardoor zijn straf zou kunnen ontlopen.
Er vallen uit het rapport van de Nationale ombudsman lessen te trekken ten aanzien
van de samenwerking en rolverdeling in het kader van internationale rechtshulp. Dit
dient dan ook te gebeuren. Het rapport vormt aanleiding om, samen met de voorzitter
van het College van Procureurs-Generaal, deze samenwerking en rolverdeling met alle
betrokken actoren goed te beschouwen zodat de belangenafweging, waarbij ook het belang
van de betrokken individuen wordt meegewogen, steeds optimaal gestalte krijgt in individuele
zaken. Samen met de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal zullen wij
de bestaande werkprocessen met het oog op de vereiste belangenafweging en afstemming,
tegen het licht houden en waar nodig verhelderen zodat – ook onder tijdsdruk – sprake
is van voldoende checks and balances.
Ten aanzien van de onderhavige zaak heeft het OM gemeld dat de raadslieden van de
heer Van Laarhoven hebben verzocht het rapport van de Nationale ombudsman toe te voegen
aan de processtukken, conform art. 34 Sv. De officier van justitie heeft hierin bewilligd,
zodat het rapport thans deel uitmaakt van de strafzaak. Dit heeft tot gevolg dat de
strafrechter zich zal uitspreken over de eventuele consequenties van het rapport voor
de uitkomsten van de strafzaak. Derhalve past het ons niet om ons op dit moment, voorafgaand
aan het rechterlijk oordeel, nader over dit rapport uit te spreken.
Ondertussen blijven wij verkennen wat gedaan kan worden om de heer Van Laarhoven naar
Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover laatstelijk op 29 januari 2018 in
antwoord op schriftelijke vragen van het lid Bergkamp (D66),1 geïnformeerd. Toen is onder meer vermeld dat de mogelijkheden voor de eventuele overbrenging
van dhr. Van Laarhoven naar Nederland, bestaan uit een uitleveringsprocedure, of een
procedure op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS).
De situatie zoals in voornoemde antwoorden vermeld, geldt op dit moment onverkort.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor overbrenging van de heer Van Laarhoven op grond
van de WOTS is uw Kamer op 29 januari 2018 gemeld dat een dergelijke procedure kan
worden ingezet nadat het buitenlandse vonnis onherroepelijk is geworden en er in het
veroordelende land geen andere gerechtelijke procedures in verband met het strafbaar
feit of enig ander strafbaar feit aanhangig zijn. Zodra het Thaise arrest jegens de
heer Van Laarhoven onherroepelijk is, zal zijn WOTS-verzoek, zoals toegezegd aan uw
Kamer in de brief 13 december 20172, voortvarend in behandeling worden genomen op basis van de hiervoor geldende criteria.
Het verzoek zal worden getoetst aan de criteria in het Verdrag met Thailand, aan de
Wots en aan het Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse
strafvonnissen aan Nederland. Het OM heeft gemeld dat uit contacten met de Thaise
autoriteiten blijkt, dat het ernaar uitziet dat de beslissing van de Thaise Hoge Raad
in de lopende cassatieprocedure uiterlijk december van dit jaar te verwachten valt.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming