Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Buitenweg, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 5 februari 2019, over het bericht ‘Nederland onderzoekt terughalen vrouwelijke Syriëgangers en kinderen’
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 492 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2019
Op 5 februari 2019 heeft uw Kamer tijdens de regeling van werkzaamheden gevraagd om
een brief die ingaat op het bericht van de NOS van 1 februari jongstleden dat het
Kabinet het terughalen van vrouwelijke Syriëgangers en hun kinderen onderzoekt (Handelingen II
2018/19, nr. 49, item 14). Met deze brief wordt aan dit verzoek voldaan. De brief gaat in op het terugkeerdersbeleid
van het Kabinet en de recente beschikkingen van de rechtbank van Rotterdam houdende
een bevel tot gevangenneming. Ook informeert deze brief u over de verantwoordelijkheden
die Nederland heeft ten aanzien van kinderen die alleen achterblijven in de kampen
als gevolg van het overlijden van de ouder(s).
Conform het verzoek van uw Kamer gaat deze brief daarnaast in op de mogelijkheden
voor vervolging van uitreizigers wegens genocide.
Beleid inzake terugkeerders
Zoals uw Kamer bij verschillende gelegenheden is meegedeeld1 beoordeelt het Kabinet het vraagstuk van de terugkeer van Nederlandse uitreizigers
aan de hand van de volgende drie uitgangspunten: de veiligheidssituatie in de regio,
de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkenen. Daarnaast weegt mee
dat het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied stuurt om Nederlandse uitreizigers
terug te halen. Wanneer personen zich melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging
in de regio kan terugkeer naar Nederland plaatsvinden onder begeleiding van de Koninklijke
Marechaussee. Na aankomst in Nederland wordt de verdachte aangehouden voor verhoor
en kan het Openbaar Ministerie wanneer dat opportuun wordt geacht besluiten tot vervolging.
Het land waar betrokken personen zich hebben gemeld kan echter ook besluiten om tot
vervolging over te gaan. Nederland kan het betreffende land ook vragen om uitlevering.
Ontwikkelingen 2018
Op 20 februari 2018 heeft de rechtbank Rotterdam ten aanzien van een Nederlandse uitreiziger
een bevel gevangenneming uitgevaardigd. In vervolg hierop heeft in maart 2018 een
bezoek van de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Bagdad plaatsgevonden,
waarbij is gesproken met de Iraakse Chief Justice en waarbij is verkend of samenwerking
voor de terugkeer van Nederlandse uitreizigers eventueel mogelijk zou zijn. Daarna
zijn er op 6 juni 2018 en 27 november 2018 op verzoek van het OM arrestatiebevelen
overhandigd aan de Beneluxvertegenwoordiging van de Democratic Federation of Northern
Syria. Deze organisatie maakt deel uit van de Syrian Democratic Forces (SDF) die de
kampen in Noordoost Syrië beheren. Deze vertegenwoordiging heeft aangeboden om als
liaison op te treden als Nederland aan een oplossing wil werken. Vanuit Nederland
is toegelicht dat Nederland geen onderdanen uit de kampen haalt en dat een beroep
op consulaire bijstand kan worden gedaan als zij zich bij een Nederlandse diplomatieke
vertegenwoordiging in de regio melden. Op 2 januari 2018 en op 15 juni 2018 zijn er
door de advoca(a)t(en) bij de rechtbank op grond van artikel 36 Wetboek van Strafvordering
verzoeken ingediend tot beëindiging van de strafzaak.
Bevelen gevangenneming
Op 8 januari 2019 heeft de rechtbank Rotterdam nieuwe bevelen tot gevangenneming ter
uitlevering uitgevaardigd. De 6 beschikkingen zijn op 23 januari door het OM ontvangen
en onder de aandacht gebracht bij de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechter
hanteert in de beschikkingen een kader dat in wezen overeenkomt met de hiervoor genoemde
uitgangspunten en hecht eveneens aan waarborgen ten aanzien van de veiligheid van
de betrokken personen en hierover te maken afspraken met – in dit geval – Irak. In
de beschikking draagt de rechtbank de Officier van Justitie op de bevelen «onder de
aandacht te brengen van de Minister van Justitie en Veiligheid en al het nodige te
doen om het er toe te leiden dat door of in opdracht van de Minister voor zover mogelijk
alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om te bewerkstelligen dat:
• de verdachte zal worden overgebracht naar de grens met Irak, naar de Koerdische Autonome
Regio;
• de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio daar gereed zullen staan en de verdachte
daar op basis van de internationale signalering aan zullen houden en vervolgens zullen
overbrengen naar het Nederlandse consulaat-generaal in Irak;
• de verdachte vervolgens via het Nederlandse consulaat-generaal in Irak zal worden
overgebracht naar Nederland, met het doel de aanhouding, strafrechtelijke vervolging
en berechting van de verdachte in Nederland mogelijk te maken;
• en hierbij door de Nederlandse autoriteiten met de Iraakse autoriteiten zal worden
overeengekomen dat (in verband met de mogelijkheid van oplegging van de doodstraf
in Irak) wordt gegarandeerd dat de verdachte niet in Irak zal worden vervolgd.»
Aangezien niet de Minister, maar de officier van justitie partij is in het strafproces,
heeft de rechtbank aan de officier van justitie opdracht gegeven het bevel tot gevangenneming
«onder de aandacht te brengen» van de Minister. Het kabinet neemt deze bevelen tot
gevangenneming uiterst serieus. De advocaten van de verdachten hebben op grond van
artikel 36 Wetboek van Strafvordering verzocht om beëindiging van de strafzaak. Als
er geen daadwerkelijke vorderingen zijn ten aanzien van de terugkeer in de zin dat
niet al het mogelijke wordt gedaan om berechting in Nederland mogelijk te maken, kan
de rechtbank besluiten het verzoek van de advocaten in te willigen en de strafzaak
te beëindigen. In dat geval kan het OM deze personen niet meer vervolgen voor de feiten
waarvan zij worden verdacht. Gesteld voor de keuze tussen terugkeer naar Nederland
waar de verdachten kunnen worden berecht en een situatie waarin de verdachten (uiteindelijk)
kunnen terugkeren naar Nederland en vervolgens vrijuit gaan, zet het Kabinet in op
het onderzoek naar de mogelijkheid om aan de beschikking van de rechtbank gevolg te
geven.
Naast de 6 beschikkingen die zijn doorgestuurd aan de Minister, heeft de officier
van justitie tevens brieven gestuurd over 4 vrouwen die in een vergelijkbare situatie
verkeren als de 6 vrouwen waar de rechtbank zich over heeft uitgesproken. Het kabinet
neemt deze 4 vrouwen mee in hun onderzoek hoe aan de beschikking van de rechtbank
gevolg te geven. Gezien de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen
en de veiligheid van betrokkenen zal dit enige tijd in beslag nemen.
Nederlandse verantwoordelijkheid ten aanzien van kinderen van overleden uitreizigers
op grond van het IVRK
Op grond van het verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) moeten bij alle maatregelen
betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Staten
die partij zijn hebben zich ertoe verbonden het kind te verzekeren van de bescherming
en de zorg die nodig zijn voor het welzijn van het kind, en alle hiertoe passende
wettelijke en bestuurlijke maatregelen te nemen2.
In mijn brief van 26 juni 2018 naar aanleiding van het standpunt van de Kinderombudsman
van 19 april 2018 is ingegaan op de verplichtingen die de Nederlandse Staat heeft
op grond van het IVRK (Kamerstuk 29 754, nr. 461). Toegespitst op de situatie van Nederlandse kinderen die alleen achterblijven hebben
de bepalingen uit het IVRK een nog indringender betekenis. Het kabinet bestudeert
tegen deze achtergrond of en hoe de kinderen van overleden uitreizigers terug kunnen
keren naar Nederland. De terugkeer van (achtergebleven) kinderen is echter onveranderd
complex. Zo zal in het kader van een eventuele repatriëring de Nederlandse nationaliteit
van de kinderen moeten kunnen worden vastgesteld. De situatie in de regio is echter
onveilig en Nederland stuurt geen mensen naar onveilig gebied. Daarnaast heeft Nederland
geen diplomatieke betrekkingen met Syrië, de Nederlandse ambassade in Syrië is gesloten
waardoor de handelingsmogelijkheden beperkt zijn.
Vervolging voor mogelijke genocide
Uw Kamer heeft eveneens verzocht in deze brief in te gaan op de vervolging van uitreizigers
voor mogelijke genocide.
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland heeft
een leidende rol aangenomen waar het gaat om onderzoek naar misdaden door ISIS. Voor
misdrijven gepleegd door alle partijen in Syrië is er sinds een paar jaar de zogenaamde
«bewijzenbank», het International Impartial Independent Mechanism
(IIIM), waar Nederland de grootste donor van is. Voor genocide, misdrijven tegen de
menselijkheid en oorlogsmisdrijven gepleegd door ISIS in Irak, steunde Nederland VNVR-resolutie
2379, waarmee een internationaal onderzoeksteam in het leven werd geroepen om bewijs
te vergaren. Dit mechanisme is met actieve Nederlandse steun tot stand gekomen en
wordt ook nu substantieel financieel ondersteund. De Nederlandse bijdrage is geoormerkt
voor slachtofferondersteuning en getuigenbescherming. Daarnaast heeft Nederland het
mandaat van de VN-missie in Irak weten uit te breiden: die missie gaat accountability
bevorderen, en zal het onderzoeksteam van de VN ondersteunen. Parallel daaraan roept
het kabinet Irak systematisch op de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof te
aanvaarden.
Het afgelopen jaar heeft Nederland bovendien consequent in bijeenkomsten van de VNVR
over Irak, Syrië en contraterrorisme het belang onderstreept van vervolging en berechting
van ISIS. Ook leidde Nederland de discussie over de berechting van ISIS en de erkenning
van genocide door ISIS in de VNVR en daarbuiten. We zien resultaat: in VN-rapporten
wordt nu standaard gesproken over «mogelijk genocide», ook in het recente VN-rapport
over massagraven in Irak3.
Het kabinet heeft geconcludeerd dat noch binnen de EU noch binnen de VNVR er draagvlak
is voor een ad-hoc tribunaal voor internationale misdrijven gepleegd door ISIS. Het
Internationaal Strafhof is opgericht voor de berechting van dergelijke internationale
misdrijven. Het kabinet roept daarom Irak systematisch op de rechtsmacht van het Internationaal
Strafhof te aanvaarden, en de VNVR om de situatie in Syrië naar het Strafhof te verwijzen.
Tot op heden hebben zowel Irak als Syrië de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof
niet aanvaard. Het kabinet zal zich echter blijven inspannen, o.a. in de Raad Buitenlandse
Zaken, om draagvlak te vinden voor het gebruik van bestaande internationale mechanismes
ter versterking van de lokale berechting van ISIS strijders in Syrie en/of Irak.
Nederland zal zich blijven inzetten voor waarheid en gerechtigheid voor de slachtoffers
van ISIS. Zo ver is het nog niet. Ondertussen blijft het dan ook van belang om sporen
en bewijsmateriaal zoveel mogelijk te verzamelen en veilig te stellen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken