Brief regering : Evaluatie dodelijk ongeval met spookrijder op A73
29 296 Tunnelveiligheid
Nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 december 2018
Op de avond van 19 november 2017 heeft op de A73 bij Roermond, ten noorden van de
Roertunnel, een dodelijk ongeval met een spookrijder plaatsgevonden. De spookrijder
is door de Roertunnel gereden en bij het uitrijden van de tunnel frontaal op een tegemoetkomende
auto gebotst. De bestuurster van deze auto en de spookrijder zijn hierbij om het leven
gekomen. Dit dramatische ongeval heeft diep ingegrepen in de levens van de nabestaanden.
De politie heeft zoals gebruikelijk een ongevalsonderzoek gedaan. Rijkswaterstaat
heeft na het ongeval een situatieschets «verkeersveiligheid autosnelweg – wegbeheer»
gemaakt. Hierbij is gekeken naar de mogelijke invloed van de weginrichting op het
ongeval (zie bijlage 1)1. Uit de situatieschets wordt niet duidelijk wanneer de tijdelijke bewegwijzering
van een omleidingsroute precies is geplaatst. Mede daarom zijn uit deze schets geen
eenduidige conclusies te trekken over de invloed van de weginrichting ten tijde van
het ongeval. Wel is er volgens die schets extra bebording geplaatst en is de tijdelijke
bewegwijzering aangepast.
Een belangrijke vraag in de periode na het ongeval was of Rijkswaterstaat de Roertunnel
niet had kunnen sluiten om het dodelijke ongeval te voorkomen. De eerste indruk van
Rijkswaterstaat was dat de tijdspanne tussen de eerste melding van de spookrijder
en het ongeval te kort was om de tunnel op een verantwoorde en veilige manier af te
sluiten. Rijkswaterstaat vond het van belang om dit door een onafhankelijke partij
te laten verifiëren en lessen uit het onderzoek te trekken. Daarom heeft Rijkswaterstaat
Royal Haskoning DHV opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren. Het definitieve
onderzoeksrapport is op 12 oktober 2018 opgeleverd (zie bijlage 2)2.
In het onderzoeksrapport staat dat indien bij de eerste melding direct was gedetecteerd
of geconstateerd dat het een tunneltraject betrof en de melding was doorgezet naar
de tunneloperator, de tunnel waarschijnlijk nog voor het passeren van de spookrijder
gesloten had kunnen worden. Volgens het rapport is het zeker gezien het rijgedrag
van de spookrijder achteraf niet te bepalen of dit de afloop had beïnvloed.
In 2010 heeft een eerder ongeval met een spookrijder plaatsgevonden, waarbij deze
door de Roertunnel en de Swalmentunnel is gereden en lichtgewond is geraakt. Naar
aanleiding daarvan heeft Rijkswaterstaat een tweedelige incidentevaluatie opgemaakt
met aanbevelingen over het proces en het systeem (zie bijlage 3)3. In hoeverre deze aanbevelingen zijn opgevolgd is thans onduidelijk.
Ik ben onlangs door Rijkswaterstaat op de hoogte gesteld van de onderzoeksrapporten
en het feit dat de nabestaanden hiervan nog niet wisten. Ik heb mij allereerst gericht
op het zo snel mogelijk informeren van de nabestaanden en vervolgens van uw Kamer.
Rijkswaterstaat heeft mede op basis van de genoemde rapporten, aanscherpingen doorgevoerd
in de relevante werkwijze, protocollen en testprocedures. Zo worden tunneloperators
en wegverkeersleiders ondersteund door een supervisor bij het toepassen van deze werkwijze
en protocollen. Ook is opdracht gegeven om de lokale bediening vanuit de Roertunnel
en de Swalmentunnel over te plaatsen naar de Verkeerscentrale Zuid-Nederland. En wordt
de 112-melding direct telefonisch doorgegeven van de Landelijke Verkeerscentrale naar
de lokale tunneloperator. Tevens worden in deze tunnels de snelheidsdiscriminatiesystemen
getest op de spookrijdersfunctie. Dat laatste geldt ook voor de Heinenoordtunnel waar
hetzelfde type snelheidsdiscriminatiesysteem wordt gebruikt.
Ten slotte heeft Rijkswaterstaat de afgelopen dagen een externe beoordeling door Goudappel
Coffeng laten verrichten over de inrichting van de op- en afritten bij de aansluiting
Maasbracht-Roertunnel. Uit het rapport volgt dat de kans op spookrijden op het onderzochte
weggedeelte voor een geconcentreerde weggebruiker vrijwel uitgesloten is. Voor een
weggebruiker die afgeleid is, is de kans daarop klein, maar vanaf de aansluiting Maasbracht
niet uitgesloten. Rijkswaterstaat beziet de aanbevelingen (zie bijlage 4)4.
Er zijn nog veel onduidelijkheden over de omstandigheden en de toedracht van het ongeval.
Daarnaast roepen de genoemde rapporten ook nieuwe vragen op. Bovendien heb ik geconstateerd
dat de manier waarop binnen Rijkswaterstaat gevolg gegeven is aan de aanbevelingen
van de onderzoeken uit 2010 en 2018 en de wijze waarop door Rijkswaterstaat intern
en extern is gecommuniceerd onvoldoende zijn geweest. Daarom heb ik de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (OvV) verzocht om een onderzoek in te stellen naar het ongeval om
waar mogelijk de onduidelijkheden weg te nemen en de vraag te beantwoorden welke lessen
er kunnen worden getrokken.
Daarbij zullen de evaluatie van het eerdere incident bij de Roertunnel in 2010, het
onderzoek van Royal Haskoning DHV en de weginrichting ten tijde van het ongeval worden
betrokken. De OvV heeft mij aangegeven bereid te zijn een dergelijk onderzoek uit
te voeren. Ik hoop dat dit onderzoek de vele vragen die nog altijd bestaan rondom
het ongeval zal kunnen beantwoorden en aanknopingspunten zal bieden om tot structurele
verbeteringen te komen ten aanzien van spookrijden in het algemeen en de specifieke
situatie rond de A73 te Roermond in het bijzonder. Over de bevindingen en aanbevelingen
van de OvV zal ik uw Kamer informeren.
Ik betreur het zeer dat de nabestaanden onnodig lang hebben moeten wachten op informatie
over het ongeval waarbij hun dierbaren om het leven kwamen. Hiervoor zijn excuses
aangeboden aan de nabestaanden. Met hen is afgesproken dat zij vanaf nu nauwgezet
worden geïnformeerd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat