Brief regering : Toezeggingen gedaan tijdens het debat over de Wet verbod pelsdierhouderij op 13 februari 2019
35 006 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2019
Tijdens het debat van 13 februari jl. over de wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij
in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke
herstelsancties ter handhaving van die wet (Kamerstuk 35 006), heb ik toegezegd uw Kamer over enkele onderwerpen aanvullend schriftelijk te informeren
en mijn reactie te geven op een tweetal moties (Handelingen II 2018/19, nr. 53, Handhaving
Wet verbod persdierhouderij). Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.
Uw Kamer heeft mij gevraagd of de controle in 2016 en 2017 heeft plaatsgevonden op
basis van verkeerde instructie van de NVWA.
Op de pelsdierhouderijbedrijven vindt de paring tussen reuen en teven plaats in de
maand maart. Vanaf eind april worden de pups geboren. In 2016 zijn de tellingen op
de pelsdierhouderijbedrijven door de NVWA uitgevoerd in de periode eind maart / begin
april. Tijdens die inspecties in 2016 werd door de bedrijven de vraag gesteld wanneer
nertsen worden geteld als fokdier. Uitgangspunt was dat alle vrouwelijke dieren op
het bedrijf als fokdier geteld moesten worden op basis van de definitie in de regelgeving,
waarbij onder fokdier wordt verstaan een dier dat gepaard heeft of een jaar of ouder
is. In antwoord op vragen van uw Kamer in 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 730) is over de definitie van fokdier aangegeven dat uitgeselecteerde fokdieren geen
eigen categorie kennen en derhalve vallen in de categorie fokdieren. Volgens de sector
tellen echter niet al deze dieren mee.
De NVWA heeft er, mede na overleg met de sector, in 2017 voor gekozen om inspecties
bij nertsenhouders in het vervolg uit te voeren omstreeks de maand juni. Op dat moment
in het jaar is er in ieder geval geen discussie of een dier meetelt als fokdier, omdat
het dier dan een jaar of ouder is.
Daarnaast ben ik gevraagd uw Kamer te informeren over de afspraken die over de overtredingen
in 2016 zijn gemaakt met het Openbaar Ministerie.
De rechtbank Den Haag heeft de Wet verbod pelsdierhouderij op 21 mei 2014 buiten werking
gesteld. Dat betekende dat de wet niet gehandhaafd kon worden. Op 10 november 2015
heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank vernietigd. De vernietiging
van dit vonnis betekent dat de Wet verbod pelsdierhouderij vanaf die datum weer gehandhaafd
kon worden. Tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag is vervolgens cassatie ingesteld
bij de Hoge Raad. Gelet op de bijzondere situatie heeft mijn voorganger in 2015 met
het Openbaar Ministerie afgesproken dat, in afwachting van het arrest van de Hoge
Raad, wel inspecties zouden plaatsvinden door de NVWA, maar dat het Openbaar Ministerie
nog niet tot vervolging zou overgaan. Indien het cassatieberoep zou worden verworpen,
zou het Openbaar Ministerie zaken aanhangig maken bij de rechter. Hierover heeft mijn
voorganger u destijds bij brief (Kamerstuk 30 826, nr. 43) geïnformeerd.
Op 16 december 2016 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. In de periode
tussen het arrest van het gerechtshof Den Haag en het arrest van de Hoge Raad heeft
de NVWA naar aanleiding van 20 inspecties een proces-verbaal van bevindingen bij het
Openbaar Ministerie aangedragen. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens besloten
om ten aanzien van deze 20 zaken niet tot vervolging over te gaan. Wel heeft het OM
met de NVWA afgesproken dat de bevindingen mee zouden worden genomen indien bij een
nieuwe inspectie een overtreding zou worden geconstateerd. De bevoegdheid om tot vervolging
over te gaan lag niet bij mijn voorganger en ligt niet bij mij, maar ligt bij het
Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft de betreffende pelsdierhouders in maart 2017 een brief
gestuurd dat het niet zou overgaan tot vervolging op basis van de in 2016 opgemaakte
processen verbaal van bevindingen, maar dat de NVWA in 2017 inspecties zou uitvoeren
op alle betreffende pelsdierhouderijen. Als de NVWA herhaalde overtredingen zou constateren,
dan zou het Openbaar Ministerie streng interveniëren.
Gegeven deze brief van het Openbaar Ministerie aan de pelsdierhouders heeft geen uitspraak
plaatsgevonden over de processen verbaal van bevindingen van 2016 en is derhalve niet
vast komen te staan of al dan niet sprake was van overtredingen.
Er zal, gelet op het vertrouwensbeginsel, voor de in 2016 geconstateerde overtredingen
geen vervolging meer worden ingesteld.
In 2017 heeft de NVWA alle pelsdierhouders middels een brief geïnformeerd dat onaangekondigde
inspecties zouden gaan plaatsvinden. De pelsdierhouderijen waartegen proces-verbaal
van bevindingen zijn opgemaakt in 2016, zijn in 2017 nogmaals geïnspecteerd. Bij die
inspecties zijn geen overtredingen vastgesteld.
Hiernaast heeft de NVWA in 2017 ook aselect nog 20 inspecties uitgevoerd. Bij deze
aselecte inspecties is één overtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij geconstateerd,
waarvoor proces-verbaal is opgemaakt en door het Openbaar Ministerie tot vervolging
is overgegaan.
Tenslotte heb ik uw Kamer toegezegd mijn reactie te geven op een tweetal moties van
het lid Ouwehand (PvdD) die zij overweegt in stemming te brengen. De motie met Kamerstuk
35 006, nr. 10 verzoekt de regering de afspraken die de toenmalige Staatssecretaris van Dam heeft
gemaakt met het OM aan de Kamer te sturen. Aan de strekking van deze motie is tegemoet
gekomen met de informatie in deze brief en daarom is de motie overbodig en ontraad
ik de motie.
De motie met Kamerstuk 35 006, nr. 11 verzoekt de regering in te zetten op vervolging van de geconstateerde overtredingen
in 2016. Aangezien het Openbaar Ministerie de processen-verbaal met een brief aan
de betreffende pelsdierhouders heeft afgedaan en ik de zelfstandige bevoegdheid van
het OM van grote waarde acht, ontraad ik uw Kamer de aanname van deze motie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit