Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Bangkok, 27 september 2018
35 128 (R2118) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Bangkok, 27 september 2018
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
25 januari 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
24 februari 2019.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt
niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid
jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 januari 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 27 september 2018 te Bangkok tot stand gekomen verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse administratieve
bijstand (Trb. 2018, nr. 177).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 25 januari 2019 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van
Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
In januari 2018 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een verdrag inzake
wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en het Koninkrijk Thailand (hierna: «het Verdrag»). De onderhandelingen zijn gestart
op initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden. Tijdens genoemde besprekingen werd
tussen de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Koninkrijk) en
het Koninkrijk Thailand (hierna: Thailand) overeenstemming bereikt over de verdragstekst.
Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude
is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties
van de landen binnen het Koninkrijk en van Thailand. Het Verdrag beoogt een bilateraal
kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen en biedt
de douanediensten van het Koninkrijk de mogelijkheid om essentiële informatie uit
te wisselen met de douane van Thailand.
Het Verdrag dient ten eerste ter voorkoming, opsporing en bestrijding van fraude met
betrekking tot douanerechten en andere belastingen bij invoer («klassieke» smokkel).
Voorts ondersteunt het Verdrag de bestrijding van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire
maatregelen, van de geneesmiddelenwetgeving, van verboden met betrekking tot de in-
of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer,
bijvoorbeeld wat betreft namaakartikelen. Daarnaast kan het Verdrag middels de beoogde
informatie-uitwisseling ook bijdragen aan een betere informatiepositie van de douaneadministraties
en daarmee tot beter risicobeheer waardoor de legitieme handel kan worden bevorderd.
Dit Verdrag kan daarmee ook van belang zijn voor het Koninkrijk met het oog op de
recente groei in goederenverkeer en de verwachte verdere groei in handel met Thailand.
Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op het modelverdrag
dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO)1. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming
van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt
dit WDO-modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale
verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Het Verdrag
regelt nauwkeurig hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en
beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk
zijn. Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten
en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen
internationale rechtshulp in strafzaken.
Naar het oordeel van de regering bevat één artikel van het Verdrag eenieder verbindende
bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks
rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt
dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling
te beletten.
De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de EU is onlangs
gewijzigd; met ingang van 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten en vanaf 6 mei 2018 moeten
de EU-lidstaten Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van
27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming,
het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging
van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking
van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in beginsel hebben omgezet in nationale wetgeving. Dit was aanleiding
voor het Koninkrijk om de wijze waarop de gegevensbescherming wordt geregeld in nieuwe
douaneverdragen te wijzigen. Voorheen werd er bij douaneverdragen een bijlage opgenomen
met de belangrijkste beginselen van bescherming van persoonsgegevens. Nu is er gekozen
voor een manier die beter aansluit bij de nieuwe situatie. De gegevensbescherming
is geregeld in artikel 13 van het Verdrag. In het vierde lid van dat artikel wordt
bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd
dienen te worden op het beschermingsniveau dat de wet- en regelgeving van het land
dat de gegevens verstrekt, garandeert. Hierdoor zullen persoonsgegevens die vanuit
het Koninkrijk worden verstrekt op basis van het Verdrag in Thailand een beschermingsniveau
genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland en in de Europese Unie. Partijen
stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet-
en regelgeving die, wat Nederland betreft, zijn oorsprong vindt in de hiervoor genoemde
Verordening en Richtlijn van de Europese Unie. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens
op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van wijzigingen van de wetgeving inzake
de bescherming van persoonsgegevens na inwerkingtreding van het Verdrag zullen partijen
elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.
2. Europese Unie
Het Verdrag verruimt, zoals in het algemene deel al aangegeven, de mogelijkheden om
informatie te krijgen en draagt zo bij aan een betere informatiepositie van de beide
douaneadministraties. Daardoor zal het risicobeheer kunnen worden verbeterd en dat
heeft mede tot gevolg dat het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk nog doelmatiger
de verplichtingen die de EU oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht.
Het Caribische deel van het Koninkrijk (Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de
landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten), maakt geen deel uit van de Europese Unie en
valt daarmee niet onder de reikwijdte van het Unierecht.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Onder de term «douaneadministratie» wordt verstaan de centrale nationale administratieve
autoriteit die belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag
omschreven samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste
plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de Douane,
de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke
controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken zijn.
Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering
van het aantal aanspreekpunten in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen
te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als
centraal aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch Nederland
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) geldt
ook dat diverse instanties, belast met de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving,
bij samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba
zal de Directeur van het Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen
als centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint Maarten de
Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.
Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het
Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend.
Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin
ook regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:
a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;
b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;
c. anti-dumpingrechten; en
d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer
ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen),
veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de
internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid, het cultureel
erfgoed en het milieu.
Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens
opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981
te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking
tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (
Trb. 1988, 7). De overige definities betreffen termen die in het Verdrag regelmatig worden gebruikt.
Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)
Uitdrukkelijk is vastgelegd (eerste lid) dat het Verdrag voorziet in het verlenen
van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve
bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie
informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel
geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie
bepaalde informatie nodig heeft om een administratief onderzoek te kunnen afronden.
Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de
logistieke keten en op betrokken (rechts)personen. De uitvoering van de bijstand zal
geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van
de verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede lid).
Dit artikel omschrijft voorts het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt
verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit
laatste betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit
hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak.
Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de
Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve
autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie
met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van deze Verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde
omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten,
ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg
van artikel 2, derde lid, van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige)
verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand
onder verdragen met andere lidstaten in het kader van de Europese Unie. Daarbij valt
te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld
op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse
bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties (Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met
andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang
hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. Thailand
zal op de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader informatie wordt doorgegeven.
Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de toepassing en handhaving van de douanewetgeving)
Het eerste lid van deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het
verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving.
Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van
de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van
de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden
van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken
met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen
en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving.
Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van
door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden
tot samenwerking in het kader van het Verdrag.
Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)
Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over activiteiten die
(kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied
van de andere partij.
Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van goederen)
Artikel 5 bevat een uitwerking van de algemene bepaling over uitwisseling van informatie,
specifiek met betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat of goederen
op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van
de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de
uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan
een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod
worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd,
kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende
partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied
zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.
Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking)
Ingevolge deze bepaling in samenhang met artikel 16 van het Verdrag kunnen de douaneadministraties
afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en
onder welke voorwaarden. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van
de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens
het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld. Op dit
moment zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.
Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie)
Ingevolge deze bepaling in samenhang met artikel 16 van het Verdrag kunnen de douaneadministraties
nadere afspraken maken over het verschaffen van informatie over goederenzendingen
voordat deze op het grondgebied van de andere partij aankomen.
Artikel 8 (Toezending van verzoeken)
Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot vorm en inhoud van het verzoek.
Verzoeken moeten in principe schriftelijk of elektronisch worden ingediend, maar in
urgente gevallen kan worden volstaan met een mondeling verzoek. Een dergelijk verzoek
wordt vervolgens zo snel mogelijk bevestigd door middel van een officiële brief.
Artikel 9 (Vergaren van informatie)
Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in,
indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld
inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de douane
van Thailand, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve
bepalingen bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.
Artikel 10 (Aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen
op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van
de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld
bij dubbele facturering of bij een niet rechtmatig beëindigd transport van goederen
tussen Thailand en een van de landen binnen het Koninkrijk, kan het onderzoek worden
versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie
verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel in een
adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van
de aangezochte douaneadministratie.
Artikel 11 (Aanwezigheid op verzoek)
Dit artikel regelt dat functionarissen van de verzoekende douaneadministratie door
de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie kunnen worden uitgenodigd, inclusief
de daarvoor geldende voorwaarden, om aanwezig te zijn bij een op basis van het verzoek
ingesteld onderzoek.
Artikel 12 (Voorwaarden voor aanwezigheid van functionarissen)
Dit artikel regelt voorts de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid
van functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt.
Zo is bijvoorbeeld vastgelegd dat functionarissen van een douaneadministratie zich
steeds als zodanig dienen te kunnen legitimeren, zolang zij uit hoofde van het Verdrag
aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 13 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie)
De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt
voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden
of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die
de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Bovendien
mag die douaneadministratie voorwaarden aan het gebruik voor andere doeleinden verbinden.
Voor een beoogd gebruik in Thailand voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse
douaneadministratie verstrekte informatie is bijvoorbeeld steeds (voorafgaande) toestemming
vereist van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.
Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is,
moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond
van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld. In het
land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie vertrouwelijk te worden
behandeld.
Het vierde lid van dit artikel regelt dat in het land waar de informatie wordt ontvangen,
voor deze informatie aldaar ten minste hetzelfde niveau van bescherming dient te gelden
als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht van het informatieverstrekkende
land het geval is. Voorts regelt het vijfde lid dat verdragsluitende partijen elkaar
in kennis stellen van de relevante regelgeving op het gebied van de bescherming van
persoonsgegevens. De uitwisseling van informatie vindt niet eerder plaats dan dat
partijen elkaar hiervan in kennis hebben gesteld. Bovendien informeren partijen elkaar
direct indien de relevante wetgeving is gewijzigd.
Artikel 14 (Weigeringsgronden)
Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd,
afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend
geval, kan worden uitgesteld. Van de kant van het Koninkrijk zal krachtens dit artikel
bijvoorbeeld geen bijstand worden verleend als deze wordt gevraagd ten behoeve van
onderzoek in een zaak die in het Koninkrijk al onderwerp is geweest van een strafvervolging.
Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt sowieso
niet verstrekt voordat daartoe toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit
verkregen is. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat
de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een
strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of uitstellen
van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.
Artikel 15 (Kosten)
De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling
van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten. Hiervan worden uitgezonderd de
gemaakte kosten voor tolken en vertalers die niet in dienst van de overheid zijn;
die kosten zullen worden gedekt door de verzoekende verdragsluitende partij.
Artikel 16 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)
De douaneadministraties kunnen ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering
van het Verdrag nadere afspraken maken binnen de kaders van dit Verdrag. De douaneadministraties
kunnen ook aparte overeenkomsten tussen instanties afsluiten, over verschillende technische
zaken van gemeenschappelijk belang. Het Koninkrijk geeft er de voorkeur aan deze afspraken
de vorm te geven van een Memorandum van Overeenstemming. Indien er echter afspraken
ter uitvoering van een specifiek artikel van het Verdrag worden vastgelegd in een
verdrag kan dit beschouwd worden als een uitvoeringsverdrag dat op grond van artikel
7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire
goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.
Artikel 17 (Territoriale toepassing)
Het Verdrag geldt, wat Nederland betreft, voor het gehele Koninkrijk.
Artikel 18 (Oplossing van geschillen)
Dit artikel regelt dat de douaneadministraties van beide verdragsluitende partijen
zullen trachten eventuele geschillen bij de toepassing of interpretatie van dit Verdrag
gezamenlijk op te lossen, zo nodig via minnelijke schikking.
Artikel 19 (Inwerkingtreding)
Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking treedt op de eerste dag van de tweede
maand nadat beide landen elkaar via diplomatieke kanalen hebben genotificeerd dat
de vereiste nationale procedures zijn doorlopen.
Artikel 20 (Herziening)
Verdragsluitende partijen kunnen op elk gewenst moment op verzoek van een van de partijen
bijeenkomen voor herziening van het Verdrag. Eventueel hieruit voortvloeiende wijzigingen
zullen ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
Artikel 21 (Duur en beëindiging)
Hoewel het Verdrag in beginsel voor onbepaalde tijd geldt, kan iedere verdragsluitende
partij de andere partij inlichten over haar voornemen tot opzegging van het Verdrag.
Indien dit aan de orde is, geldt een minimale opzegtermijn van drie maanden, met dien
verstande dat op het tijdstip van beëindiging reeds lopende onderzoeken nog conform
de bepalingen van het Verdrag zullen worden afgewikkeld.
4. Koninkrijkspositie
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag voor het gehele Koninkrijk
gelden.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken