Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Thieme, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 juni 2018, over de negatieve gevolgen van globalisering
34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Nr. 45 BRIEF VAN MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 februari 2019
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op de vraag van het lid Thieme naar de visie
van het kabinet op de rol van Nederland op het toneel van internationale handel (Handelingen II
2017/18, nr. 92, item 25). In deze brief ga ik tevens in op de motie van het lid Ouwehand over het betrekken
van de Monitor Brede Welvaart bij de uitwerking van de beleidsnota Investeren in Perspectief
(Kamerstuk 34 952, nr. 19, d.d. 2 juli 2018).
De Nederlandse positie in de wereldhandel
De Nederlandse handel in goederen en diensten is de afgelopen decennia sterk gegroeid,
ondanks een economische en financiële crisis. De import- en exportwaarde van goederen
groeide in 15 jaar, van 2002 tot 2017, zelfs even hard als in de 85 jaar ervoor. Dit
komt volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de eerste plaats door
een aantal structurele veranderingen in de wereldeconomie, die deels daarvoor al waren
ingezet: de opkomst van grote (afzet)markten zoals Brazilië, Rusland, India en China,
waardoor de wereldeconomie sterk groeide, de opkomst van China als exporteur na toetreding
tot de WTO in 2001, de toenemende Europese economische integratie en uitbreiding van
de Eurozone en de fragmentatie van wereldwijde productieprocessen.1 Meer dan de helft van de wereldhandel in goederen (exclusief brandstoffen) bestaat
volgens het CBS tegenwoordig uit halffabricaten.2 Het opknippen van productieprocessen wordt gefaciliteerd door de snelle ontwikkelingen
op het gebied van digitalisering. Er zijn echter ook indicaties dat de fragmentatie
van productieprocessen over zijn hoogtepunt heen is, onder meer door de opkomst van
3D-printing.
Nederland was in 2017 in waarde de vijfde goederenexporteur van de wereld. Zie ook
«The Netherlands Compared 2018».3 Het midden- en kleinbedrijf speelt hierbij een belangrijke rol. Het mkb is verantwoordelijk
voor 60 procent van de export van in Nederland gemaakte goederen.4 Behalve een belangrijke goederenexporteur is ons land een vooraanstaande dienstenexporteur.
Het aantal Nederlandse exporteurs van diensten is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Een belangrijke reden is dat exporterende bedrijven steeds vaker product-dienst combinaties
aanbieden, zoals een product met onderhoudscontract, of hun producten ter leasing
aanbieden. In 2017 bestond bijna 78 procent van de waarde van de Nederlandse export
uit goederen en ruim 22 procent uit diensten.5
Het relatieve belang van specifieke handelspartners is de afgelopen decennia veranderd.
Duitsland is en blijft de belangrijkste partner voor zowel onze handel in goederen
als in diensten, maar China is opgeklommen naar de derde plek van goederenleveranciers
aan Nederland en had in 2017 een aandeel van 9 procent in de totale Nederlandse goedereninvoer.6 De China strategie die het kabinet naar uw Kamer zal sturen, gaat hier verder op
in.
De goede positie van Nederland op exportgebied is gedeeltelijk te verklaren door het
belang van de wederuitvoer naar Duitsland en andere EU-landen. Door de strategische
geografische ligging en sterke infrastructuur fungeert Nederland in toenemende mate
als gateway to Europe. De wederuitvoer is sneller toegenomen dan de export van Nederlandse producten. De
bijdrage van wederuitvoer aan het bbp is in 20 jaar verdubbeld. Hiervoor zijn verschillende
redenen: containerisatie, versterkt door investeringen in grote schepen en nationale
infrastructuur (zoals de tweede Maasvlakte en de Betuwelijn), verminderde communicatiekosten
door ICT-ontwikkelingen, verminderde invoerrechten en groei van de Europese interne
markt, toenemende importen van hightech goederen van buiten Europa en toenemende specialisatie
bij distributie en transport.7
Dat de vooraanstaande rol van Nederland in de wereldhandel niet alleen verband houdt
met externe ontwikkelingen maar ook met ons beleid, is te zien aan het belang van
investeringen in de Nederlandse infrastructuur. Hierbij spelen onze douanefaciliteiten
en procedures een belangrijke rol. Nederland scoort, in een vergelijking van de Wereldbank
tussen 190 landen, het beste op «handelen over de grens».8 De Wereldbank kijkt daarbij naar de benodigde tijd en kosten om te exporteren en
importeren. Door onze goede havenfaciliteiten stond Nederland in 2018 ook op de zesde
plaats in de Liner Shipping Connectivity Index van UNCTAD, na vijf Aziatische landen. Deze index geeft aan hoe goed een land aangesloten
is op mondiale scheepvaartnetwerken en wordt daarom gezien als een goede indicator
van de toegang die een land heeft tot de internationale markt. Nederland nam ook de
toppositie in als het gaat om het onderdeel handel in de Commitment to Development Index van 2018. Dat wil zeggen dat onder meer onze lage invoerheffingen, open dienstenmarkten
en gestroomlijnde douaneprocedures bijdragen aan de ontwikkelingskansen van andere
landen.
Onze internationale handel heeft ook een belangrijke genderdimensie. Volgens CBS-gegevens
uit 20169 zijn er in ons land aanzienlijk minder vrouwelijke zelfstandige ondernemers en bedrijven
met een vrouwelijke directeur-grootaandeelhouder dan mannelijke zelfstandige ondernemers
en bedrijven met een mannelijke directeur-grootaandeelhouder (588.000 versus 893.000
bedrijven). Gegeven dit verschil, is er niet zo veel verschil in de focus op internationale
handel: 7 procent van de door vrouwen geleide bedrijven exporteert en/of importeert
goederen en 8 procent van de door mannen geleide bedrijven.10 Als we kijken naar de totale exportgerelateerde werkgelegenheid in ons land, dan
profiteren daar verhoudingsgewijs meer mannen dan vrouwen van. Uit een analyse van
de Europese Commissie blijkt dat dit gedeeltelijk komt door sectorspecifieke factoren.11 Er zijn relatief veel vrouwen werkzaam in dienstensectoren als gezondheid en onderwijs,
die niet export georiënteerd zijn, en minder vrouwen in sectoren als machinebouw,
transportmiddelen en metaal, die wel export georiënteerd zijn. De gender-gap in exportgerelateerde
werkgelegenheid is volgens de analyse van de Commissie in Nederland wel aan het afnemen.
De vooraanstaande positie van Nederland in de wereldhandel is van groot belang voor
onze welvaart. Ongeveer een derde van ons bbp wordt verdiend met internationale handel
in goederen en diensten.12 Dat was ook al zo in 1995.13 Het relatieve belang van diensten nam in die periode toe.14 De internationale handel creëert ook veel werkgelegenheid. Het CBS becijferde in
2014 dat een derde van de totale werkgelegenheid in Nederland verband houdt met de
uitvoer van goederen en diensten.15 Ongeveer 62 procent hiervan zit in de exporterende bedrijfstak en 38 procent is werkgelegenheid
in de toeleverende sectoren.
De Nederlandse rol in de vormgeving van het systeem
In de nota «Investeren in perspectief» (Kamerstuk 34 592, nr. 1) beschrijft het kabinet zijn inzet op hulp, handel en investeringen. De Sustainable Development Goals (SDGs) zijn voor alle componenten van deze agenda het leidende kader waarbinnen de
ambities voor duurzame ontwikkeling samenkomen en richting krijgen. De Handelsagenda
(Kamerstuk 34 952, nr. 30) gaat in op de specifieke bijdrage die Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
kunnen leveren aan het realiseren van de SDGs. Het gaat om de verdienkansen die de
SDGs bieden en om het versterken van innovatie gericht op de SDGs. Onze economische
diplomatie fungeert hierbij als brug tussen nationale bedrijven en internationale
verdienkansen. Het bedrijfsleveninstrumentarium wordt ingezet om kennis, kunde en
kapitaal van de private sector te mobiliseren. In de recente Kamerbrief «Internationaal
financieren in perspectief» geeft het kabinet inzicht in de samenhang, werking en
governance van het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
dat open staat voor het Nederlandse bedrijfsleven (Kamerstuk 34 952, nr. 44).
SDG 17.10 gaat in op «een universeel, op regels gebaseerd, open, niet-discriminerend
en eerlijk multilateraal handelssysteem». Door de vooraanstaande positie van Nederland
in de wereldhandel is ons land zeer gebaat bij een dergelijk systeem. We moeten echter
constateren dat het multilateraal handelssysteem onder druk staat en het voortbestaan
ervan onzeker. In de nota «Investeren in perspectief» geeft het kabinet aan dat het
wil werken aan een wereldhandels-systeem dat toekomstbestendig, duurzaam en inclusief
is (Kamerstuk 34 952, nr. 1). Ook moet het systeem een bijdrage leveren aan een internationaal gelijk speelveld
voor het bedrijfsleven en moet het zorgen voor een verantwoorde export van strategische
goederen.
In de Handelsagenda worden een aantal acties genoemd die het kabinet de komende tijd
wil ondernemen op het gebied van het handelssysteem (Kamerstuk 34 952, nr. 30). Naast steun voor behoud en modernisering van het multilaterale handelssysteem gaat
het hierbij om resultaatgerichte implementatie van duurzaamheidsafspraken uit EU-handelsakkoorden,
het geven van voorlichting aan het bedrijfsleven over EU-handelsakkoorden en het maken van afspraken over gender in toekomstige EU-handelsakkoorden
ter ondersteuning van SDG 5.
In het herziene Actieplan en Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling (Kamerstuk
33 625, nr. 265) stelt het kabinet dat handelsakkoorden ook ontwikkelingsvriendelijk moeten zijn,
hetgeen wil zeggen dat ze een positieve invloed hebben op ontwikkelingslanden. In
dit verband zet het kabinet zich in voor het afsluiten, ratificeren en monitoren van
Economic Partnership Agreements (EPAs) en voor ontwikkelingsvriendelijke regels van oorsprong in EU-handelsakkoorden.
Het kabinet pleit tegen het opnemen van bepalingen in EU-handelsakkoorden die verder
gaan dan het TRIPS-verdrag, omdat ze toetreding van generieke producenten tot de markt
kunnen vertragen en er toe kunnen leiden dat medicijnen in ontwikkelingslanden onnodig
lang duur blijven.
Zoals beschreven in «Investeren in perspectief» zet het kabinet zich in voor een wereld
waarin de goederen die we consumeren op een verantwoorde wijze worden geproduceerd,
verhandeld en geconsumeerd (SDG 12), waarin kinderarbeid wordt tegengegaan, arbeiders
een leefbaar loon verdienen en geen ontbossing plaatsvindt (Kamerstuk 34 952, nr. 1). Dit gebeurt via een integrale aanpak van verduurzaming van mondiale waardeketens
en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven
dat ze internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen conform de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). SDG 12.6 verwoordt hierbij onze inzet richting de bedrijven: «bedrijven
aanmoedigen, in het bijzonder grote en transnationale bedrijven, om duurzame praktijken aan te nemen en duurzaamheidsinformatie te
integreren in hun rapporteringscyclus.» Het kabinet stimuleert en faciliteert daartoe
onder meer IMVO-convenanten. Het kabinet werkt ook samen met internationale organisaties,
bedrijven, ngo’s en vakbonden aan capaciteitsopbouw in productielanden. Hoe de integrale
aanpak van verduurzaming van mondiale waardeketens en maatschappelijk verantwoord
ondernemen in de praktijk werkt, heeft het kabinet onder andere beschreven in de Kamerbrief
over de inzet op de verduurzaming van palmolie (Kamerstuk 30 196, nr. 539).
Een integrale aanpak impliceert ook een link met andere handelsinstrumenten. Zo pleit
Nederland voor een verwijzing naar de OESO-richtlijnen in EU-handels-akkoorden en
verwijst de overheid naar de OESO-richtlijnen bij het verlenen van exportvergunningen.
