Brief regering : Kabinetsreactie op het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen
32 752 Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)
Nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 januari 2019
De Wet financiering politieke partijen (verder: de Wfpp) is op 1 mei 2013 in werking
getreden. In de Wfpp is bepaald dat uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van
de wet een verslag aan de Staten-Generaal wordt aangeboden over de doeltreffendheid
en de effecten van de paragrafen 3 tot en met 5 van de wet in de praktijk. Het vorige
kabinet heeft voorafgaand aan de evaluatie echter geconstateerd dat gelet op ontwikkelingen
als de veranderde rol en positie van politieke partijen, de opkomst van lokale partijen
en aanvullende democratische instrumenten als referenda en andere vormen van burgerparticipatie,
een integrale evaluatie van de wet wenselijk was. Tijdens de plenaire behandeling
van de Wfpp in de Eerste Kamer is toegezegd dat voor deze taak een onafhankelijke
commissie zou worden ingesteld.1 Het vorige kabinet heeft daarom de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering
politieke partijen (verder: de commissie-Veling) ingesteld en haar de opdracht gegeven
om de Wfpp integraal te evalueren. De commissie-Veling heeft op 1 februari 2018 haar
eindverslag «Het publieke belang van politieke partijen» aan mij aangeboden.2
In deze brief wordt gereageerd op het advies van de commissie-Veling en wordt de kabinetsvisie
over de rol en positie van politieke partijen uiteengezet. De bijlage bevat een overzicht
van de maatregelen die het kabinet gaat treffen3.
1. De rol en positie van politieke partijen anno nu
Functieverandering, maar geen functieverlies
De rol en positie van politieke partijen is als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen
wel veranderd, maar politieke partijen zijn nog steeds van groot belang in onze democratie.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke ontwikkelingen als ontzuiling en individualisering hebben de afgelopen
decennia de rol en positie van politieke partijen beïnvloed. Als gevolg van deze ontwikkelingen
is de vaste achterban van de meeste politieke partijen kleiner en diffuser geworden.
Dit komt met name tot uiting in de forse daling van het aantal leden van politieke
partijen (van ruim 750.000 in 1956 naar circa 300.000 in 2000, sindsdien is het min
of meer stabiel) en de toegenomen fluctuatie van de verkiezingsuitslagen (in de periode
1950–1990 wisselde per verkiezing 5 à 10% van de zetels van «eigenaar». Sinds de jaren
negentig is dit percentage toegenomen tot 15 à 25% van de zetels). Een andere relevante
maatschappelijke ontwikkeling is het toegenomen risico op onwenselijke beïnvloeding
van de Nederlandse democratie en daarmee van de Nederlandse politieke partijen. Dit
gaat in de eerste plaats om financiële beïnvloeding uit het buitenland van onze politieke
partijen. Daarnaast is ook het risico op (digitale) beïnvloeding van verkiezingscampagnes
en politieke partijen toegenomen. De positie van decentrale politieke partijen) is
door deze ontwikkelingen eveneens veranderd. Daarnaast zijn deze partijen beïnvloed
door ontwikkelingen in het decentraal bestuur zelf, zoals de daling van het aantal
gemeenten en het zwaarder geworden takenpakket van het lokaal bestuur. Een andere
belangrijke ontwikkeling is de forse groei van het aantal lokale partijen: hun zeteltal
in de gemeenteraden is toegenomen tot circa 35% van het totaal en in ongeveer driekwart
van de gemeenten maakt ten minste één lokale partij deel uit van het college van burgemeester
en wethouders.
Functieverandering maar geen functieverlies
De rol en positie van politieke partijen is als gevolg van deze ontwikkelingen veranderd,
maar dat betekent geenszins dat hun belang voor onze democratie is afgenomen. Zij
vervullen nog steeds hun drie klassieke kerntaken: 1) werving en selectie van kandidaten
voor volksvertegenwoordigende functies en andere functies in het openbaar bestuur,
2) articulatie, aggregatie en programmering van belangen en wensen uit de samenleving
en 3) communicatie en mobilisatie. Wel is de wijze waarop politieke partijen invulling
geven aan deze functies veranderd. Voorheen konden politieke partijen bijvoorbeeld
bij de rekrutering van kandidaat-politieke ambtsdragers putten uit een groot reservoir
van partijleden, die langdurig hun sporen in de politieke partij of daaraan verwante
organisaties hadden verdiend. Nu komt het voor dat politieke partijen een beroep doen
op mensen die nog maar kort lid van de partij zijn, of zelfs nog partijlid moeten
worden. De rekruteringsfunctie van de politieke partijen is echter nog van onverminderd
groot belang en dat geldt ook voor hun overige functies.
Het belang van politieke partijen is derhalve nog steeds groot. Het kabinet is daarom
met de commissie-Veling van mening dat politieke partijen nog altijd de primaire intermediair
tussen bestuur en samenleving zijn en verwacht dat dit in elk geval in de nabije toekomst
zo zal blijven. Dat betekent echter niet dat het partijlandschap onveranderd zal blijven:
net zoals in de afgelopen decennia zullen er nieuwe partijen in het parlement en de
decentrale volksvertegenwoordigingen worden verkozen. Andere partijen zullen juist
verdwijnen of in gewijzigde vorm verder gaan. Evenmin betekent dit dat politieke partijen
per definitie de vorm van een traditionele partij met leden en afdelingen zullen moeten
hebben. Op dit moment experimenteert een aantal politieke partijen al met andere vormen
van lidmaatschap/verbondenheid en organisatiemodellen. Het denken over partijvernieuwing
is dan ook volop gaande en het kabinet wil hier binnen de wettelijke kaders zoveel
mogelijk ruimte voor bieden.
2. Politieke partijen en de overheid
Het kabinet gaat werken aan een Wet op de politieke partijen
Het kabinet gaat de belangrijke positie van politieke partijen in onze democratie
versterken en hun wettelijke positie vastleggen in een Wet op de politieke partijen.
Ontwikkeling wet- en regelgeving politieke partijen
In de Nederlandse democratische traditie wordt grote waarde toegekend aan de onafhankelijke
positie van politieke partijen. Als gevolg hiervan kent Nederland van oudsher weinig
wet- en regelgeving over politieke partijen. Zo bestaat de politieke partij niet zodanig
als rechtsvorm en gelden er daardoor in beginsel geen vormvereisten voor politieke
partijen. De afgelopen decennia zijn er gaandeweg echter wel in toenemende mate regels
over – en voor politieke partijen in wetten en regelingen opgenomen.4 Zo wordt bijvoorbeeld in de Wfpp de eis gesteld dat politieke partijen om voor subsidie
in aanmerking te komen ten minste 1.000 leden moeten hebben, die jaarlijks minimaal
€ 12 aan contributie betalen en vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben.
In tegenstelling tot een aantal andere westerse democratieën kent Nederland echter
geen Wet op de politieke partijen (verder de WPP). De Staatscommissie parlementair
stelsel heeft dit vraagstuk in haar eindrapport aan de orde gesteld. Volgens de staatscommissie
zouden in een WPP regels over een partijverbod en de procedurele aspecten daarvan,
alsmede regels over digitale campagnevoering kunnen worden gesteld. Ook zouden de
transparantieregels uit de Wfpp in deze wet kunnen worden opgenomen.5 De commissie-Veling heeft in dit kader opgemerkt dat de subsidieregeling in de Wfpp
niet de plek is om organisatorische eisen aan de politieke partijen te stellen. Indien
de wetgever dit nodig vindt voor het goed functioneren van de democratie, dan zou
dit in een WPP moeten worden geregeld.6
Versterking wettelijke positie politieke partijen: Wet politieke partijen
Het kabinet kan zich in hoge mate vinden in de argumenten ten gunste van een WPP en
acht het van belang dat de belangrijke positie van politieke partijen in onze democratie
op passende wijze in wetgeving tot uitdrukking komt. Het kabinet vindt het daarom
wenselijk om de wetgeving over politieke partijen zoveel mogelijk te bundelen in één
specifieke wet en gaat daarom een WPP voorbereiden. Het kabinet deelt het standpunt
van de commissie-Veling dat de subsidie voor de politieke partijen essentieel is om
hun voor de democratie essentiële taken volledig uit te kunnen voeren. Tevens vindt
het kabinet het vanzelfsprekend dat alle politieke partijen en hun neveninstellingen
transparant moeten zijn over hun inkomsten. Daarom zal de Wfpp volledig worden geïntegreerd
in de WPP. Het kabinet deelt eveneens het standpunt van de commissie-Veling dat decentrale
politieke partijen een eigenstandige benadering verdienen. De vraagstukken van de
subsidiëring van decentrale politieke partijen en de regelgeving over de overige inkomsten
van decentrale politieke partijen zullen daarom bij de ontwikkeling van de WPP worden
betrokken. Naast de financiering kunnen bijvoorbeeld de onderwerpen die de Staatscommissie
parlementair stelsel heeft geagendeerd, waaronder in elk geval de organisatorische
eisen aan politieke partijen, een plek in de WPP krijgen.
3. Maatregelen in aangepaste Wfpp
De WPP zal naar verwachting nog deze kabinetsperiode in procedure worden gebracht,
maar de voorbereiding zal enige tijd vergen Een groot aantal voorstellen van de commissie-Veling
kan echter op kortere termijn worden geïmplementeerd. Het kabinet is voornemens om
kort na de zomer van 2019 een voorstel tot wijziging van de Wfpp in procedure te brengen.
In de bijlage7 treft u een overzicht aan van achtereenvolgens de conclusies, uitgangspunten en maatregelen
(1 t/m 9), de punten waarop de Wfpp wordt aangepast (10 t/m 29), de maatregelen die
worden onderzocht bij de voorbereiding van de WPP (30 t/m 36) en de maatregelen die
reeds zijn genomen ter versterking van de politieke partijen in het decentraal bestuur
(37 en 38).
In de volgende paragrafen wordt waar nodig toegelicht welke overwegingen het kabinet
heeft gehad bij de besluitvorming hierover. De paragrafen gaan achtereenvolgens over
de subsidiëring van de landelijke partijen, regelgeving overige inkomsten landelijke
partijen, buitenlandse financiering van politieke partijen, regelgeving decentrale
politieke partijen en toezicht en sancties.
4. Subsidiëring landelijke partijen
Belang electorale steun wordt sterker tot uitdrukking gebracht in subsidie
De subsidie wordt voortaan gekoppeld aan het aantal zetels dat een partij bij de verkiezingen
heeft gewonnen en niet aan het actuele zeteltal. Na een verkiezing wordt de subsidie
in een jaar tijd in vier stappen van 25% aangepast.
Subsidievoorwaarden
Het kabinet deelt de opvatting van de commissie-Veling dat organisatorische eisen
aan politieke partijen niet langs de weg van de subsidiëring moeten worden geregeld.
Gelijktijdig moet het mogelijk blijven om aan een politieke partij die subsidie wil
ontvangen aanvullende eisen te kunnen stellen. Een voorbeeld hiervan is dat een politieke
partij, alvorens aanspraak op subsidie te kunnen maken, moet hebben aangetoond over
een bepaalde steun onder de kiezers te beschikken. Het kabinet steunt daarom het voorstel
van de commissie-Veling om de huidige eis, dat een politieke partij ten minste één
zetel in de Staten-Generaal moet hebben, te handhaven en de subsidie voortaan te berekenen
op basis van het totaal aantal zetels dat een politieke partij bij de meest recente
verkiezing van de Tweede Kamer of Eerste Kamer heeft behaald en niet op basis van
het actuele zeteltal. Met deze maatregel komt de relatie tussen de hoogte van de subsidie
en de electorale steun voor een politieke partij beter tot uitdrukking dan bij de
huidige regeling. Bovendien wordt voorkomen dat politieke partijen, die nog niet hebben
aangetoond voldoende steun van de kiezers te kunnen verwerven, toch al subsidie kunnen
krijgen. Gelet op het belang van de verbondenheid van de hoogte van de subsidie met
de electorale steun neemt het kabinet het voorstel van de commissie-Veling om 1,5
miljoen euro te verplaatsen van de maatstaf zetels naar de maatstaf leden niet over.
Een randvoorwaarde voor de koppeling tussen electorale steun en de subsidie is dat
politieke partijen na een verkiezing de tijd moeten krijgen om zich aan te passen
aan de gewijzigde omstandigheden. Op dit moment moeten politieke partijen en hun neveninstellingen
ruim drie maanden na de verkiezing hun organisatie volledig aanpassen aan de nieuwe
situatie. Bij een klein zetelverlies is dit vaak op te lossen binnen de staande organisatie,
maar van politieke partijen die een groot zetelverlies hebben geleden kan niet worden
verwacht dat zij binnen deze korte tijd hun gehele organisatie aan kunnen passen.
Het kabinet neemt daarom het voorstel van de commissie-Veling over om de subsidie
na een verkiezing in een jaar tijd in vier stappen van 25% aan te passen aan de nieuwe
subsidieverdeling.
Hoogte subsidie
De commissie-Veling heeft geconcludeerd dat de landelijke partijen meer financiële
armslag nodig hebben om hun taken in de toekomst adequaat uit te kunnen blijven voeren.
Het kabinet herkent de argumenten die de commissie-Veling hiervoor aanvoert en heeft
ook geen principiële bezwaren tegen verhoging van de subsidie. Het kabinet is nu echter
onvoldoende overtuigd dat de problemen, waarmee politieke partijen te kampen hebben
volledig kunnen worden opgelost door verhoging van de subsidie. Deze problematiek
is immers maar voor een deel van financiële aard. Ook kan een substantiële verhoging
van de subsidie de verhouding tussen de politieke partijen en de overheid veranderen.
Bijvoorbeeld doordat politieke partijen afhankelijker van de overheid zouden kunnen
worden. Gelet hierop zullen deze afwegingen worden meegenomen bij de voorbereiding
van de WPP. Het kabinet zal bij de aanpassing van de Wfpp daarom geen voorstel indienen
voor een subsidieverhoging van de politieke partijen.
5. Regelgeving overige inkomsten landelijke partijen
Transparantieregels worden aangescherpt
De regels voor giften van rechtspersonen worden aangescherpt. Giften aan neveninstellingen
worden ook voorafgaand aan een verkiezing openbaar.
Het kabinet neemt een groot deel van de aanbevelingen die de commissie-Veling in het
kader van de transparantie heeft gedaan over (18 t/m 25). Dat geldt in beginsel ook
voor de aanbeveling van de commissie om bij giften van rechtspersonen duidelijker
in beeld te brengen wie de natuurlijke personen achter deze rechtspersonen zijn. In
het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal worden bezien hoe dit precies in de wet
kan worden vastgelegd. De conclusie van de commissie-Veling, dat er onvoldoende aanleiding
is om de hoogte van giften te maximeren, deelt het kabinet eveneens. Het zal daarom
in de Wfpp geen maximum voor giften opnemen. Mocht de komende periode blijken dat
hier noodzaak toe bestaat, dan kan dit bij de voorbereiding van de WPP alsnog worden
overwogen. Dat laatste geldt ook voor het advies van de commissie-Veling om de drempel
voor openbaarmaking van giften te verlagen van € 4.500 naar € 2.500 per donateur per
jaar. Bij de inwerkingtreding van de Wfpp is voor de grens van € 4.500 gekozen omdat
dit bedrag een goede balans zou zijn tussen het belang van transparantie en het belang
van het voorkomen van te veel administratieve lasten voor de partijen. Uit de ervaring
van de afgelopen jaren blijkt niet dat er aanleiding is om deze balans te verschuiven
en daarom zal het kabinet hier nu geen voorstel voor indienen. De aanbeveling van
de commissie-Veling om de stichtingen ter ondersteuning van de Tweede Kamerfracties
te kwalificeren als neveninstelling in de zin van de Wfpp neemt het kabinet evenmin
over. Dit is reeds afdoende geregeld in het reglement voor ondersteuning van Tweede
Kamerfracties, waar voor de openbaarmaking van giften en schulden hetzelfde regime
geldt als in de Wfpp. Zolang deze verplichtingen in dit reglement worden gehandhaafd,
is er geen aanleiding om deze stichtingen onder het regime van de Wfpp te brengen.
6. Buitenlandse financiering van politieke partijen
Giften uit het buitenland worden beperkt
Giften vanuit landen buiten de EU worden verboden en alle giften uit EU-lidstaten
niet zijnde Nederland worden openbaar.
Op dit moment maakt de wet geen onderscheid tussen giften uit Nederland en giften
uit het buitenland. Sinds enige jaren is de aandacht voor onwenselijke buitenlandse
beïnvloeding van onze democratie echter toegenomen. Het kabinet beschouwt dit als
een in potentie risicovolle ontwikkeling en wil onze democratie en politieke partijen
hier zoveel mogelijk van vrijwaren. In het regeerakkoord is daarom afgesproken dat
geldstromen vanuit het buitenland naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties
meer transparant worden gemaakt en dat geldstromen uit onvrije landen zoveel mogelijk
zullen worden beperkt.8 Voor politieke partijen is de transparantie van giften reeds geregeld in de Wfpp.
De gedachte daarachter is dat het beeld van politieke partijen van essentiële betekenis
is voor het vertrouwen van de burger in de politiek, aangezien alleen al de schijn
van belangenverstrengeling het aanzien van de democratie kan schaden.9 Gelet op de bijzondere positie van politieke partijen in onze democratie, zoals is
beschreven in de eerste paragraaf van deze brief en onderkend door het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens, acht het kabinet het noodzakelijk om vast te houden aan
een eigenstandig regime voor politieke partijen.10 De Minister voor Rechtsbescherming werkt aan een regeling voor transparantie van
geldstromen aan andere maatschappelijke en religieuze organisaties.
Gezien het toegenomen risico van buitenlandse beïnvloeding van onze democratie neemt
het kabinet de aanbeveling van de commissie-Veling over om giften aan politieke partijen
uit het buitenland, met uitzondering van giften van in het buitenland woonachtige
Nederlandse kiesgerechtigden, te verbieden. Het kabinet maakt in afwijking van het
advies van de commissie-Veling een uitzondering voor giften vanuit de Europese Unie.
De aanbeveling van de commissie-Veling sluit aan bij de bijzondere positie van en
het regime voor politieke partijen in onze democratie. In het voorstel tot aanpassing
van de Wfpp zal deze regeling nader worden uitgewerkt. Het kan daarbij een optie zijn
om te kiezen voor een vergelijkbare regeling als die nu reeds voor anonieme giften
geldt (zie artikel 23 van de Wfpp). Indien deze regeling zou worden overgenomen zouden
giften uit het buitenland moeten worden gemeld aan de toezichthouder en, indien zij
niet kunnen worden geretourneerd aan de donateur, moeten worden overgemaakt op een
daartoe door de toezichthouder aan te wijzen rekening. Bij de uitwerking van het voorstel
tot aanpassing van de Wfpp zal ook aandacht worden besteed aan het vraagstuk van de
handhaving, waarbij er mede gezien het relatief beperkte aantal organisaties dat onder
de reikwijdte van de Wfpp valt, in beginsel van wordt uitgegaan dat de huidige regelgeving,
waarbij politieke partijen onder meer een accountantsverklaring moeten verstrekken
aan de toezichthouder, toereikend zal zijn.11
Gelet op het vrije verkeer van kapitaal en de nauwe banden die de meeste Nederlandse
politieke partijen met Europese zusterpartijen hebben, moet het mogelijk blijven om
financiële relaties met politieke partijen uit de Europese Unie te onderhouden.12 Giften uit de Europese Unie worden daarom uitgezonderd van het verbod. Wel vindt
het kabinet dat bij giften vanuit de EU het belang van transparantie zwaarder weegt
dan het belang van het voorkomen van te veel administratieve lasten. Het kabinet heeft
daarom besloten dat alle giften aan Nederlandse politieke partijen uit EU-lidstaten
– niet zijnde Nederland – openbaar moeten worden. Met deze maatregelen wordt tevens
uitvoering gegeven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie waarin het kabinet
werd opgeroepen om voorstellen te doen om buitenlandse financiering van politieke
partijen te beperken.13
7. Regelgeving decentrale politieke partijen
Contactpunt lokale partijen ingesteld
ProDemos heeft op verzoek van het kabinet een Contactpunt Lokale Partijen ingesteld,
dat de bestuursleden en de leden van lokale partijen gaat ondersteunen.
Maatregelen ter ondersteuning van decentrale politieke partijen
Net zoals bij de landelijke partijen heeft de overheid een rol bij het ondersteunen
van deze partijen. Het kabinet heeft een begin gemaakt met het oppakken van deze rol.
Ten eerste is het begonnen met het inventariseren van de ondersteuningsbehoefte van
decentrale politieke partijen. De afgelopen maanden hebben regiobijeenkomsten met
vertegenwoordigers van lokale partijen plaatsgevonden. Ook is er met de directeuren
van partijbureaus en bestuurdersverenigingen van landelijke partijen over deze materie
gesproken. De gesprekken met de vertegenwoordigers van zowel de lokale partijen als
de landelijke partijen zullen de komende jaren structureel worden voortgezet. Voorts
heeft het kabinet ProDemos gevraagd een contactpunt voor lokale partijen in te richten.
Dit contactpunt is in het najaar van 2018 van start gegaan en gaat de bestuursleden,
vrijwilligers en leden van de lokale partijen ondersteunen en zal zo een belangrijke
bijdrage leveren aan het versterken van de lokale democratie. Het contactpunt concentreert
zich hierbij op de uitvoering van in de Wfpp genoemde basistaken, op deskundigheidsbevordering
en op een helpdeskfunctie voor lokale partijen. Ook brengt het de precieze ondersteuningsbehoefte
van deze partijen in beeld. Het kabinet zal de werking van het contactpunt en de opbrengst
van de inventarisatie van de ondersteuningsbehoefte van de lokale partijen na een
jaar evalueren en de uitkomst daarvan benutten om de vervolgfase vorm te geven. Die
vervolgfase is erop gericht in enkele regio’s ook lokaal praktische ervaring op te
doen met de ondersteuningsbehoefte van de decentrale politieke partijen.
Besluitvorming wetgeving decentrale partijen
Naar verwachting zal in het najaar van 2019 duidelijk zijn waar de exacte ondersteuningsbehoefte
van de decentrale politieke partijen ligt en zal er beter inzicht zijn in de achtergrond
van lokale partijen. De resultaten hiervan zullen, evenals de aanbevelingen van de
Commissie-Veling over de subsidiëring van decentrale politieke partijen, worden betrokken
bij de voorbereiding van de WPP. Hierbij zal ook worden gekeken naar de vraag of subsidiëring
van decentrale politieke partijen op termijn een optie kan zijn. Indien deze vraag
bevestigend wordt beantwoord, zal dan worden bezien hoe dit kan worden georganiseerd
op een wijze die rekening houdt met de diversiteit aan decentrale politieke partijen
en gemeenten en de grote schaal van de opgave.
Het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal derhalve geen regeling voor subsidiëring
van decentrale politieke partijen bevatten. Het kabinet deelt de opvatting van de
commissie-Veling dat het alleen opportuun is om bindende regels over de overige inkomsten
van decentrale politieke partijen op te leggen indien er een subsidieregeling komt.
Daarom zal er in het voorstel tot aanpassing van de Wfpp geen wijziging op dit punt
worden voorgesteld. Ook dit vraagstuk zal daarom worden betrokken bij de voorbereiding
van de WPP. Daarop vooruitlopend gaat het Ministerie van BZK in overleg met vertegenwoordigers
van decentrale politieke partijen en decentrale overheden een instrument ontwikkelen,
dat decentrale politieke partijen kunnen benutten om op vrijwillige basis de transparantie
over hun geldstromen te vergroten.
8. Toezicht en sancties
Minister BZK blijft toezichthouder, adviesrecht Ctfpp wordt uitgebreid
Het advies van de commissie-Veling wordt overgenomen om de Minister van BZK als toezichthouder
te handhaven en het adviesrecht van de Ctfpp naar de hele wet uit te breiden.
Het kabinet sluit zich aan bij de constatering van de commissie-Veling dat zich in
de praktijk weinig problemen met de inrichting van het toezicht voordoen. Het kabinet
ziet derhalve geen aanleiding om de bestaande systematiek ingrijpend te wijzigen.
In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp zal het kabinet het advies van de commissie-Veling
op dit punt overnemen: de Minister van BZK blijft toezichthouder en de rol van de
Commissie toezicht financiën politieke partijen zal op de door de commissie-Veling
voorgestelde punten worden versterkt. Bij de voorbereiding van de WPP zal worden bezien
of deze vorm van toezicht dan nog steeds passend is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.