Brief regering : Arbeidsmarkt Leraren 2018
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 344
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2019
Op dit moment werken er in Nederland ruim 230.000 mensen als leraar in de sectoren
primair onderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo).
Samen vervullen deze personen 175.000 voltijd banen.
In deze brief wordt de belangrijkste informatie over de onderwijsarbeidsmarkt op een
rij gezet, gebaseerd op recente gegevens en rapportages. In de bijlage wordt de informatie
uitgebreider en diepgaander beschreven met grafische weergaven van de resultaten1. In deze brief worden alleen feitelijke zaken over de arbeidsmarkt samengevat.
Zaken die onderstaand worden behandeld met de daarbij gebruikte bronnen:
– Personeelsaantallen en kenmerken op basis van DUO gegevens.
– Vacatures in het afgelopen jaar uit de Arbeidsmarktbarometer. Met vacatures wordt
hier bedoeld door scholen aangeboden banen, los van het feit of deze uiteindelijk
vervuld worden.
– De positie van afgestudeerden van lerarenopleidingen de eerste jaren op de arbeidsmarkt
uit het onderzoek Loopbaanmonitor.
– Personeel niet in loondienst op basis van de Jaarverslagen van de schoolbesturen.
– Arbeidsmarktramingen voor de komende jaren uit het onderzoek MIRROR. Hierin komen
ook de verwachte tekorten aan de orde.
– Bevoegdheden in het vo uit het onderzoek IPTO.
– Gegevens over uitkeringen afkomstig van het UWV.
In de bijlage komen kort aan de orde de ziekteverzuimgegevens berekend door DUO, de
looptijd van de afgesloten cao’s en de functiemix cijfers. De rapporten over de genoemde
onderzoeken worden tevens met deze brief meegezonden2.
De sectoren po, vo en mbo worden apart besproken. Naast veel overeenkomsten zijn er
namelijk duidelijke verschillen tussen de arbeidsmarkten voor leraren in de drie onderscheiden
sectoren. Uit onderzoek, dat in de bijlage besproken wordt, blijkt tevens dat er slechts
in zeer geringe mate sprake is van een overstap van leraren naar een andere onderwijssector.
De informatie in deze brief is gebaseerd op analyses van databestanden, aangevuld
met verdiepend onderzoek. Voor de analyses zijn gevalideerde bestanden nodig. Omdat
dat relatief veel tijd kost, beschrijven de resultaten niet altijd de meest actuele
situatie. De effecten van recent beleid zijn daar dan ook nog niet in terug te vinden.
Primair onderwijs
In het po werkten vorig schooljaar 126.800 personen als leraar. Meer dan de helft
van hen heeft een deeltijdbaan (0,8 fte of minder). Een op de zes heeft een baan van
0,5 fte of minder. Onder de deeltijdwerkers zijn vrouwen oververtegenwoordigd.
Op verschillende onderdelen van de arbeidsmarkt voor leraren in het po is te zien
dat deze krapper is geworden. De ramingen voor de toekomst geven aan dat het eind
hiervan nog niet in zicht is.
Het aantal vacatures stijgt fors
Uit onderzoek blijkt dat in het po het aantal online vacatures de laatste jaren fors
stijgt. Van het schooljaar 2014/2015 naar het afgelopen schooljaar bedraagt deze stijging
ruim een verdriedubbeling. Deels kan dit aan een intensiever gebruik van het internet
voor de werving liggen, maar het kan ook een teken zijn van toenemende moeite die
moet worden gedaan om aan leraren te komen.
Dat het meer moeite kost leraren te vinden, is te zien aan het feit dat voor 70% van
de vacatures voor leraren afgelopen schooljaar minder dan vijf kandidaten reageerde.
Het jaar daarvoor was dat nog 43%. Volgens de scholen was 61% van de lerarenvacatures
moeilijk vervulbaar (het jaar daarvoor 51%). Het aandeel na drie maanden niet vervulde
vacatures steeg van 13% in schooljaar 2016/2017 naar 20% in schooljaar 2017/2018.
In het vo en het mbo werden vacatures sneller vervuld en minder vaak als moeilijk
vervulbaar gekenmerkt (zie hieronder). Het lijkt daarom of het in het po moeilijker
is om alle vacatures te vervullen.
Goede uitgangspositie voor starters
Voor starters heeft de huidige arbeidsmarkt het voordeel dat zij makkelijker in het
onderwijs aan het werk kunnen komen. Het aandeel afgestudeerden van de pabo dat na
een half jaar een baan heeft in het onderwijs is gestegen van 83% voor degenen die
in 2013 afstudeerden naar 88% voor de lichting die in 2017 is afgestudeerd.
Positief is ook dat de uitval in de eerste vijf jaar dat zij werkzaam zijn als leraar
in het basisonderwijs lager is dan bij oudere afstudeercohorten. Dit betekent dat
het onderwijs er in de meeste gevallen beter in slaagt starters voor het onderwijs
te behouden: 77% van de afgestudeerden werkt na vijf jaar nog in het onderwijs.
Wat verder opvalt is dat startende leraren, die na de pabo in het onderwijs zijn gaan
werken, veel vaker een reguliere baan (in plaats van een invalbaan) hebben en ook
veel vaker een vast contract hebben, of uitzicht daarop. Ook hebben afgestudeerden
na een half jaar veel vaker een vaste baan. Voor tweederde geldt dat men (uitzicht
op) een vaste aanstelling heeft.
Aandeel personeel niet in loondienst gestegen
De gegevens over het personeel dat in dienst is van de onderwijsinstellingen verkrijgt
DUO via de salarisadministraties van de scholen. Voor degenen die niet in loondienst
zijn van de scholen (zoals uitzendkrachten en payrollers) is DUO aangewezen op de
jaarverslagen die de scholen na afloop van het schooljaar als verantwoording van de
bestedingen indienen. Hieruit blijkt dat het bedrag dat besteed wordt aan personeel
niet in loondienst de afgelopen jaren is gestegen. Ging het in 2012 nog om 2,0% van
het totale bedrag besteed aan personele kosten, in 2017 was dit 4,0%.3 Uit de gegevens is niet zichtbaar aan welke functies dit geld is besteed. Zoals toegezegd
aan de Tweede Kamer, zijn wij bezig om bij toekomstige gegevensleveringen deze gegevens
wel te verkrijgen.
Voorspelde tekort blijft hoog, maar is opnieuw vertraagd
De belangrijkste indicator voor aanstaande tekorten is de jaarlijks uitgevoerde arbeidsmarktraming.
Deze raming is gebaseerd op de aantallen leraren die de komende jaren nodig zijn op
grond van de door OCW geraamde leerlingaantallen en pabo-afgestudeerden, alsmede de
leeftijd en verwachtingen van gedragingen van (potentiële) leraren.
De nieuwe raming geeft aan dat, voor het schooljaar 2023/24, bij gelijkblijvende omstandigheden,
een tekort van circa 4.200 fte aan leraren verwacht wordt. In de vorige raming werd
een vrijwel even hoog tekort een jaar eerder verwacht.
In vergelijking met de vorige ramingen kan geconcludeerd worden dat de omvang van
de verwachte tekorten niet is afgenomen, maar dat deze iets meer gespreid in de tijd
(later) voor gaan komen.
Ontwikkelingen die het tekort verminderen zijn:
– Er vindt iets meer instroom vanuit de stille reserve en een hogere instroom van pabo
afgestudeerden plaats. Bij dat laatste is er ook sprake van een gemiddeld grotere
omvang van de baan.
– De gemiddelde uittredeleeftijd (pensioen) is iets omhoog gegaan.
Ontwikkelingen die het tekort vergroten zijn:
– Het latere uittreden van ouderen betekent dat er meer gebruikt wordt gemaakt van de
ouderenregeling.
– Er zijn iets meer vacatures voor leraren dan eerder was verwacht en
– Een iets lagere gemiddelde aanstellingsomvang van de leraren die al in dienst waren.
Bij de totale raming hebben de positieve ontwikkelingen iets meer invloed dan de negatieve.
Belangrijkste oorzaken tekorten
De achtergrond van de verwachte tekorten in het po zijn:
– De leraren in het po zijn relatief oud. Van het onderwijsgevend personeel is bijna
een kwart 55 jaar of ouder (van de directeuren bijna de helft). De komende jaren gaan
veel leraren met pensioen. Door het verhogen van de pensioenleeftijd en het langer
doorwerken van veel leraren is dit enkele jaren uitgesteld, maar de komende jaren
zal dit alsnog plaatsvinden.
– Het aantal afgestudeerden van de pabo’s is de afgelopen jaren gedaald. Het percentage
studenten dat aan de pabo begint en deze ook afmaakt zal naar verwachting de komende
jaren hoger zijn, gelet op de recente instroomgegevens. Voor studiejaar 2018/2019
laten de aanmeldcijfers momenteel een stijging van 10 procent in de instroom op de
pabo’s zien, ten opzichte van dezelfde peildatum een jaar geleden4. Dat is goed nieuws. Net als het jaar er voor is het aantal deeltijdstudenten het
meeste gestegen. De instroom van alleen de pabo’s is echter niet groot genoeg om te
kunnen voorzien in de vraag.
– De grote leerlingendaling naar aanleiding van de bevolkingskrimp is vrijwel achter
de rug. Tevens vindt deze leerlingendaling regionaal plaats, er zijn ook gebieden
met leerlinggroei.
– De gunstige economische ontwikkelingen in Nederland gaan samen met een steeds krapper
wordende arbeidsmarkt, wat een negatieve invloed heeft op het lerarentekort.
Kanttekeningen bij ramingen en langere termijn
De ramingen zijn gebaseerd op ontwikkelingen in het verleden die voorspellen wat er
in de toekomst gebeurt bij gelijkblijvende omstandigheden.
In de werkelijkheid zal dat niet zo zijn. Tekorten kunnen juist mensen naar opleidingen
trekken en ook ontwikkelingen op de rest van de arbeidsmarkt zullen hun invloed hebben
op de keuze voor het leraarschap. Dit zijn allemaal zaken die moeilijk te voorzien
zijn.
Om technische redenen gaan de ramingen uit van de lerarenbestanden per oktober 2016.
Daarom geven de ramingen ook geen beeld van wat er veranderd is sinds het plan van
aanpak lerarentekort in 2017 is opgesteld en de intensivering die afgelopen zomer
samen met sector en vakorganisaties is ingezet.5
6 Daarvoor is het nog te vroeg.
Overigens zijn de ramingen opgesteld voor drie verschillende toekomstige economische
scenario’s. Voor deze brief is uitgegaan van het meest positieve economische scenario
aangezien dat vooralsnog het meest realistische lijkt. Mocht de economische ontwikkeling
tegenvallen dan zijn de voorspelde tekorten wat lager, maar de tendens blijft hetzelfde.
De raming over tien jaar levert nog grotere tekorten op. Verwacht wordt dat in vrijwel
alle regio’s dan een tekort is van in totaal ruim 10 duizend fte. Ramingen over zo’n
lange tijd zijn minder betrouwbaar, al was het alleen al omdat het uitgangspunt «bij
ongewijzigde omstandigheden» voor een periode van tien jaar nooit op zal gaan. Zoals
gezegd zijn er sinds het startpunt van de huidige ramingen (het personeelsbestand
op 1 oktober 2016) flink wat maatregelen door OCW, sociale partners en scholen in
gang gezet. Voorstelbaar is dat de resultaten op de arbeidsmarkt in positieve zin
worden beïnvloed door de specifiek maatregelen tegen het lerarentekort en de gelden
die beschikbaar zijn gesteld voor salarisverhoging via de cao’s en maatregelen tegen
werkdruk.
Wat hieruit als waarschuwing naar voren komt, is dat er geen sprake is van een hobbel
in de trend die vanzelf over gaat. Maatregelen tegen het lerarentekort zullen van
structurele aard moeten zijn om ook in de toekomst voldoende leraren voor de klas
te hebben.
(Voortgezet) speciaal onderwijs
In de ramingen wordt het (voortgezet) speciaal onderwijs, kortweg (v)so, meegenomen
in het primair onderwijs. Dit jaar is apart gekeken naar de situatie in het (v)so
vergeleken met de rest van het po, oftewel het (speciaal) basisonderwijs. Het lijkt
er op dat de problematiek in het (v)so de komende jaren iets minder groot zal zijn
dan in de rest van het po. Een aantal mogelijke oorzaken hiervan is dat het (v)so
relatief grote aantallen ondersteunend personeel heeft dat kan doorgroeien naar leraar
en de hogere aanstellingsomvang. Dit neemt niet weg dat ook in het (v)so de komende
jaren toenemende krapte gevoeld gaat worden en al gevoeld wordt.
Schoolleiders
In de ramingen voor het po worden de schoolleiders en de leraren samen genomen. Dit
heeft deels een praktische achtergrond. Schoolleiders zijn geregeld ook deels actief
als leraar en schoolleiders en leraren stappen in de praktijk ook over naar elkaars
functie. Een tekort aan leraren heeft daarmee een negatieve invloed op het aantal
beschikbare schoolleiders en omgekeerd. Vooralsnog kan niet berekend worden of er
een specifiek tekort is aan schoolleiders, aangezien met de leraren die op de scholen
werken in principe voldoende aanwas beschikbaar is.
Een indicatie voor deze beschikbaarheid blijkt uit het eerder aangehaalde vacatureonderzoek:
– Het aantal vacatures voor schoolleiders is iets minder hard gegroeid dan het aantal
vacatures voor leraren;
– op vacatures voor schoolleiders komen gemiddeld iets meer kandidaten binnen dan op
vacatures voor leraren;
– vacatures voor schoolleiders zijn iets vaker vervuld na 3 maanden dan vacatures voor
leraren en
– vacatures voor schoolleiders worden beduidend minder vaak als moeilijk vervulbaar
aangeduid door de scholen dan vacatures voor leraren (28% versus 61%).
Meeste leraren basisonderwijs zijn bevoegd
In het vo wordt jaarlijks een groot onderzoek gedaan naar de gegeven vakken en de
bevoegdheid van de leraren die deze vakken geven. Dit roept de vraag op naar de bevoegdheid
van de leraren in het po. Een dergelijk onderzoek in het po opzetten, zou een grote
belasting zijn voor het veld. Daarom is bestandsonderzoek uitgevoerd om toch gedeeltelijk
inzicht in de bevoegdheidssituatie in het po te krijgen. Hierbij is louter gekeken
naar de leraren in het basisonderwijs, omdat dit de meest eenduidige situatie is.
Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van het diplomabestand van DUO. Dit bestand
is betrouwbaar voor degenen die vanaf 1970 zijn geboren. In de periode daarvoor werden
de diploma’s hoger onderwijs niet bijgehouden. Uit het onderzoek blijkt over de leraren
in het basisonderwijs die vanaf 1970 zijn geboren dat:
– 97,0% een bevoegdheid van de Pabo heeft;
– 1,8% een bevoegdheid voor bewegingsonderwijs of kunstvakken (en is dus bevoegd deze
te geven in het po) heeft;
– 0,1% aan de Pabo (waaronder zij-instromers en Leraren In opleiding die beiden les
mogen geven) studeert;
– we geen bevoegdheid voor het po kunnen vinden bij 1,1%.
Bij deze 1,1% kunnen personen zitten die onder een toegestane uitzonderingsregel vallen.
In werkelijkheid zal het percentage onbevoegden lager liggen. Het percentage onbevoegden
dat hier wordt gevonden is beduidend lager dan dat in het vo (zie verderop). We hebben
geen aanwijzingen dat de situatie voor leraren die voor 1970 geboren zijn anders is.
Overstap naar andere sectoren
De afgelopen jaren zijn gemiddeld 400 leraren per jaar van het po naar het vo overgestapt
en 150 leraren van het po naar het mbo. Deze aantallen betreffen respectievelijk 0,3%
en 0.1% van het totale aantal leraren in het po. De omgekeerde overstap van het vo
en het mbo naar het po wordt jaarlijks gemiddeld respectievelijk 150 en 50 leraren
gemaakt.
Uitkeringen sociale zekerheid
De onderstaande gegevens gaan over het gehele personeel afkomstig uit het po, en dus
niet alleen over de leraren.
Het aantal WW uitkeringen in het po is de laatste jaren gestaag afgenomen. Van 6.800
in het 2e kwartaal van 2016 naar 5.000 in het tweede kwartaal van 2018. De voornaamste oorzaak
van de afname ligt in een flinke daling van nieuwe uitkeringen. Ging dat in het tweede
kwartaal van 2016 nog om 1.400 nieuwe uitkeringen, in het tweede kwartaal van 2018
waren dat 500 nieuwe uitkeringen.
Ook het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is al jaren aan het dalen. In 2009
ging dat om 13.000 uitkeringen, in 2017 om 10.000. Bij iets meer dan de helft gaat
het om een uitkering op basis van de WIA, de opvolger van de WAO. Van de mensen met
een WIA uitkering heeft tweederde een uitkering krachtens de WGA, een uitkeringsvorm
waarbij de verwachting is dat men nu of in de toekomst (deels) kan werken.
Voortgezet Onderwijs
In het vo werkten vorig schooljaar 75.700 personen als leraar. Iets meer dan een derde
van hen heeft een deeltijdbaan (0,8 fte of minder). Een op de twaalf heeft een baan
van 0,5 fte of minder.
De situatie in het vo is van een andere aard dan die in het po. Er zijn geen grote
verschillen tussen regio’s en evenmin een snel oplopend tekort voor het gehele onderwijzend
personeel. In het vo zijn de problemen specifiek geconcentreerd bij enkele tekortvakken
(zie verderop welke vakken dit zijn). Naar verwachting wordt de situatie voor de andere
vakken de komende jaren wellicht iets beter (mede door de leerlingdaling), maar voor
de tekortvakken lijkt de situatie juist ernstiger te worden.
Aantal vacatures stijgt licht, minder kandidaten reageren
Ook in het vo is het aantal vacatures dat op internet wordt gevonden de laatste jaren
gestegen. Van het schooljaar 2014/2015 naar het schooljaar 2016/2017 gaat het om een
toename met een derde. Het laatste jaar zijn de gevonden aantallen vacatures voor
leraren echter stabiel gebleven.
Verschillende signalen geven aan dat de krapte op de arbeidsmarkt in het vo verder
is toegenomen. Bij 41% van de vacatures voor leraren reageerden afgelopen schooljaar
minder dan vijf kandidaten. Het jaar daarvoor was dat nog 26%. Volgens de scholen
was 43% van de lerarenvacatures moeilijk vervulbaar (het jaar daarvoor 37%). Het aandeel
na drie maanden niet vervulde vacatures steeg van 7% in schooljaar 2016/2017 naar
8% in schooljaar 2017/2018.
Ook de uitgangspositie voor starters in het vo verbeterd
Door de krapte op de arbeidsmarkt nemen de baankansen voor afgestudeerde nieuwe leraren
toe. Het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding 2e graads en de universitaire lerarenopleiding dat na een half jaar een baan heeft in
het onderwijs is gestaag gestegen naar 83% voor de lichting die in 2017 is afgestudeerd.
Voor de afgestudeerden van 2013 was dat nog 70%. Ook is de uitval van startende leraren
in het vo in de eerste vijf jaar afgenomen.
Een andere positieve ontwikkeling is dat startende leraren van zowel de lerarenopleiding
2e graads als de universitaire lerarenopleiding iets vaker na een jaar een full time
baan hebben. Dit is toegenomen van 58% van het afstudeerjaar 2012 tot 65% in het afstudeerjaar
2016 voor degenen die in het onderwijs werken.
Personeel niet in loondienst lijkt nu stabiel
Voor de gegevens over het personeel dat niet in loondienst is van de scholen moet
ook bij het vo gebruik worden gemaakt van de jaarverslagen die de scholen na afloop
van het schooljaar als verantwoording van de bestedingen indienen. Hieruit blijkt
dat het bedrag dat besteed wordt aan personeel niet in loondienst de afgelopen jaren
flink is gestegen. Ging het in 2012 nog om 2,2% van het totale bedrag besteed aan
personele kosten, in 2017 was dit 3,7%. Dat is praktisch gelijk aan het percentages
in 2016, de stijging vindt met name plaats in de jaren 2013–2016. Uit de gegevens
is niet zichtbaar aan welke functies dit geld is besteed. Uit contacten met scholen
en berichten in de media weten wij dat in ieder geval een deel van het geld aan leraren
wordt besteed.
Verwachte tekorten nemen toe in specifieke vakken
Evenals bij het po geldt de kanttekening dat de raming uit gaat van gelijk blijvende
omstandigheden, uitgaande van de startsituatie oktober 2016. Dat betekent een onzekerheid
rond de mate waarin de ramingen uitkomen en het feit dat beleid sindsdien niet kon
worden meegenomen.
De komende jaren heeft het vo te maken met een leerlingdaling. De totale behoefte
aan leraren houdt daarmee naar verwachting gelijke tred. Zo wordt verwacht dat de
totale behoefte aan leraren in fte de komende 10 jaar met zo’n 8% zal afnemen. De
komende jaren gaan echter ook veel leraren met pensioen. Door het verhogen van de
pensioenleeftijd en het langer doorwerken van veel leraren is dit enkele jaren uitgesteld.
In de arbeidsmarktramingen wordt, uitgaande van de verwachte uitstroom en de mogelijke
instroom aan leraren, over 5 jaar, voor het schooljaar 2023/24, bij gelijkblijvende
omstandigheden een tekort van 1.075 fte aan leraren verwacht.
De verwachte tekorten in het vo zijn in veel mindere mate regionaal gespreid zoals
in het po. Wel kan grofweg gezegd worden dat de verwachte tekorten in de Randstad
iets ernstiger zullen zijn dan in de rest van Nederland.
De concentratie van de onvervulde vraag bij bepaalde vakken zorgt dat daar de druk
wel hoog is. De verwachting is dat de druk op de tekortvakken toe gaat nemen terwijl
de overige vakken juist weinig problemen zullen ondervinden.
Als aanvulling hierop nog een vermelding van het feit dat voor studiejaar 2018/2019
op basis van aanmeldcijfers een daling van 6% in de instroom op de tweedegraads lerarenopleidingen
is gesignaleerd ten opzichte van dezelfde peildatum een jaar geleden.
Onbevoegdheid en tekorten
Verder blijkt uit het onderzoek dat een deel van de lessen onbevoegd of onderbevoegd
gegeven wordt, wat ook duidt op krapte. Gemiddeld werd in 2017 4,3% van de lessen
onbevoegd gegeven. Voor sommige vakken is dat percentage aanmerkelijk hoger (in het
geval van Wiskunde bijvoorbeeld 8,0%). Het is aannemelijk dat op dit moment al sprake
is van tekorten die worden opgelost door leraren onbevoegd les te laten geven (al
beschikken deze leraren meestal wel over een lesbevoegdheid voor een ander vak).
Als de kennis over de onbevoegd gegeven lessen en de ramingen voor de tekorten in
de komende tien jaar worden gecombineerd, kunnen we de hoofdvakken in het vo als volgt
indelen:
– permanente tekortvakken: informatica, natuurkunde, scheikunde, gezondheidszorg en
welzijn en klassieke talen. Ook wiskunde valt hieronder, zij het dat het tekort bij
wiskunde enigszins schommelt. Omdat wiskunde een vak is waar veel lessen in worden
gegeven, zijn de tekorten in absolute zin hoog.
– vakken met een oplopend tekort: Duits en Frans en
– vakken met een afnemend tekort (er is nu wat tekort, maar in de toekomst naar verwachting
niet meer): Nederlands en techniek (NB: het gaat hier om de algemene variant, niet
om de beroepsgerichte specialistische varianten). Ook bij Engels, biologie en economie
neemt het tekort af, maar bij aanvang is het tekort hier al relatief laag;
De vakken met permanent lage tekorten: geschiedenis, levensbeschouwing, kunstvakken,
lichamelijke opvoeding, overige vakken.
Beroepsgerichte vakken in het vmbo
Bovenstaand zijn de grootste vakken in het vo besproken. In het vmbo is daarnaast
sprake van veel beroepsgerichte vakken. Omdat deze vakken te klein zijn om afzonderlijk
in de ramingen mee te nemen, kunnen hier geen cijfermatige uitspraken over worden
gedaan.
Om toch een beter inzicht te krijgen in de vraag naar docenten in beroepsgerichte
vakken, hebben we analyses laten verrichten naar de leeftijd van de docenten die deze
vakken geven, hun bevoegdheden en de mensen die beschikbaar zijn met dergelijke bevoegdheden.
Deze analyses leveren op dat met name voor de technische beroepsgerichte vakken de
vooruitzichten niet positief zijn. Veel leraren hebben een hoge leeftijd, terwijl
er weinig mensen met een juiste bevoegdheid beschikbaar zijn (zowel binnen als buiten
het onderwijs) en ook heel weinig mensen in opleiding zijn voor deze vakken. Voor
de overige beroepsgerichte vakken lijkt zich de komende jaren geen probleem voor te
doen.
Langere termijn
De raming over tien jaar levert ondanks de leerlingdalingen hogere tekorten op: bij
gelijkblijvende omstandigheden in 2028 een tekort van ruim 1.600 fte. De verwachting
is dat dit tekort voor het grootste deel geconcentreerd zal zijn bij de tekortvakken
wiskunde, natuurkunde, Duits, Frans, scheikunde, klassieke talen en informatica. Voor
de overige vakken worden tegen die tijd geen noemenswaardige tekorten verwacht.
Deel krapte opgevangen door inzet on(der)bevoegden
Uit het onderzoek blijkt dat een deel van de lessen onbevoegd of onderbevoegd gegeven
wordt, wat ook duidt op krapte. Gemiddeld werd in 2017 4,3% van de lessen onbevoegd
gegeven. Voor sommige vakken is dat percentage aanmerkelijk hoger (in het geval van
wiskunde bijvoorbeeld 8,0%). Het is aannemelijk dat er op dit moment sprake is van
tekorten die worden opgelost door leraren onbevoegd les te laten geven (al beschikken
deze leraren meestal wel over een lesbevoegdheid voor een ander vak).
Maar aantal onbevoegd gegeven lessen daalt
Zoals hierboven vermeld werd in 2017 4,3% van de lessen onbevoegd gegeven. Dit is
wederom een daling. In drie jaar tijd is het percentage onbevoegd gegeven lessen,
dat in 2014 nog 5,6% bedroeg, daarmee gedaald met 23%. Deze daling is terug te zien
bij alle onderwijssoorten. Tussen de verschillende onderwijssoorten zijn zoals elk
jaar verschillen te constateren. Het vmbo heeft het hoogste percentage onbevoegd gegeven
lessen 6.4%. Het vwo heeft het laagste percentage met 2,1%. Daartussen zitten de havo
met 2,2% en de combinatieklassen (voornamelijk brugklassen) met 4,3% onbevoegd gegeven
lessen.
Het percentage benoembaar gegeven lessen bedroeg over 2017 8,5%. Het gaat bij benoembaar
om lessen waarbij mensen (nog) niet bevoegd zijn, maar volgens de regels wel les mogen
geven. Het merendeel betreft mensen die in opleiding zijn. Dat dit percentage al jaren
aan het stijgen is, duidt er op dat veel wordt ondernomen om onbevoegden om te scholen
naar bevoegden.
Tekorten verwacht in technische beroepsgerichte vakken in het vmbo
Bovenstaand zijn de grootste vakken in het vo besproken. In het vmbo is er daarnaast
ook nog sprake van veel beroepsgerichte vakken. Omdat deze vakken te klein zijn om
afzonderlijk in de ramingen mee te nemen kunnen hier geen cijfermatige uitspraken
over worden gedaan.
Hier hebben we analyses laten verrichten naar de leeftijd van de docenten die deze
vakken geven, hun bevoegdheden en de mensen die beschikbaar zijn met dergelijke bevoegdheden.
Deze analyses leveren op dat met name voor de technische beroepsgerichte vakken de
vooruitzichten niet positief zijn. Veel leraren hebben een hoge leeftijd terwijl weinig
mensen met een juiste bevoegdheid beschikbaar zijn (zowel binnen als buiten het onderwijs)
en ook heel weinig mensen voor in opleiding zijn. Voor de overige beroepsgerichte
vakken lijkt zich op dit gebied de komende jaren geen probleem voor te doen.
Sociale zekerheid: minder uitkeringen
Het aantal WW uitkeringen is in de periode 2e kwartaal 2016 tot en met 2e kwartaal 2018 afgenomen van 2.240 naar 1.960. De voornaamste oorzaak hiervan is een
daling in de instroom, die in dezelfde periode flink afnam van 690 nieuwe uitkeringen
naar 160. Deze gegevens gaan over het gehele personeel afkomstig uit het vo, en dus
niet alleen over de leraren.
Ook het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is al jaren flink aan het dalen.
In 2009 ging dat om 6.300 uitkeringen, in 2017 om 4.000. Bij iets meer dan de helft
van de uitkeringen gaat het om een WIA uitkering, de opvolger van de WAO. Van de mensen
met een WIA uitkering heeft tweederde een uitkering krachtens de WGA, een uitkeringsvorm
waarbij de verwachting is dat men nu of in de toekomst nog (deels) kan werken.
Middelbaar Beroepsonderwijs
In het mbo werkten vorig schooljaar 28.200 personen als leraar. Iets meer dan een
derde van hen heeft een deeltijdbaan (0,8 fte of minder). Een op de veertien heeft
een baan van 0,5 fte of minder.
De arbeidsmarkt voor leraren in het mbo verschilt sterk van die van het po en vo.
Deels worden vakken gegeven vergelijkbaar met het vo. Leraren voor deze vakken zijn
veelal afkomstig van de lerarenopleidingen. Daarnaast heeft het mbo ook veel leraren
in dienst die afkomstig zijn uit de praktijk. Naast de reeds aanwezige vakkennis hebben
deze leraren een pedagogisch didactisch getuigschrift (pdg) behaald om bevoegd les
te kunnen geven. Ook komt in het mbo geregeld de zogenaamde hybride docent voor: mensen
die zowel les geven als zelf in de praktijk werkzaam zijn.
Lichte stijging van het aantal vacatures
Ook in het mbo is het aantal vacatures dat op internet wordt gevonden de laatste jaren
gestegen. Van het schooljaar 2014/2015 naar het schooljaar 2016/2017 gaat het om een
toename met eenvijfde. De stijging is minder groot dan in de andere sectoren.
Op 31% van de vacatures voor leraren van het afgelopen schooljaar reageerden minder
dan vijf kandidaten. Het jaar daarvoor was dat nog 29%. Volgens de scholen was dan
ook 41% van de lerarenvacatures moeilijk vervulbaar (het jaar daarvoor 31%). Het aandeel
na drie maanden niet vervulde vacatures steeg van 8% in schooljaar 2016/2017 naar
12% in schooljaar 2017/2018.
Betere uitgangspositie starters, direct afkomstig van de lerarenopleidingen
Voor dit onderdeel wordt verwezen naar de tekst onder vo, met als voornaamste conclusies:
– Zowel na een half jaar als na langere perioden hebben de afgestudeerden van de lerarenopleidingen
van de laatste jaren vaker een aanstelling in het onderwijs
– Recent afgestudeerden hebben vaker dan voorheen een full time aanstelling
Personeel niet in loondienst
Gegevens over personeel dat niet in loondienst is, wordt ook in het mbo verzameld
via de jaarverslagen van de scholen. Hieruit blijkt dat het bedrag dat in het mbo
besteed wordt aan personeel niet in loondienst hoger is dan in het po en vo, maar
de laatste jaren niet zo hard gestegen is als in de andere sectoren. In 2012 was dit
bedrag 7,4% van het totale bedrag besteed aan personele kosten, in 2016 was dit 8,0%.
Uit de gegevens is niet zichtbaar aan welke functies dit geld is besteed. Uit contacten
met scholen en berichten in de media weten wij dat in ieder geval een deel van het
geld aan leraren wordt besteed. Voor het mbo geldt verder dat er veel met bedrijven
samengewerkt wordt. Dit leidt er toe dat bedrijven medewerkers inzetten voor onderwijsactiviteiten
waar de instellingen dan voor betalen.
Omvang tekorten in het mbo lastig te voorspellen
Een groot deel van de instroom van leraren in het mbo is, zoals gezegd, niet afkomstig
van de lerarenopleiding, maar uit het praktijkveld. Daarom is het mbo ook geen «gesloten
systeem» waarover exacte ramingen kunnen worden gemaakt als voor het po en vo. Wel
kunnen we de verwachte vraag naar leraren in kaart brengen en kijken naar de concurrerende
arbeidsmarkt.
De vraag naar nieuwe instroom van leraren neemt tot 2022 wat af en zal daarna enigszins
stijgen. De factoren die hier invloed op hebben zijn:
– de aanstaande leerling daling;
– de uitstroom van ouder personeel en
– de mate waarin studenten kiezen voor de bbl-variant (4 dagen praktijk, 1 dag op school)
of de bol-variant (4 dagen op school, 1 dag praktijk).
De komende jaren heeft het middelbaar beroepsonderwijs te maken met een leerlingdaling.
Ook zal de aantrekkende economie leiden tot een verschuiving van bol naar bbl waardoor
minder onderwijspersoneel nodig is. Op basis van de leerlingprognoses wordt verwacht
dat de totale behoefte aan leraren in fte de komende tien jaar met zo’n 12% zal afnemen.
De komende jaren gaan echter ook veel leraren met pensioen. Door het verhogen van
de pensioenleeftijd en het langer doorwerken van veel leraren is dit enkele jaren
uitgesteld.
De Nederlandse arbeidsmarkt trekt momenteel snel aan, waarbij diverse geluiden te
horen zijn over een tekort aan (technische) vakmensen. Grotendeels zijn het juist
die vakmensen waar het mbo uit put om leraren van «buiten» aan te trekken. De verwachting
is dat het mbo de komende jaren tekorten kan verwachten op het soort vakken waar het
vo dat ook heeft, met daarnaast een steviger concurrentie met de totale arbeidsmarkt.
Bij het vo werd gemeld dat tekorten worden verwacht in de technische beroepsgerichte
vakken. Bij het mbo openbaren deze tekorten op de technische vakken nu reeds.
Sociale zekerheid: ook in het mbo minder uitkeringen
Deze gegevens gaan over het gehele personeel afkomstig uit het mbo en dus niet alleen
over de leraren.
Het aantal WW-uitkeringen voor mensen die in het mbo hebben gewerkt, is het afgelopen
jaar licht gedaald. Eind 2e kwartaal 2017 bedroeg dit aantal 976, einde 2e kwartaal
2016 was dit nog 994. Het aantal nieuwe uitkeringen was einde 2e kwartaal 2016 nog
169, einde 2e kwartaal 2017 was dat 156. Dit is een daling met 8%.
Ook in het mbo is het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen al jaren flink aan
het dalen. In 2009 ging dat om 4.300 uitkeringen, in 2017 om 2.800. Iets meer dan
de helft heeft een uitkering op basis van de WIA, de opvolger van de WAO (Van degenen
met een uitkering WIA uitkering, heeft twee derde een uitkering krachtens de WGA,
een uitkeringsvorm waarbij de verwachting is dat men nu of in de toekomst nog (deels)
kan werken.
Voor alle sectoren: banenafspraak
De banenafspraak en quotumwet geven alle werkgevers in Nederland de opdracht om 125.000
mensen extra met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De overheid en onderwijssectoren
hebben hierin een voorbeeldrol. De afspraak is dat zij 25.000 extra banen realiseren
in 2024.
De vormgeving en uitwerking van de Wet banenafspraak leidde tot knelpunten. Op 20 november
is door de Staatssecretaris van SZW de Contourenbrief vereenvoudiging Wet banenafspraak
aan de Kamer gestuurd.7 In deze brief is het voornemen opgenomen tot vereenvoudiging van de Wet banenafspraak.
Uitgangspunt voor de vereenvoudiging is dat werkgevers meer mogelijkheden krijgen
om banen te realiseren voor de doelgroep en het systeem simpeler wordt voor werkgevers.
Daarbij wordt het onderscheid tussen markt en overheid losgelaten.
Het onderwijs loopt achter bij het realiseren van de banenafspraak. Uit de onderzoeken
die afgelopen zomer naar de Tweede Kamer zijn gestuurd, blijkt dat het onderscheid
tussen markt en overheid veel weerstand oproept in de overheidssectoren. Ook de problemen
rondom het meetellen van inleen (detacheringen en uitzendrelaties) en inkoop (zoals
catering en schoonmaak) worden vaak genoemd als belangrijke knelpunten.
Door de wijziging van de Wet banenafspraak wordt een aantal van deze knelpunten weggehaald.
De onderwijssectoren leveren een aandeel in de banenafspraak. Denk daarbij aan conciërges,
schoonmakers, banen in de groenvoorziening en catering. Door middel van bestuurlijke
afspraken met de overheidswerkgevers worden de afspraken vastgelegd. Deze afspraken
worden verankerd in een werkagenda.
Ten slotte
Zoals gezegd is deze brief een feitelijke samenvatting van de arbeidsmarkt voor leraren
en geen beleidsdocument. Toch ontkomen we er hier niet aan toe te voegen dat de hierboven
geschetste situatie tot zorgen leidt of er in de nabije toekomst voldoende leraren
beschikbaar zijn om kwalitatief goed onderwijs te blijven verzorgen.
Beleid om hierop in te spelen is al eerder in gang gezet en is door dit kabinet verder
uitgebreid. De onderwijsarbeidsmarkt functioneert in hoge mate regionaal. De regionale
aanpak speelt om die reden een belangrijke rol in de aanpak van de tekorten. Ten behoeve
daarvan zijn ook regionale uitsplitsingen van de arbeidsmarktramingen voor het po
en vo gemaakt, die tegelijk met deze brief worden gepubliceerd. De verspreiding hiervan
vindt plaats via de website rijksoverheid.nl en de arbeidsmarktfondsen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media