De UNGPs en OESO-richtlijnen zijn opgenomen in de nieuwe modeltekst voor Nederlandse
investeringsakkoorden. Ook moet bij de keuze van het tribunaal voor geschillenbeslechting
rekening worden gehouden met gender-diversiteit van arbiters (Kamerstuk 34 952, nr. 32). Wanneer een bedrijf gebruik maakt van het internationaal financieringsinstrumentarium
van de overheid wordt er getoetst of het bedrijf de OESO-richtlijnen onderschrijft
en naleeft. Zie hiervoor ook de Kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief».
Monitor brede welvaart
De motie van het lid Ouwehand verzoekt de regering de Monitor Brede Welvaart te betrekken
bij de uitwerking van de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(Kamerstuk 34 952, nr. 19). In de Monitor Brede Welvaart beschrijft het CBS hoe de welvaart in de brede zin
van het woord zich in Nederland ontwikkelt. Het gaat daarbij om zowel de economische
als de ecologische en sociaal-maatschappelijke aspecten van welvaart. De Monitor kijkt
niet alleen naar onze brede welvaart, maar ook naar de invloed van Nederland op de
brede welvaart elders in de wereld, waarmee we op het terrein van buitenlandse handel
en ontwikkelingssamenwerking komen.
Het kabinet heeft bij het verschijnen van de Monitor een kabinetsreactie naar de Tweede
Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 298, nr. 23). De Monitor constateert dat Nederland in vergelijking met andere EU-landen een positieve
invloed heeft op de brede welvaart elders in de wereld via ontwikkelingshulp, overdrachten
en handel. Nederland zou echter een negatief effect hebben op de welvaart elders door
de hoge invoer van fossiele energiedragers en biomassa. Het kabinet heeft in zijn
reactie bij dit laatste een kanttekening geplaatst. Een groot deel van deze grondstoffen
worden, al dan niet na bewerking, door ons land weer uitgevoerd naar andere, veelal
omliggende landen. De werkelijke voetafdruk van consumptie van deze wederuitvoer ligt
buiten Nederland.
In de Kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief» geeft het kabinet aan
hoe het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking wordt
vergroend, om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van
fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen (Kamerstuk 34 952, nr. 1). Voor het bilaterale financieringsinstrumentarium zet het kabinet in op het mobiliseren
van groene investeringen en het uitfaseren van publieke financiële steun aan steenkolenprojecten
en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland.
Voor een aantal in de Kamerbrief genoemde instrumenten gaat het om uitfasering per
2020, waarbij lopende verplichtingen dienen te worden gehonoreerd.
Nederland draagt daarnaast bij aan duurzame productie en mijnbouw in ontwikkelingslanden
en aan verantwoorde handel in grondstoffen. We doen dit in samenwerking met andere
landen, het internationale bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. De OESO-richtlijnen
en de UNGPs vormen het uitgangspunt. Voor a-biotische grondstoffen loopt de inzet
onder meer via het European Partnership for Responsible Minerals en het Extractive Industries Transparancy Initiative. Ook is er het IMVO-convenant met de Nederlandse goudsector, het steenkoolconvenant
met de Nederlandse energiesector en zijn er IMVO-convenanten in ontwikkeling voor
natuursteen en metaal. Van banken die lid zijn van het bankenconvenant wordt verwacht
dat ze hun invloed aanwenden om mensenrechtenschendingen aan te pakken of te voorkomen.
Voor sectoren met een hoog risico op dit terrein, zoals mijnbouw, behoren banken beleid
te hebben waarin staat onder welke voorwaarden zij financiering verlenen. Nederland
zet verder in op een effectieve implementatie van de EU Conflictmineralen-verordening,
die bij inwerkingtreding in januari 2021 Unie-importeurs van tin, tantaal, wolfraam
en goud verplicht passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen te betrachten.
Voor biotische grondstoffen zijn er het IMVO-convenant met de Nederlandse houtsector
en het IMVO-convenant voor voedingsmiddelen. Ook is er het «Amsterdam Verklaringen
Partnerschap». Bij dit Partnerschap zijn zeven Europese landen aangesloten die zich
inzetten voor 100 procent duurzame palmolie in Europa in 2020 en het tegengaan van
ontbossing in de ketens van soja, cacao en palmolie.
Op deze en andere manieren draagt het kabinetsbeleid bij aan brede welvaartsontwikkeling
in Nederland en elders in de wereld.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking