Brief regering : Overzicht van komende en mogelijke wetgeving op het terrein van DNA-onderzoek
31 415 DNA-onderzoek in strafzaken
Nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 januari 2019
Tijdens het vragenuur op 11 september jl. is een brief toegezegd waarin kort op een
rij wordt gezet wat uw Kamer de komende tijd qua wetgeving op DNA-gebied kan verwachten1. In vervolg daarop heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid bij brief
van 13 september jl. verzocht om in het kader van de reactie op de tussenrapportage
van de heer Hoekstra ook een overzicht te geven van de wetgeving die uw Kamer op het
gebied van DNA-onderzoek de komende tijd kan verwachten. In die reactie heb ik om
de reden die ik daarin heb genoemd, toegezegd dat ik het gevraagde wetgevingsoverzicht
bij afzonderlijke brief begin november zal geven. Bij deze brief kom ik deze toezegging
na.
Ten aanzien van de wetgeving kan een onderscheid worden gemaakt tussen lopende en
mogelijke wetgevingstrajecten.
Lopende wetgevingstrajecten
1. Wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Momenteel wordt een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in
strafzaken opgesteld waarin een viertal wijzigingen worden aangebracht:
a. Aan de uiterlijke waarneembare persoonskenmerken die voor de uitvoering van een DNA-onderzoek
naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken als bedoeld in de artikelen 151d en
195f van het Wetboek van Strafvordering mogen worden gebruikt, zal huidskleur worden
toegevoegd. Huidskleur kan namelijk sinds kort, net als de al aangewezen uiterlijk
waarneembare persoonskenmerken geslacht, ras en oog- en haarkleur, met een voldoende
mate van exactheid uit iemands celmateriaal worden bepaald. Doel van dat type DNA-onderzoek
is om de identiteit te achterhalen van een onbekende verdachte van een misdrijf waarvoor
voorlopige hechtenis mogelijk is of van een ongeïdentificeerd slachtoffer van een
dergelijk misdrijf.
b. De definitie van opsporingsambtenaar wordt aangepast met als doel ervoor te zorgen
dat vrijwillige ambtenaren van politie die met executieve politietaken of met de uitvoering
van ondersteunende taken op het terrein van de technische recherche zijn belast, dezelfde
bevoegdheden hebben die aan de «gewone» politieambtenaren in het Besluit DNA-onderzoek
in strafzaken zijn toegekend. Deze wijziging is noodzakelijk in navolging van artikel
VII van de Wet van 31 januari 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering,
de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,
de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke wetten
met het oog op het aanbrengen van enkele hoofdzakelijk procedurele verbeteringen ten
behoeve van de rechtspraktijk.2 Op grond van die wijziging is aan deze groep politievrijwilligers dezelfde bevoegdheden
toegekend die de «gewone» politieambtenaren op grond van de Wet DNA-onderzoek bij
veroordeelden hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de bevoegdheid tot inbeslagname
van voorwerpen waarop vermoedelijk celmateriaal van de veroordeelde aanwezig is.
c. Het ontwerpbesluit zal in de derde plaats ruimte geven voor nieuwe ontwikkelingen
die het mogelijk maken om DNA-onderzoek met behulp van gevalideerde mobiele apparatuur
op locatie door daarvoor opgeleide forensische opsporingsambtenaren te laten verrichten.
Bij DNA-onderzoek op locatie zullen onderdelen van het DNA-onderzoek die nu in het
laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) of een particulier DNA-laboratorium
worden uitgevoerd, decentraal – vaak op of nabij de plaats delict – worden gedaan.
Het betreft hier het plaatsen van de veilig gestelde sporen in de mobiele apparatuur
en het verzenden van de door die apparatuur gegenereerde data naar het NFI of naar
een ander geaccrediteerd DNA-laboratorium. Voor het uitvoeren van deze onderzoekshandelingen
zal de politie zich laten accrediteren. Het lokaliseren en veiligstellen van sporen
(op in beslag genomen voorwerpen) valt buiten deze accreditatie. Het analyseren van
de door de mobiele apparatuur gegenereerde data, het beoordelen van de data op geschiktheid
voor vergelijking met en opname in de DNA-databank voor strafzaken en het interpreteren
van het resultaat van een zoekactie blijft voorbehouden aan een deskundige die aan
een geaccrediteerd DNA-laboratorium is verbonden.
De wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zal er verder in voorzien
dat het tussentijds resultaat van de vergelijking met de in de DNA-databank verwerkte
DNA-profielen aan de opdrachtgever van het DNA-onderzoek, te weten de (hulp)officier
van justitie of de rechter-commissaris, en aan de politie kan worden gemeld.
De beschreven wijzigingen moeten het mogelijk maken dat de landelijke eenheid van
de nationale politie in geval van terroristische aanslagen snel kan acteren. Daarnaast
maken deze wijzigingen het mogelijk om een pilot uit te voeren die tot doel heeft
na te gaan welke verbeteringen door gebruik van de mobiele DNA-apparatuur op locatie
kunnen worden aangebracht in de selectie van kansrijke sporen en de snelheid van uitvoering
van DNA-onderzoeken. Zodra het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is aangepast, zal
deze zogeheten LocalDNA-pilot in twee politie-eenheden, in nauwe samenwerking met
het openbaar ministerie, het NFI en de Hogeschool van Amsterdam, worden gehouden.
d. In het ontwerpbesluit zullen tot slot de punten uit de brief van 24 mei 2017 van de
toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, die verschillende aspecten van het
vernietigen van het celmateriaal en de daarbij behorende DNA-profielen en onderzoeksverslagen
raken3 en vragen om aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, worden verwerkt.
Het betreft hier punt 2 (het bewaarregime van de sporen ten aanzien waarvan de daaruit
verkregen DNA-profielen vóór 1 november 2014 een hit hebben opgeleverd met het DNA-profiel
van verdachten of veroordeelden), punt 3 (het bewaarregime voor afschriften van verslagen
van DNA-onderzoek) en punt 6 (het bewaarregime voor DNA-profielen van sporen die niet
in de DNA-databank zijn opgenomen).
Het is de bedoeling dat het ontwerpbesluit in januari a.s. in consultatie gaat. Te
zijner tijd zal het besluit ook bij de Tweede Kamer en de Eerste Kamer worden voorgehangen.
2. Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering van
de huidige praktijk van het DNA-onderzoek en wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij
veroordeelden en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de
verbetering van de positie van minderjarige veroordeelden
Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel de volgende wijzigingen zal bevatten:
a. De regeling die in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geldt voor afname van celmateriaal
van personen die wegens een voorlopige hechtenis misdrijf zijn veroordeeld tot een
vrijheidsbenemende straf of maatregel of tot een taakstraf, zal op een zodanige manier
worden gewijzigd dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die
zijn veroordeeld tot een taakstraf tot veertig uur. Die wijziging heb ik eerder in
mijn brief van 3 april 20184 aangekondigd. In dat kader wordt nog bezien of, en zo ja op welke wijze in de regeling
een onderscheid gemaakt dient te worden tussen «first offenders» en recidivisten en
welke consequenties deze wijziging heeft voor zaken waarin een minderjarige als meerderjarige
is berecht, en andersom.
b. De termijnen die momenteel gelden voor het bewaren van de van de minderjarige veroordeelden
opgeslagen biometrische, justitiële en strafvorderlijke gegevens worden gehalveerd,
zoals in de hiervoor genoemde brief van 3 april jl. is beschreven. het wetsvoorstel
zal die wijziging, voor zover het gaat om de justitiële en strafvorderlijke gegevens,
in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens worden aangebracht. Op een later
moment zullen – ter uitwerking van dit wetsvoorstel – ook de bewaartermijnen van de
DNA-profielen en het celmateriaal uit het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en de
bewaartermijnen van de vinger- en handpalmafdrukken in het Besluit identiteitsvaststelling
verdachten en veroordeelden en het Besluit toepassing maatregelen in het belang van
het onderzoek op overeenkomstige wijze worden aangepast.
c. In de regeling van het DNA-onderzoek die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen,
zal – in de geest van de wetgever – een grondslag worden neergelegd om Y-chromosomale
en andersoortige DNA-profielen dan autosomale DNA-profielen, zoals mitochondriale
DNA-profielen die in het kader van een van de in dat wetboek voorziene typen DNA-onderzoek5 worden bepaald, in de DNA-databank te kunnen opnemen en, voor zover dat past binnen
de doelstelling van het betreffende type DNA-onderzoek, verder te kunnen gebruiken.
Deze wijziging is ten aanzien van de Y-chromosomale DNA-profielen in het eerder aangehaalde
vragenuur van 11 september jl. besproken. Daarnaast zal in de regeling van het DNA-verwantschapsonderzoek
een wijziging van technische aard worden aangebracht.
d. Er wordt in voorzien dat de gedwongen afname van celmateriaal bij verdachten en veroordeelden
die deel uitmaken van twee- of meerlingen, primair door middel van afname van bloed
geschiedt in plaats van wangslijm. Deze wijziging hangt samen met het feit dat eeneiige
twee- of meerlingen hetzelfde DNA en DNA-profiel hebben en dat de minieme verschillen
die er zijn in het DNA van een eeneiige tweeling, sinds kort met een methode in kaart
kunnen worden gebracht door de bouwstenen van het DNA te onderzoeken en dat onderzoek
over het algemeen het beste aan de hand van bloed kan worden gedaan.
De consultatie van dit wetsvoorstel is voorzien in het eerste kwartaal van 2019.
Mogelijke wetstrajecten
Momenteel worden zowel de regeling van het DNA-verwantschapsonderzoek in het Wetboek
van Strafvordering als de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geëvalueerd. Beide evaluaties
zullen uiterlijk 1 maart 2019 worden opgeleverd. Het is mogelijk dat in die wetsevaluaties
aanbevelingen worden gedaan om die wetgeving op onderdelen in heroverweging te nemen.
In mijn onlangs aan uw Kamer gezonden reactie6 op de tussenrapportage van de heer Hoekstra7 heb ik mede naar aanleiding van de motie van het lid Van der Staaij c.s.8 toegelicht dat ik, vooruitlopend op de evaluatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden,
momenteel al voorbereidingen voor een eventuele aanpassing van die wet tref en dat
in dat kader in ieder geval de verschillende scenario’s die tijdens het debat op 4 juli
jl. over ontbrekende profielen van veroordeelden in de DNA-databank9 de revue zijn gepasseerd, nader onderzocht worden. Daarbij zal ik ook het onlangs
aan uw Kamer aangeboden rapport «DNA van veroordeelden, over de uitvoering van de
Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door het Openbaar Ministerie» van de procureur-generaal
bij de Hoge Raad betrekken10. Op de aanbevelingen uit dat rapport die betrekking hebben op wijziging van die wet,
maar die niet van invloed zijn op de scenario’s, zal ik voor de zomer van 2019, zo
mogelijk gelijktijdig met mijn reactie op het eindrapport van de heer Hoekstra, ingaan.
Verder ben ik van plan om in mijn reactie op de evaluatie van de regeling van het
DNA-verwantschapsonderzoek in te gaan op de eventuele mogelijkheden om celmateriaal
af te nemen bij niet-verdachten, die niet vrijwillig hun celmateriaal ten behoeve
van een (grootschalig) DNA-(verwantschaps)onderzoek willen afstaan11.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid