Brief regering : Reactie over de uitvoering van de motie van de leden Ronnes en Geurts over de leegstand van agrarische bebouwing
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
Nr. 312
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2019
Op 13 februari jl. heeft uw Kamer de motie van de leden Ronnes en Geurts (Kamerstuk
29 383, nr. 289) aangenomen (Handelingen II 2017/18, nr. 51, item 7). U verzoekt de regering daarin om samen met het IPO en de VNG te onderzoeken of
het (ruimtelijke ordenings) instrumentarium voor provincies en gemeenten toereikend
is om agrarische leegstand (Vrijkomende Agrarische Bebouwing, VAB’s) aan te pakken.
Bij brief van 14 juni 2018 (Kamerstuk 29 383, nr. 300) heb ik u laten weten dat een reactie binnen de gevraagde termijn niet mogelijk was,
omdat in overleg met IPO en VNG was besloten tot een gezamenlijke digitale enquête
aan alle gemeenten en provincies. Deze enquête heeft veel informatie opgeleverd en
verdiept het bestaande beeld: het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium is toereikend1 voor de aanpak van VAB’s, maar er zijn ook wensen. De enquête heeft veel inhoudelijke
input opgeleverd. Dit plaatst VAB’s in een bredere context en geeft reliëf. Ik dank
allen die de moeite hebben genomen om zo uitgebreid te beantwoorden. Ik leid daaruit
af dat het onderwerp leeft bij de respondenten.
In deze brief, die is afgestemd met IPO en VNG, geef ik een samenvatting van de uitkomsten
van de enquête en schets ik hoe ik daarmee aan de slag wil.
In de bijlage vindt u achtergrondinformatie over agrarische leegstand, de opzet en
meer specifieke uitkomsten van de enquête2.
Gebleken is dat de gekozen aanpak het lastig maakt om de uitkomsten (cijfermatig)
te aggregeren, mede doordat toegevoegde opmerkingen de eenduidige scores op de keuzevragen
vaak nuanceren. Daarmee biedt de enquête een uitstekende basis voor verdere uitwerking,
maar wordt nu volstaan met een eigen samenvatting en beknopte analyse.
In aanvulling hierop maar ook ter ondersteuning van zowel de verdere aanpak als van
provincies en gemeenten zal Wageningen Ecological Research op mijn verzoek de belangrijkste
bevindingen uit de enquête analyseren en duiden in de bredere context van ontwikkelingen
en transities in het landelijk gebied, zoals die in de agrarische sector en bijvoorbeeld
in de klimaat- en energieopgaven te verwachten zijn.
Belangrijkste uitkomsten van de enquête
De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en
hebben daarmee het voortouw bij de aanpak van VAB-locaties.
Voor 70% van de gemeentelijke respondenten en 60% van de provinciale respondenten
is het ruimtelijk instrumentarium, al dan niet in combinatie met ander instrumentarium,
toereikend voor de aanpak van en het omgaan met agrarische leegstand.
Gemeenten noemen als belangrijkste verbeterpunten:
– de doorlooptijd van ruimtelijke procedures;
– uitbreiding van de mogelijkheden voor het toepassen van de reguliere voorbereidingsprocedure
voor het afgeven van een vergunning om van het bestemmingsplan af te wijken op grond
van de zogeheten kruimelregeling uit het Besluit Omgevingsrecht (Bor)3;
– hindernissen om gebiedsgericht (regionaal) integraal maatwerk te realiseren.
Provincies geven aan dat er behoefte is aan een breder toepasbare vereveningssystematiek,
die vaak gebaseerd is op de Wet ruimtelijke ordening.
In de contacten naar aanleiding van de enquête is gepreciseerd dat daarmee onder meer
een betere verdeling van lusten (hergebruik, ruimtewinst) en lasten (sloop) bereikt
kan worden. Ook constateren provincies dat gemeenten bestemmingen en vergunningen
niet altijd adequaat aanpassen aan het actuele gebruik.
Blijkens de enquête bieden VAB-locaties ook kansen. Meer aandacht en ondersteuning
vanuit het Rijk worden gezien als een belangrijk middel voor versnelling of een succesvolle
aanpak. Ook signaleren respondenten kansen voor slimme combinaties, zoals met de sanering
van asbest(daken), de verduurzaming en innovatie in de agrarische sector, opgaven
rondom circulaire economie (kringlooplandbouw4), energietransitie en de klimaatopgave. De dynamiek in de veehouderijsector, zoals
de beoogde warme sanering van de varkenshouderij5, biedt mogelijkheden om aandacht voor sloop en transformatie daarin mee te nemen.
Bij de aanpak van VAB’s spelen grote regionale verschillen. Deze vragen om een integrale,
gebiedsgerichte aanpak waarbij regionale of intergemeentelijke samenwerking meerwaarde
kan hebben. Uit de enquête blijkt dat dit niet altijd van de grond komt.
Beleidsreactie en vervolg
Ik ga eerst in op enkele specifieke punten en geef daarna aan hoe ik met VAB’s aan
de slag wil gaan.
De doorlooptijden van ruimtelijke procedures zijn een belangrijk punt voor de gemeenten.
Deze dienen echter ook de rechtszekerheid. In de Omgevingswet wordt zo veel mogelijk
de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd.
Voor aanzienlijk meer gevallen dan nu hoeft dan voor het afwijken van een omgevingsplan
niet langer de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb te
worden toegepast. Wel blijft voor de vaststelling van een omgevingsplan de uitgebreide
procedure gelden. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen kennisuitwisseling
en inventarisatie van de mogelijkheden die de regelgeving biedt, wellicht voor enige
tijdwinst zorgen.
De roep van gemeenten om uitbreiding van de mogelijkheden om met de zogeheten kruimelregeling
te kunnen afwijken van bestemmingsplannen vereist een zorgvuldige afweging van alle
betrokken belangen en de volledige juridische setting, zowel onder de huidige Wet
ruimtelijke ordening als onder de Omgevingswet. Ik zal in overleg met provincies en
gemeenten de specifieke wensen en eventuele mogelijkheden nader verkennen.
Uitgangspunt bij de verdere aanpak is samenwerking vanuit de specifieke rol en verantwoordelijkheid
van alle betrokken partijen. VAB’s blijven primair de verantwoordelijkheid van de
eigenaar. Echter, voor overheden neemt de noodzaak tot sloop vaak toe, bijvoorbeeld
vanwege toekomstig ruimtegebruik, behoud ruimtelijke kwaliteit, voorkomen van verstening,
verpaupering, ondermijning en criminaliteit, maar de eigenaar ziet dit meestal anders.
De omvang en complexiteit van de problematiek en de grote dynamiek in de agrarische
sector maken dat samenwerking tussen het Rijk, de decentrale overheden en andere partijen
nodig is om de aanpak van VAB’s verder te brengen. Een collectieve, integrale benadering
en een ruimtelijke matching met nieuwe opgaven en zorgvuldige afweging van (nieuwe)
functies vormen daarbij de basis.
Rondom agrarische leegstand komen immers veel vraagstukken, keuzes en belangen bij
elkaar, waaronder:
– Bevolkingsdaling (krimp) met onder meer veranderde economische – en verdienmodellen
en ruimtelijke keuzes;
– Leefbaarheid kleine kernen;
– Opgaven energie en klimaat;
– Criminaliteit, ondermijning;
– Dynamiek in de agrarische sector (sanering asbestdaken, beoogde warme sanering varkenshouderij,
kringlooplandbouw, aflopen stoppersregeling ammoniak en veehouderij per 1-1-2020);
– Achter alle VAB’s zit een ondernemer en daarmee een persoonlijke financiële setting
die kan variëren van gezond tot schrijnend.
Met behoud van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de decentrale overheden
wil ik mij vanuit een agenderende, verbindende aanpak en gebiedsgericht maatwerk richten
op twee punten:
Ten eerste: de rijksoverheid als verbindende schakel voor een goede ruimtelijke ordening
die het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van gebieden impliceert.
Vanuit een agenderende, verbindende en regisserende rol wordt de komende tijd geïnventariseerd
in hoeverre VAB’s al worden meegenomen in diverse lopende Rijkstrajecten, dan wel
of de aanpak van VAB’s daarin kan worden meegenomen.
Op verzoek van decentrale overheden of regio’s zal ik werkbijeenkomsten faciliteren
waarin kennis en best practices kunnen worden uitgewisseld en concrete verbinding
met lopende trajecten wordt gelegd, maar waarin ik ook gezamenlijk met andere stakeholders
(IPO, VNG, LTO, agrarisch adviseurs, financiers) een vervolg voor de uitkomsten van
de enquête wil onderzoeken.
Dit kan tevens input bieden voor het verbinden van praktijkervaringen met beleidstrajecten
binnen het Rijk. Ook worden gesprekken gevoerd met individuele provincies en gemeenten
die daartoe de wens of bereidheid hebben geuit.
Ten tweede: gebiedsgericht integraal maatwerk en (boven)regionale of intergemeentelijke
samenwerking versterken en ondersteunen. Elke gemeente, regio en provincie is anders.
Het lokale bestuur en – politiek bepalen de setting voor regionale samenwerking: stimulerend
of juist meer belemmerend.
Enerzijds zijn er gebieden met ruimtelijke druk in combinatie met de nabijheid van
verstedelijkt gebied of grotere kernen en anderzijds zijn er krimp- en anticipeerregio’s
waar door verschillende oorzaken de (economische) dynamiek over de hele linie afneemt.
Bij deze laatste is er vaak ook een grote opgave voor sloop of transformatie. Daarnaast
kunnen gebieden verschillen in de mogelijkheden voor nieuwe opgaven zoals het opwekken
van duurzame energie. Dit kan nieuwe mogelijkheden voor bestemmingen en economische
functies impliceren en een ander of breder perspectief bieden op de mogelijkheden
van een gebied of locatie.
Decentrale initiatieven en oplossingen uit de enquête kunnen in een gezamenlijk werk-
en leertraject een voorbeeldfunctie vervullen of bijdragen aan een beter beeld van
de vragen en dilemma’s die naar boven kunnen komen bij een «ja, mits-benadering».
Ik wil hierbij ook de mogelijkheden van datagebruik (verder) inventariseren6 en de eventuele kansen rond herverkaveling en kavelruil verkennen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties