Brief regering : Instelling expertgroep voor vraagstuk politieke steun bij interstatelijk geweld en humanitaire interventie
29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies
Nr. 370 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2018
Op 14 april 2018 werd uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 211) over de Nederlandse positie in de Noord-Atlantische Raad (NAR) naar aanleiding van
de reactie van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk op de gifgasaanval
in Douma, Syrië. Het kabinet gaf daarbij aan «begrip» te hebben voor de reactie van
deze landen. Gegeven de omstandigheden achtte het kabinet de reactie van de VS, het
VK en Frankrijk «proportioneel en weloverwogen». Het kabinet acht het van groot belang
dat de internationale gemeenschap pal blijft staan voor de volkenrechtelijke norm
dat chemische wapens nooit mogen worden gebruikt. De (herhaalde) inzet van chemische
wapens is een ernstige schending van een dwingende norm van het internationaal recht.
Het kabinet gaf daarbij tevens aan moeite te hebben met de door de Noord Atlantische
Raad (NAR) aangenomen verklaring omdat hierin «volledige steun» werd uitgesproken
voor het optreden van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, terwijl
het kabinet zelf bij «begrip» bleef. Daarom gaf Nederland in de NAR een stemverklaring
af waarin het, met deze aantekening, omwille van de NAVO-solidariteit akkoord kon
gaan met de verklaring van de NAR. Nederland gaf als enige NAVO-lid zo’n stemverklaring
af. De overige 28 bondgenoten konden zich wel vinden in de verklaring van de NAVO.
Het is denkbaar dat Nederland in de (nabije) toekomst opnieuw met een situatie wordt
geconfronteerd waarin het wordt gevraagd om politieke steun uit te spreken voor het
gebruik van interstatelijk geweld, zonder dat er sprake is van een volkenrechtelijke
rechtsgrond zoals die momenteel door Nederland wordt vereist. Onder volkenrechtelijke
rechtsgrond wordt dan verstaan het van toepassing zijn van een van de uitzonderingen
op de hoofdregel in het internationaal recht dat het gebruik van gewapend geweld in
de internationale betrekkingen niet is toegestaan. Deze uitzonderingen zijn beschreven
in kamerbrieven uit 2007 en 2013 (Kamerstuk 29 521, nr. 41 en Kamerstuk 32 623, nr. 110).
In 2010 gaf het kabinet in reactie op het rapport van de commissie Davids aan dat
voor politieke steunverlening aan interstatelijk geweldgebruik ook een volkenrechtelijke
grond aanwezig moet zijn voor dat geweldgebruik. Dit rapport kwam destijds tot stand
naar aanleiding van de inval van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in
2003 in Irak, waar de Nederlandse regering destijds politieke steun aan verleende.
Sindsdien zijn de internationale verhoudingen echter gewijzigd. Multilaterale kaders
en afspraken staan in toenemende mate onder druk. Rusland en China hebben binnen de
VN Veiligheidsraad vaak hun vetorecht gebruikt, waardoor de internationale gemeenschap
niet in staat was eensgezind op te treden tegen humanitair leed op grote schaal en
de schending van internationale rechtsnormen. De verschillende gifgasaanvallen op
de Syrische bevolking, zoals in de afgelopen jaren meerdere malen uitgevoerd door
het Assad regime, zijn daar de meest pijnlijke voorbeelden van. Er loopt binnen de
VN ook een discussie om het vetorecht van de VN Veiligheidsraad in die gevallen aan
restricties te onderwerpen.
Dit vraagstuk kan ook in andere kaders, met name in de EU en NAVO, aan de orde komen.
Bij de hierboven genoemde aanval op Syrië in april 2018 spraken vrijwel alle andere
EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten politieke steun uit voor het optreden van de Verenigde
Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Het belang van eenheid binnen voor Nederland
belangrijke internationale organisaties kan daarmee onder druk komen te staan. Hoewel
er ook gewaakt moet worden dat in het belang van die eenheid nog verder wordt afgedaan
aan de eerdergenoemde multilaterale kaders en afspraken.
Om die reden wil het kabinet onderzoeken of deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe
visie op politieke steun aan het gebruik van interstatelijk geweld door andere landen.
Het gaat nadrukkelijk niet om geweldgebruik door Nederland zelf. Daarnaast moet worden
onderzocht of Nederland wil inzetten op internationale acceptatie van humanitaire
interventie als mogelijk nieuwe rechtsgrond voor interstatelijk geweldgebruik in uitzonderlijke
omstandigheden.
Omdat het hier gaat om een complex vraagstuk, met tal van internationaalrechtelijke
en politieke implicaties, zal het kabinet een divers panel van nationale en internationale
juridische en veiligheidspolitieke deskundigen vragen zich over deze twee vragen te
buigen. Op basis van de bevindingen van deze expertgroep zal het kabinet een nader
standpunt bepalen over de afwegingen die een rol moeten spelen bij het al dan niet
verlenen van politieke steun bij interstatelijk geweldgebruik en de vraag of Nederland
zich wil inzetten voor internationale acceptatie van humanitaire interventie als mogelijk
nieuwe rechtsgrond voor interstatelijk geweldgebruik.
Gezien de urgentie van dit vraagstuk is het kabinet van plan op korte termijn (gestreefd
wordt naar het eerste kwartaal van 2019) deze expertgroep bijeen te laten komen. De
bevindingen van de expertgroep zullen, samen met het standpunt van het kabinet, met
uw Kamer worden gedeeld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.