Brief regering : Het nieuwe onderwijsresultatenmodel voor het primair onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 434 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2019
Met deze brief informeer ik u over het nieuwe onderwijsresultatenmodel van de Inspectie
van het Onderwijs (verder: inspectie) voor het primair onderwijs. De inspectie beoordeelt
de kwaliteit van onderwijs van scholen. Met de standaard Resultaten van haar onderzoekskader
wordt bepaald of leerlingen van de school voldoende leren op het gebied van taal en
rekenen. Dit wordt in het primair onderwijs momenteel gemeten aan de hand van de behaalde
eindtoetsresultaten. Een voldoende oordeel op deze standaard is nodig voor een positief
eindoordeel over het niveau van de school. De inspectie betrekt bij de totstandkoming
van een dergelijk eindoordeel ook de oordelen op een aantal andere standaarden op
het gebied van de kwaliteitszorg, de veiligheid en het onderwijsproces.
De standaard Resultaten wordt beoordeeld op basis van het onderwijs-resultatenmodel.
De inspectie heeft een nieuw onderwijsresultatenmodel ontwikkeld dat tegemoet komt
aan een aantal bezwaren van leerkrachten, schoolleiders en bestuurders over het huidige
model. Het nieuwe model houdt beter rekening met de leerlingenpopulatie door het gebruik
van een nieuwe maat voor de zwaarte van de populatie, en door meer ruimte te bieden
voor het verhaal van de school. Ook wordt in het nieuwe model gebruik gemaakt van
de referentieniveaus Taal en Rekenen en worden de leerresultaten van drie jaar samen
genomen. Ik ben dan ook blij dat ik in deze brief het nieuwe onderwijsresultatenmodel
van de inspectie kan aankondigen.
Het huidige model voldoet niet meer
Het huidige onderwijsresultatenmodel van de inspectie voldoet niet meer vanwege vier
redenen.
1. Het huidige model spoort alleen scholen op die zeer zwakke resultaten boeken. Er zijn
echter scholen die niet zo laag scoren, terwijl je van deze scholen gezien hun populatie
toch meer zou verwachten. Met het huidige model komen deze scholen niet in beeld.
2. Het huidige model beoordeelt per jaar of de resultaten op de eindtoets boven de norm
liggen. Als de resultaten drie jaar op rij onder de norm blijven, is dit aanleiding
tot een beoordeling «onvoldoende». Met name voor kleine scholen zit er veel variatie
in eindtoetsresultaten van jaar op jaar.
3. In het huidige model baseert de inspectie zich op de eindtoetsscore van de school.
De eindtoetsen rapporteren allemaal op een andere schaal en scholen mogen jaarlijks
wisselen van eindtoets. Daardoor zijn de resultaten tussen de verschillende eindtoetsen
en van jaar op jaar lastig te vergelijken.
4. De huidige wijze waarop de inspectie rekening houdt met de bijzonderheden van de leerlingenpopulatie
is beperkt:
o Op dit moment houdt de inspectie rekening met de leerlingenpopulatie door het percentage
gewichtenleerlingen. Op basis van het opleidingsniveau van de ouders, worden leerlingen
met potentiële onderwijsachterstanden geïdentificeerd. Over een betere maat voor de
leerlingenpopulatie beschikte de inspectie tot op heden niet. Dat betekent bijvoorbeeld
dat momenteel dezelfde normen gelden voor scholen met voornamelijk ouders met een
mbo-2 opleiding en scholen met alleen universitair opgeleide ouders.
o In het huidige model is de mogelijkheid om rekening te houden met passend onderwijs
beperkt. De inspectie kan dit nu alleen doen door de resultaten van bepaalde leerlingen
buiten de beoordeling te laten.
Het nieuwe model lost de knelpunten op
In het nieuwe model worden twee indicatoren gemeten:
1. Het percentage leerlingen dat aan het einde van het basisonderwijs het fundamentele
niveau 1F haalt voor taal en rekenen. In principe zou elke leerling dit niveau aan
het einde van de basisschool moeten beheersen.
2. Het percentage leerlingen dat aan het einde van het basisonderwijs het hogere (streef)niveau
1S voor rekenen en 2F voor taalverzorging en lezen haalt.
De signaleringswaarde voor de eerste indicator wordt voor alle scholen gelijk. De
signaleringswaarde voor de tweede indicator is afhankelijk van de schoolweging (zie
ook de alinea over knelpunt vier). Dit biedt de inspectie de mogelijkheid om scholen
op te sporen met een weinig complexe leerlingenpopulatie die zwak presteren (knelpunt één), bijvoorbeeld scholen met relatief lage prestaties met wel veel kinderen van hoogopgeleide
ouders. In het huidige model signaleert de inspectie deze scholen niet.
Het nieuwe onderwijsresultatenmodel neemt de leerresultaten van drie jaar samen (knelpunt twee). Dit biedt een meer stabiel beeld, zeker waar het kleine scholen betreft. Daarnaast
werkt het model met de referentieniveaus Taal en Rekenen in plaats van de scores op de eindtoetsen (knelpunt drie). Alle eindtoetsen meten de referentieniveaus. Dit maakt het mogelijk om de behaalde
resultaten te vergelijken en om de beoordeling te baseren op de resultaten van drie
jaar samen. Bovendien bieden de referentieniveaus meer handvatten om een inhoudelijke
gesprek te voeren met scholen en besturen over de behaalde resultaten en ambities.
Het nieuwe model houdt op een betere manier rekening met de leerlingenpopulatie door
gebruik te maken van de zogenaamde schoolweging, die het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) berekent1
(knelpunt vier). De schoolweging is gebaseerd op de nieuwe CBS-maat, die ook gebruikt wordt voor
de nieuwe manier van financiering van onderwijsachterstanden2.
Uit onderzoek van het CBS blijken vier kenmerken het best de verwachte onderwijsscore
van leerlingen te voorspellen: opleidingsniveau van de ouders, land van herkomst van
de ouders, verblijfsduur in Nederland en of ouders in de schuldsanering zitten. Door
de schoolweging te gebruiken in plaats van het huidige percentage gewichtenleerlingen,
komen verschillen tussen scholen veel beter tot uiting.
Tot slot komt er meer ruimte voor het verhaal van de school. Als de resultaten van
een school onder één of beide signaleringswaarden liggen, dan krijgt de school de
gelegenheid om zich hierover te verantwoorden. Het kan namelijk zo zijn dat de school
resultaten heeft behaald die passen bij haar leerlingenpopulatie, bijvoorbeeld als
veel leerlingen extra ondersteuning krijgen. De inspectie neemt deze verantwoording
mee bij het onderzoek en het bepalen van het oordeel.
Eerste resultaten en rol inspectie positief bevonden
De nieuwe schoolweging is door elf besturen al getest in de praktijk3. De besturen waren unaniem van mening dat de schoolweging een duidelijk betere maat
voor de leerlingenpopulatie is. Scholen in hun bestuur die onder de oude gewichtenregeling
hetzelfde scoren, worden nu meer onderscheiden en op een manier die volgens de bestuurders
past bij de populatie die de school bedient.
Daarnaast informeert de inspectie ook nu al naar het eigen verhaal van de school over
de eindtoetsresultaten. Scholen die zijn onderzocht volgens deze nieuwe insteek van
de inspectie zijn overwegend positief. Zij zien en waarderen dat de inspectie relevante
informatie van de school betrekt bij het oordeel. Met het nieuwe onderwijsresultatenmodel
leidt een lage score op de eindtoets niet meer automatisch tot het oordeel «onvoldoende».
Het oordeel wordt uitgesteld en kan alsnog positief worden als de school zich adequaat
kan verantwoorden op basis van de leerlingenpopulatie.
Bijdrage aan het stimuleren van (collectieve) ambitie
Het onderwijsresultatenmodel dient als waarborg voor de basiskwaliteit: het draait
om de vraag of scholen de minimaal vereiste leerresultaten realiseren. Voorkomen moet
worden dat elke prikkel tot verdere verbetering wegvalt voor scholen die aan de basiskwaliteit
voldoen. Ik wil de ambitie van alle scholen stimuleren; ook als deze boven de signaleringswaarden
presteren.
In de gelijktijdig naar uw Kamer verstuurde brief Duurzame versterking van kwaliteit in het funderend onderwijs (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 164), kunt u meer lezen over de aanpak om te komen tot deze collectieve ambitie. Het
nieuwe model ondersteunt deze collectieve ambitie op twee manieren. Ten eerste maakt
het nieuwe model inzichtelijk welke verschillen er zijn tussen scholen met een vergelijkbare
populatie. Ten tweede biedt het duidelijke handvatten voor een stimulerend inhoudelijk
gesprek met scholen en besturen over hun ambities, op basis van de scores op de referentieniveaus.
Het nieuwe onderwijsresultatenmodel wordt in 2020 definitief ingevoerd
Dit voorjaar bepaalt de inspectie de signaleringswaarden voor beide indicatoren. In
het schooljaar 2019–2020 gaat zij proefdraaien met het nieuwe onderwijsresultatenmodel.
Dit houdt in dat tijdens onderzoeken de scholen beoordeeld worden zowel volgens het
oude onderwijsresultatenmodel, als het nieuwe model. Dit geeft de ruimte om de consequenties
van de nieuwe signaleringswaarden op de beoordeling van scholen in kaart te brengen
en indien nodig aan te passen. Het model treedt officieel in werking met ingang van
het schooljaar 2020–2021. Dit gebeurt door aanpassing van de regeling leerresultaten
PO 2014, waarover ik u te zijner tijd zal informeren.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media