Brief regering : Uitkomsten Bestuurlijke Overleggen MIRT 21 - 22 november 2018, voortgang van het MIRT
35 000 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2019
Nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN
EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2018
Op 21 en 22 november 2018 hebben Bestuurlijke Overleggen MIRT plaatsgevonden. Met
deze brief informeren wij u, zoals te doen gebruikelijk over de uitkomsten van deze
overleggen.
De woonopgave was een nadrukkelijk onderdeel op de agenda van deze Bestuurlijke Overleggen
MIRT. In deze brief geven wij een nadere duiding aan de wijze waarop deze urgente
en grote opgave in het kader van het MIRT een goede plek krijgt. De concrete afspraken
zijn opgenomen in de bijlage (bijlage 1)1. Om uitdrukking te geven aan de integrale opgaven waar we voor staan, is deze MIRT-brief
ondertekend door zowel de Minister en Staatssecretaris van IenW als de Minister van
BZK.
Alvorens wij ingaan op de uitkomsten van de Bestuurlijke Overleggen, willen wij stilstaan
bij het Mobiliteitsfonds. Het Mobiliteitsfonds zien wij als een instrument waarmee
we een belangrijke verandering in de focus van het mobiliteitsbeleid kunnen bereiken.
De afgelopen tijd hebben wij op dit onderwerp verdere stappen gezet, in constructief
overleg met de regio’s.
Daarnaast informeren wij u over de voortgang van lopende MIRT- projecten. Bijgevoegd
zijn negen bijlagen2, waaronder een bijlage over moties en toezeggingen (opgenomen aan het einde van deze
brief).
Mobiliteitsfonds
In het regeerakkoord is aangekondigd dat het Infrastructuurfonds wordt omgevormd tot
een Mobiliteitsfonds. Kern is dat niet langer de modaliteit, maar de mobiliteit centraal
staat. We werken in samenwerking met verschillende partijen de contouren verder uit.
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
• We stellen het mobiliteitssysteem, de gebruiker hiervan en de deur-tot-deur reis centraal.
Dit vraagt om het op orde houden van de bestaande netwerken, het optimaliseren van
aansluitingen tussen modaliteiten en het optimaliseren van de benutting van de bestaande
infrastructuur.
• We werken vanuit opgaven. Met de huidige gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s
is al een begin gemaakt met een werkwijze waarbij niet op voorhand de keuze voor een
modaliteit (bijvoorbeeld weg, spoor of scheepvaart) centraal staat, maar de vraagstukken
in het gebied het vertrekpunt vormen. Het is onze ambitie om deze «ontschotte» werkwijze
breed toe te passen en in het Mobiliteitsfonds centraal te stellen dat budgetten op
voorhand breed inzetbaar zijn, voor de bestaande modaliteiten onder het MIRT maar
ook bijvoorbeeld voor de fiets. Dit vraagt ook een ander type MIRT-gesprek: één waar
de opgaven centraal staat en niet de modaliteit.
• We gaan van aanbod- naar vraaggestuurd. In het bijzonder in (groot)stedelijke gebieden
is de verwachting dat alleen meer aanleg van infrastructuur niet de oplossing is,
gelet op de voorziene toenemende drukte, extra woningbouwopgave, ruimtegebrek en gevolgen
hiervan voor de leefbaarheid en duurzaamheid. Daartoe willen wij inzetten op het nadrukkelijker
meewegen van andersoortige, slimme maatregelen, waarmee we ook de vraag kunnen beïnvloeden
en flexibiliteit tussen de modaliteiten kunnen vergroten. Voorbeelden hiervan zijn
het delen van data of beter benutten van de capaciteit op de weg, spoor en water,
bijvoorbeeld via autodelen, spitsmijden en slimme locatiekeuzes zoals voor logistieke
bedrijvigheid en multimodale knooppunten.
• We treffen balans tussen stabiliteit en flexibiliteit. Het fonds blijft belangrijk
om langjarig infrastructurele projecten te kunnen plannen en voldoende onderhoudsmiddelen
beschikbaar te houden. Dit betekent echter niet dat we financieel en planmatig op
alle fronten de financiële ruimte vol zullen bouwen. De maatschappelijke context verandert
immers snel; we moeten kunnen inspelen op innovaties en nieuwe ontwikkelingen.
De afgelopen maanden hebben we verschillende gesprekken gevoerd met onder andere bestuurders
van provincies en stedelijke regio’s en de Mobiliteitsalliantie. In deze gesprekken
hebben we de gezamenlijke mobiliteitsopgaven voor de langere termijn verkend. Besproken
is hoe Rijk en decentrale overheden hier mee willen omgaan en waar de huidige, «modaliteitsgerichte»
werkwijze voor verbetering vatbaar is. In die gesprekken hebben wij veel steun ervaren
voor de ingezette verandering en is de ambitie uitgesproken om dit in een gezamenlijk
proces verder uit te werken. Ook kwam in de gesprekken over de contouren van het Mobiliteitsfonds
een aantal vraagstukken naar voren die we meenemen in de verdere uitwerking, onder
andere:
• De ambitie van de agenda en reikwijdte van het fonds versus de beschikbare middelen
vraagt om keuzes en een nieuwe methode van prioritering.
• De wens voor zorgvuldige vormgeving van het Mobiliteitsfonds versus de noodzaak om
de winkel open te houden tijdens de verbouwing, dus te blijven werken aan opgaven,
zoveel mogelijk al in lijn met de beoogde vernieuwing.
• Het risico op nieuwe schotten, bijvoorbeeld tussen Rijk en regio, en hoe daarmee om
te gaan.
• De behoefte aan maatwerk gezien de andersoortig mobiliteitsopgaven in verschillende
regio’s, waaronder grensoverschrijdende vraagstukken en de mobiliteitsproblematiek
in krimpregio’s.
Ook met uw Kamer bespreken wij graag deze vraagstukken.
Om de geschetste omslag te bereiken, is het nodig om de huidige structuur van het
Infrastructuurfonds en de wettelijke reikwijdte hiervan aan te passen. Hiertoe bereiden
wij een wijziging van de wet op het Infrastructuurfonds voor. In het eerste kwartaal
van 2019 zullen wij uw Kamer een hoofdlijnenbrief sturen waarin wij de voorgenomen
aanpak en de contouren van het Mobiliteitsfonds met u delen. Op basis van deze contouren,
die richtinggevend zijn voor de wijze waarop we willen investeren vanuit het Mobiliteitsfonds,
werken wij verder aan verdere ontwikkeling van de bijpassende afweegmethodiek en instrumentarium.
Tenslotte zullen wij u dan ook de overkoepelende Mobiliteitsagenda toesturen; die
een richtinggevend inhoudelijk kader vormt bij de ontwikkeling naar het Mobiliteitsfonds.
Uitkomsten Bestuurlijke Overleggen MIRT 21 en 22 november
Tijdens deze Bestuurlijke Overleggen hebben wij, samen met de regio’s, veel afspraken
gemaakt. Hieronder lichten wij daar een aantal uit. Voor het complete overzicht van
alle gemaakte afspraken, wordt verwezen naar de bijlage3.
Afspraken Mobiliteitsfonds
Zoals hierboven reeds benoemd vraagt werken in het licht van het Mobiliteitsfonds
om een ander gesprek: vanuit de integrale opgave. Tijdens deze bestuurlijk overleggen
hebben wij daar invulling aan gegeven door een open gesprek te voeren over de toekomstige
opgaven en besproken welke stappen we nu kunnen en moeten zetten. Daarbij hebben wij
stilgestaan bij de instrumenten die wij nodig hebben om deze opgaven op te pakken,
waaronder het Mobiliteitsfonds en de uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
in omgevingsagenda’s. Hierbij is met de regio afgesproken dat de ambitie op weg naar
het Mobiliteitsfonds als een gezamenlijke opgave wordt gezien. Tevens is de afspraak
gemaakt om proeftuinen te starten, waarbij we binnen bestaande programma’s en trajecten
volgens de contouren van de nieuwe werkwijze werken en we lessen trekken voor de nadere
uitwerking van spelregels en afweegkader bij het Mobiliteitsfonds. Hierbij wordt onder
andere gedacht aan de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en Goederencorridor,
waar al sterk wordt ingezet op programmatisch en integraal werken. De status van proeftuin
betekent niet dat vooruitgelopen wordt op investeringsbeslissingen.
Afspraken woningbouw, in samenhang met mobiliteitsvraagstukken
Ook zijn afspraken gemaakt over de woningbouw, in het bijzonder voor locaties waar
samenhang bestaat met de mobiliteitsopgave. Deze afspraken zijn daarmee niet alleen
een belangrijke bouwsteen voor de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s maar
ook voor de begin 2019 af te sluiten «woondeals». In de woondeals maken we afspraken
met de regio’s waar de woningmarkt het meest gespannen is. De woondeals richten zich
naast de aanpak van de woningbouwopgave op de bredere aanpak van de regionale opgaven
op de woningmarkt. Thema’s uit de Nationale Woonagenda krijgen hiermee een vertaling
naar de regionale context. Daarnaast komen ook specifieke thema’s aan bod die voor
de regio relevant zijn.
Juist in de stedelijke regio’s waar sprake is van een grote vraag spelen (ook zonder
de groei van het aantal woningen) allerlei opgaven rondom het mobiliteitssysteem,
klimaatadaptatie en -mitigatie, circulaire economie, gezondheid en leefbaarheid. Verdergaande
verstedelijking en het behalen van de gewenste aantallen woningen met de noodzakelijke
kwaliteiten kan alleen toekomstbestendig gebeuren als het gekoppeld wordt aan deze
opgaven. De gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s voor de Metropoolregio Amsterdam
(MRA), Metropoolregio Rotterdam–Den Haag (MRDH) en U Ned (Utrecht) vormen het kader
om invulling te geven aan de afweging rond deze opgaven. In deze programma’s concentreren
wij wonen, werken en voorzieningen nabij bestaande en nieuwe knooppunten in het mobiliteitsnetwerk
en worden bestemmingen dichter bij elkaar gebracht. De resterende capaciteit op de
bestaande infrastructuur, juist daar waar ook de behoefte aan wonen en werken is,
wordt daarbij benut. Dit biedt de kans om de investeringen in mobiliteitsmaatregelen
optimaal te laten renderen. Bij binnenstedelijk bouwen wordt de fiets als centrale
modaliteit richting stadscentrum en OV-knooppunten via het wijk-ontwerp verzekerd.
In het kader van het gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma Rotterdam – Den Haag
is afgesproken dat wordt samengewerkt in de werkplaats Metropolitaan OV en Verstedelijking.
De Werkplaats levert in het voorjaar van 2019 een adaptieve ontwikkelstrategie op.
Deze manier van werken heeft het in zich om woningbouw en bereikbaarheid in overzichtelijke
stappen samen te ontwikkelen in een adaptieve ontwikkelstrategie. Deze ontwikkelstrategie
is een belangrijke bouwsteen van het in 2019 vast te leggen Verstedelijkingsakkoord
en Realisatieprogramma. In dit Bestuurlijk Overleg MIRT is voor de regio Zuidwest
daarnaast een concrete inzet afgesproken om versneld aan de behoefte van 100.000 woningen
tot 2025 te voldoen. Het Actieplan woningmarkt geeft hier uitvoering aan door gezamenlijke
inzet van middelen, mensen en juridisch instrumentarium. Voor de binnenstedelijke
woningbouwopgave zijn er betekenisvolle stappen gezet voor de vervolgfase pre-verkenningen
Oeververbinding Rotterdam en CID-Binckhorst Den Haag, waarover later in deze brief
meer. Daarnaast, en in afstemming met de Staatssecretaris van BZK, is ook afgesproken
om de voortgang van woningbouwlocatie Valkenburg te monitoren en zijn eerdere afspraken
over de planning nogmaals bevestigd (inzet op start bouw 2020).
Zeker in Noordwest-Nederland is de woningmarkt oververhit. Er bestaat grote druk om
meer en sneller te bouwen. Alhoewel het voortouw hiervoor ligt bij markt en regio,
willen wij waar mogelijk belemmeringen wegnemen en faciliteren, bijvoorbeeld door
te werken aan bereikbaarheid. In de MRA zijn voor de woningbouw-versnellingslocaties
(Zaandstad/Purmerend, Amsterdam Zeeburgereiland/IJburg, Almere Centrum, Westflank
Haarlemmermeer) afspraken gemaakt. Samen zijn deze locaties goed voor de bouw van
55.000 woningen op de korte termijn. De verdere uitwerking van de afspraken vindt
waar relevant in nauwe samenhang met het bereikbaarheidsprogramma «Samen bouwen aan
bereikbaarheid» plaats. Tegelijkertijd worden andere knelpunten opgepakt middels bijvoorbeeld
werkateliers, de inzet op extra personele capaciteit en met gebruikmaking van de Crisis-
en Herstelwet. Rijk en regio hebben verder afgesproken dat in de te sluiten Woondeal
voor de MRA zal worden vastgelegd hoe tot een gezamenlijke (middel)lange termijn verstedelijkingsvisie
wordt gekomen. Deze visie moet mede input geven aan de (middel)lange termijn investeringsagenda
van Rijk en regio. Daarbij zal ook worden aangeven hoe de relatie gelegd gaat worden
met andere maatschappelijk opgaven zoals de energietransitie, leefbaarheid en sociaaleconomische
segregatie. Het ontwikkelperspectief van het bereikbaarheidsprogramma vormt een belangrijke
basis voor de gezamenlijke verstedelijkingsvisie.
Voor de regio Utrecht zijn 13 versnellingslocaties afgesproken, waaronder de Merwedekanaalzone.
Rijk en regio erkennen dat het gaat om een integrale en kwalitatieve afweging, gelet
op de ruimtelijke opgaven op onder andere wonen, mobiliteit, economie, landschap,
recreatie, cultuurhistorie en energie. Voor de opgaven op middellange termijn wordt
een MIRT-onderzoek Wonen, Werken, Bereikbaarheid en Leefbaarheid gestart, gericht
op de bredere afweging tussen woningbouw en bereikbaarheid in de Metropoolregio Utrecht.
Naast de genoemde regio’s zijn er ook belangrijke woonopgaven in de regio Eindhoven
en de gemeente Groningen. Voor deze regio’s hebben wij afspraken gemaakt en worden
woondeals voorzien. De regio Eindhoven heeft samen met provincie en Rijk een stevige
ambitie en concrete acties vastgelegd in de Brainport Nationale actieagenda (BNA).
In aanvulling hierop gaan partijen verkennen of er specifieke afspraken gemaakt kunnen
worden over de ambities op het gebied van de leefomgeving (wonen en ruimtelijke ontwikkeling)
en op bestuurlijk terrein. De uitkomst hiervan zal begin 2019 worden vastgelegd in
een Woondeal voor de regio Eindhoven.
Uitvoering Regeerakkoord
Ook dit Bestuurlijk Overleg hebben wij stappen gezet in de uitvoering van het regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Voor de A1/A30 Barneveld zijn wij overeengekomen om extra € 22 miljoen beschikbaar
te stellen zodat een Verkenning kan starten. Het doel is om de capaciteit op de A1
te vergroten en de aansluiting van de A30 op de A1 zonder verkeerslichten te realiseren.
Het budget van de MIRT-verkenning A4 knooppunt Burgerveen–N14 wordt verhoogd met € 80
miljoen naar € 130 miljoen, zodat een nieuw Ringvaartaquaduct in zuidelijke richting
met 4 rijstroken kan worden gerealiseerd. Hiermee wordt zowel een knelpunt in de verkeersveiligheid
als in de bereikbaarheid opgelost op de A4 ten zuiden van Knooppunt Burgerveen.
Voor de aanpak van de A7 zijn wij het, in het kader van de MIRT Verkenning Corridor
Amsterdam–Hoorn, eens geworden over een multimodaal maatregelenpakket. Over de financiering
van het pakket worden nadere afspraken gemaakt zodat uiterlijk in het eerste kwartaal
van 2019 de Voorkeursbeslissing genomen kan worden. Voor de A12 Gouda – Utrecht zijn
wij met de regionale overheden de uitgangspunten overeengekomen voor de start van
het verkeerskundig onderzoek. De verkeerskundige effecten van verschillende maatregelen
worden bekeken, waaronder een verbeterde aansluiting van de N11 op de A12 (analoog
aan de zogenoemde «Bodegravenboog») waar met uw Kamer tijdens het AO MIRT van 27 juni
2018 over is gesproken. Dit onderzoek start op korte termijn. Voor de A28 Amersfoort
– Hoogeveen hebben wij besloten tot de start van een MIRT-onderzoek. Afronding wordt
volgend jaar verwacht. Het is nog onduidelijk welke maatregelen genomen gaan worden,
maar de investeringsimpuls van dit kabinet is mede voor deze trajecten bedoeld. Met
de start van deze projecten is begonnen met de aanpak van alle belangrijkste knelpunten
op het wegennet zoals genoemd in het regeerakkoord.
Ook de eerste tranche van de korte termijn aanpak files is in uitvoering. Hierover
bent u op 17 maart 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 31 305, nr. 240). Over de tweede tranche van de korte termijn aanpak van de files ontvangt u op korte
termijn een brief.
Rijk, regio, Schiphol, NS en ProRail hebben gezamenlijk geconstateerd dat de twee
nu voorliggende onderzoeksalternatieven in de MIRT-verkenning Multimodale Knoop Schiphol
(MKS) vanwege de hoge kosten in combinatie met de mate van oplossend vermogen, niet
te financieren zijn. Om die reden zal in de MIRT-verkenning MKS als derde alternatief
een breed pakket van maatregelen worden uitgewerkt, dat sneller en goedkoper te realiseren
is en naar verwachting voldoende oplossend vermogen heeft voor de veiligheid en capaciteit
op de middellange termijn. De verwachting is dat in het voorjaar van 2019 de Voorkeursbeslissing genomen kan worden, gelijktijdig
met het sluiten van een bestuursovereenkomst tussen Rijk en betrokken partners. Vooruitlopend
op de uitvoering van het maatregelenpakket, waartoe naar verwachting in het voorjaar
besloten zal worden, zal IenW op zo kort mogelijke termijn aan ProRail opdracht verlenen
om het meest urgente capaciteitsknelpunt aan te pakken.
Samen met de betrokken partijen is afgesproken dat het van essentieel belang is dat
gezamenlijk voortvarend wordt gewerkt aan een oplossing om de capaciteits- en veiligheidsknelpunten
op lange termijn het hoofd te bieden op en rond Schiphol. In het MIRT-onderzoek Bereikbaarheid
Zuidwest Amsterdam/Schiphol/ Hoofddorp (ZWASH) worden de lange termijn (vanaf 2030/2035)
opgaven en ontwikkelrichtingen voor de Multimodale Knoop Schiphol onderzocht. Een
aantal partijen, waaronder Amsterdam en Schiphol, heeft gewerkt aan voorstellen over
de landzijdige bereikbaarheid van Schiphol en Amsterdam centraal via spoor en metro.
Deze voorstellen worden ook meegenomen in het bereikbaarheidsprogramma voor de MRA.
In 2019 worden op basis van dit programma keuzes gemaakt voor de lange termijn. Hierbij
is het essentieel dat er zicht is op de woningbouwopgave aan de (zuid)westkant van
Amsterdam en besluitvorming over de toekomst van Schiphol via de Luchtvaartnota.
Samen met de regio is besloten tot de Startbeslissing voor de MIRT-verkenning spooruitbreiding Amsterdam Zuid (zie bijlage 8)4. Deze Startbeslissing is een nadere uitwerking van het besluit dat u op 18 juni 2018
is aangeboden (Kamerstuk 32 404, nr. 86). De verkenning zal worden uitgevoerd door Prorail. Daarnaast worden de gemeente
Amsterdam, de Vervoerregio Amsterdam en NS nauw betrokken bij de uitvoering van de
MIRT-verkenning voor een derde perron om Amsterdam Zuid. Naar verwachting kan de verkenning
voor eind 2019 worden afgerond. De verkenning betreft uitbreiding op een deel van
het spoornetwerk dat intensief wordt bereden. De vervoervraag groeit de komende jaren
fors en daarom is er de wens nog meer treinen te kunnen rijden. Dat heeft inmiddels
geleid tot het besluit tot werkzaamheden aan Amsterdam Centraal en tot de start van
deze MIRT-verkenning voor een derde perron op station Amsterdam Zuid. Goede afstemming
met alle betrokken partijen tussen dit project en lopende studies station Schiphol,
OV SAAL MLT, Toekomstbeeld OV, Airportsprinter is van belang. Als eerste prioriteit
geldt het waarborgen van de samenhang tussen het project PHS Amsterdam Centraal en
deze MIRT-verkenning. Het reguliere overleg met overheden in het kader van de OV-
en spoortafels en het BO MIRT en met de spoorsector biedt daarvoor voldoende mogelijkheden.
In de regio Utrecht ligt als resultaat van de afgeronde preverkenning een pakket van
no-regret maatregelen voor de periode 2019–2025, dat zich onder andere richt op het
ontlasten van de Multimodale Knoop Utrecht Centraal, op het verbeteren van de bereikbaarheid
van Utrecht Science Park en op het faciliteren van nieuwe woon- en werklocaties tot
2025 aan de zuidkant van Utrecht. In 2019 zullen voor de maatregelen projectbesluiten
worden genomen. Rijk, provincie Utrecht en gemeente Utrecht hebben hiervoor ieder
€ 15 miljoen gereserveerd. Op basis van de uitkomst van de preverkenning wordt een
aantal mogelijke projecten voor de perioden 2025–2030 verder uitgewerkt. Hierbij wordt
rekening gehouden met het ontlasten van Utrecht Centraal en de lange termijnperspectieven
zoals die in het Toekomstbeeld OV, de verstedelijkingsstrategie van de regio Utrecht
en het MIRT Onderzoek wordt opgeleverd. Het is de intentie om in het Bestuurlijk Overleg
MIRT 2019 een selectie en fasering van maatregelen vast te stellen en te bepalen waar
een verkenning voor wordt afgesproken.
Extra middelen vanuit het regeerakkoord voor verkeersveiligheid (€ 50 miljoen) gaan
naar het reeds lopende programma Meer Veilig. De helft van deze middelen (€ 25 miljoen)
is tijdens dit Bestuurlijk Overleg MIRT aan provincies beschikbaar gesteld in de vorm
van cofinanciering. De focus ligt op maatregelen voor de veilige inrichting van bermen,
vanwege het aanhoudende hoge aandeel van (dodelijke) bermongevallen.
De fiets is een volwaardig alternatief voor andere modaliteiten en maakt daarom vanaf
dit jaar integraal onderdeel uit van de Bestuurlijke Overleggen MIRT. In de Bestuurlijke
Overleggen MIRT zijn concrete afspraken gemaakt over de verdeling van de in het regeerakkoord
gereserveerde € 100 miljoen. Dit is verdeeld in € 26 miljoen voor routes en € 74 miljoen
voor stallingen, op basis van 60% cofinanciering door de regio. Bij het selecteren
van de plannen is gekeken naar de mogelijkheid of de plannen deze komende jaren te
realiseren zijn en duurzaam kunnen worden aangelegd in het kader van circulair bouwen.
De ingediende plannen van provincies en vervoerregio’s laten hoge ambities zien. Besluiten
zijn genomen over een rijksbijdrage voor 15 (delen van) snelfietsroutes verspreid
over het hele land en voor 57 stallingprojecten. Voor 19 complexe locaties wordt bijgedragen
in de voorbereidingskosten (bijvoorbeeld voor variantenstudies en schetsontwerpen).
Als de studiefase voor deze projecten vlot verloopt, kan een deel van deze locaties
nog binnen deze kabinetsperiode een rijksbijdrage krijgen voor de realisatie. Daarmee
wordt het meest urgente deel van het verwachte tekort aan stallingplaatsen opgelost
en wordt het gebruik van de fiets als voor -en natransportmiddel voor de trein gestimuleerd.
Naast gezamenlijk investeren in fietsinfrastructuur is het anderszins stimuleren van
fietsen door het Rijk en regio van groot belang om meer mensen op de fiets te krijgen.
In de Bestuurlijke Overleggen zijn daarom ook afspraken gemaakt over de werkgeversaanpak
en fietsstimulering in verschillende regio’s. Wij jagen dit landelijk aan door het
netwerk van fietsambassadeurs en het benutten van nieuwe fiscale mogelijkheden zoals
de leasefiets (zie bijlage 9 voor een overzicht van investeringen in fietsenstallingen
en snelfietsroutes)5.
Met de regio Zuid-Nederland zijn afspraken gemaakt over internationale spoorverbindingen.
Het gaat hierbij om Eindhoven – Düsseldorf, Amsterdam – Eindhoven – Heerlen – Aken
en de verbindingen met België, waaronder Weert – Hamont. Met de regio Oost-Nederland
is gesproken over de gemeenschappelijke inzet op de Berlijnlijn en op de ICE Amsterdam–Arnhem–Frankfurt.
Smart mobility
Samen met onze partners zoeken wij naar nieuwe oplossingen om het aantal verkeersslachtoffers
te verminderen, mobiliteit te verduurzamen en het leven en werken in zowel de steden
als het buitengebied voor iedereen leefbaar, bereikbaar en betaalbaar te houden. Met
alleen traditionele oplossingen redden we het niet meer. Technologische ontwikkelingen
en digitalisering in de wereld van mobiliteit – waarin reizigers en vervoerders van
goederen in toenemende mate digitaal ondersteund worden in hun reis en werkzaamheden
– bieden kansen om te komen tot slimmer en duurzamer reis- en rijgedrag. Daarmee kan
schaarse ruimte beter worden benut en mobiliteit kosteneffectiever worden gefaciliteerd.
Op die manier zetten wij in op een veilige, prettige, en (economisch) goed bereikbare
omgeving.
Samenwerking over de grenzen van organisaties heen en het voorkomen van versplintering
is daarin noodzakelijk om impact te hebben. Daarom hebben Rijk, provincies, G5, metropool-
en vervoerregio’s met de «Krachtenbundeling smart mobility» afgesproken de inspanningen
en invloed op internationaal, nationaal en regionaal niveau steviger te verbinden.
Daarmee kunnen we meer impact hebben richting de reiziger en de internationale markt
en kunnen we efficiënter omgaan met publieke middelen. Over deze krachtenbundeling
bent u recent geinformeerd (Kamerstuk 31 305, nr. 264). Over de inzet op het gebied van Mobility as a Service (MaaS) wordt u binnenkort
via een aparte brief geïnformeerd. Tijdens het Bestuurlijk Overleg MIRT hebben wij
deze krachtenbundeling bevestigd. Ook hebben wij nadere concrete afspraken gemaakt,
onder andere over de inzet van intelligente Verkeersregelinstallaties (iVRI’s) en
het op orde brengen van data. Met de provincie Zeeland is afgesproken om een Living
Lab Smart Mobility Zeeland te starten.
Samenwerkingsafspraken Slimme en Duurzame Mobiliteit
Anders dan andere jaren, hebben wij per regio afspraken gebundeld die, ook op de kortere
termijn, een concrete bijdrage leveren aan een betere bereikbaarheid, verkeersveiligheid
en het verduurzamen van de mobiliteit. Het gaat hierbij om afspraken over bijvoorbeeld
fietsstimulering, verkeersveiligheid en smart mobility. Door afspraken te bundelen
op deze en andere onderwerpen kunnen Rijk en regio effectiever en slagvaardiger werken.
Wij hebben afgesproken om deze aanpak verder uit te werken in een werkagenda «Slimme
en Duurzame Mobiliteit». Uitgangspunt daarbij is dat we voor realisatie van deze maatregelen
zoveel mogelijk bestaande sturingslijnen gebruiken. Tijdens de Bestuurlijke Overleggen
van het najaar 2019 willen wij met de regio nadere afspraken over de werkagenda maken.
Afspraken met regio’s
In de regio Zuidwest-Nederland is besloten een MIRT-Verkenning oeververbinding Rotterdam
te starten, met als eerste mijlpaal het gezamenlijk ondertekenen van de Startbeslissing
medio 2019. Deze nieuwe oeververbinding is bedoeld om de A16 te ontlasten en knelpunten
op te lossen op de Algeracorridor en in het stedelijk OV. Tevens is voor de gebiedsontwikkeling
van de Binckhorst (Den Haag) het projectplan Verkenning CID Binckhorst vastgesteld.
Met de eerste fase is een bedrag van € 137 miljoen excl. BTW gemoeid. Het Rijk heeft
een bijdrage van € 50 miljoen gereserveerd om een bijdrage te leveren aan het «no
regret pakket» maatregelen voor de Binckhorst waarmee fietsvoorzieningen en een vrij
liggende HOV-busbaan worden gerealiseerd. Op de populaire lightrailverbinding tussen
Den Haag, Rotterdam en Zoetermeer gaan meer trams rijden om de drukte te verminderen.
Rijk en regio werken al vele jaren aan de opwaardering van de hoofdvaarweg Lemmer–Delfzijl
om deze beter bereikbaar te maken voor grotere (klasse Va) schepen. In het Bestuurlijk
Overleg MIRT van najaar 2017 is extra budget beschikbaar gesteld voor de opwaardering
van de bruggen Oude Schouw, Spannenburg en Uitwellingerga. Het afgelopen jaar is er
constructief overleg geweest tussen Rijk en regio. Samen met de regio is besloten
tot een Startbeslissing voor deze drie bruggen (zie bijlage 3)6. Met de Startbeslissing wordt de opwaardering van deze drie Friese bruggen in samenhang
met de bruggen Kootstertille en Schuilenburg onderzocht om te komen tot optimale oeververbindingen.
Ook voor de Gerrit Krolbrug, Paddepoelsterbrug en de provinciale Busbaanbrug in Groningen
wordt gezocht naar de beste oplossingen in samenhang met de ontwikkeling van de Ooster-hamrikzone.
Rijk en regio zetten hier € 162 miljoen voor in.
Met Noord-Nederland zijn tevens afspraken gemaakt voor de «Samenwerkingsafspraken
Noord-Nederland emissievrij», een regionaal pakket aan acties en maatregelen voor
de korte termijn om de klimaatdoelen uit het Klimaatakkoord dichter bij te brengen.
Ambitie van Noord-Nederland is om in 2035 om de mobiliteit binnen het landsdeel emissievrij
te maken (voor zover mogelijk binnen de invloedssfeer). Daarbij wordt extra aandacht
gegeven aan de bereikbaarheid van het krimpende ommeland waarbij ook een link wordt
gelegd met concepten als MaaS en autonoom vervoer.
Ook is in het Bestuurlijk Overleg Zuid een bestuurlijke voorkeur voor de aanpak van
de A67 Leenderheide – Zaarderheiken vastgesteld dat past binnen het eerder voor dit
project gereserveerde budget van € 210 miljoen, zijn afspraken gemaakt om de realisatie
van het HooipolderPlus plan te versnellen en is besloten te starten met een pilot
innovatief OV op de A27 Breda – Utrecht.
Met de regio Oost is gesproken over de omgevingsagenda. De omgevingsagenda is een
nieuw instrument: een gebiedsgerichte uitwerking van de NOVI die de huidige MIRT-gebiedsagenda’s
zal vervangen. De pilot in Oost levert waardevolle informatie voor de ontwikkeling
van de andere omgevingsagenda’s.
Programma goederenvervoercorridors
Naast de Bestuurlijke Overleggen met de vijf regio’s heeft ook een Bestuurlijk Overleg
plaatsgevonden over de goederenvervoercorridors. In dit overleg is een gezamenlijke,
integrale, multimodale, regio-overstijgende en internationale aanpak en samenwerking benadrukt om te komen tot versterking
en verduurzaming van de goederencorridors ten behoeve voor de economische vitaliteit
van deze gebieden. Sturingsafspraken zijn gemaakt om bovengemiddelde knooppunten als
belangrijke draaischijven in de corridors in samenhang te ontwikkelen met ambities
rondom modal shift en duurzaamheid.
Vanuit de bovengemiddelde knooppuntontwikkeling is met de provincie Gelderland afgesproken
om ieder 50 procent te betalen van de totale investeringskosten van € 24 miljoen voor
de spooraansluiting van de toekomstige Railterminal Gelderland aan de Betuweroute,
voor hun rekening te nemen. Voor het bovengemiddelde knooppunt Moerdijk zijn afspraken
gemaakt om € 7 miljoen te investeren om de overbelasting van het spoor op te heffen.
De sector heeft aangegeven voortvarend aan de slag te gaan met delen van het pakket
waarvoor zij aan de lat staan. Dit past ook in de opgave uit het maatregelenpakket
spoorgoederenvervoer om de groei van de multimodale goederenstromen en 740 meter lange
treinen te faciliteren. Beide afspraken geven invulling aan een onderdeel uit het
maatregelenpakket spoorgoederenvervoer.
Voor de doorstroming zijn voor de A15 korte termijn maatregelen vastgesteld om de
komende vier jaar urgente knelpunten aan te pakken. Ook zal worden bekeken hoe het
vaarwegnetwerk robuuster gemaakt kan worden om regelmatig terugkerende kleine calamiteiten
als gevolg van onder andere klimaatveranderingen beter op te kunnen vangen.
In de goederencorridors is gezamenlijk overeengekomen een samenhangend netwerk van
truckparkeerplaatsen te realiseren, inclusief een aantal korte termijn stappen. Afgelopen
jaar is een versnelling aangebracht door een gecoördineerde aanvraag in te dienen
voor een Europese CEF subsidie voor het realiseren van ongeveer 800 plekken bij vier
verschillende locaties in de corridors. Daarnaast is afgesproken een afgestemd netwerk
te realiseren van vulpunten voor duurzame brandstoffen en andere energiedragers voor
het wegtransport en binnenvaart richting de toekomst. De modaliteit buisleidingen
komt steeds vaker in beeld als een alternatief voor transport van gassen, vloeistoffen
of industriële restproducten. Samen met betrokken corridorpartijen gaan we werken
aan initiatieven rondom deze modaliteit.
Voortgang MIRT
Zoals te doen gebruikelijk melden wij in de MIRT-brief, naast de afspraken die wij
hebben gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT, ook de voortgang in het MIRT. Op
heel veel plekken in Nederland wordt voortvarend gewerkt aan betere en veilige bereikbaarheid.
Soms is een versnelling mogelijk, soms is een verschuiving van de planning nodig.
Voor de A2 Deil – Den Bosch, A58 Breda – Tilburg en de A15 Papendrecht – Sliedrecht
zijn de Verkenningen gestart nadat in afgelopen juni hiervoor de drie afzonderlijke
Startbeslissingen zijn vastgesteld. Deze projecten worden gefinancierd vanuit de investeringsimpuls
van dit kabinet, respectievelijk wordt door het Rijk € 436,6 miljoen, € 32,5 miljoen
en € 100 miljoen (extra bovenop € 200 miljoen) vrijgemaakt. In 2019 en 2020 worden
naar verwachting voor deze drie projecten de (bestuurlijke) Voorkeursbeslissingen
vastgesteld. Op 14 november jl. is de Startbeslissing getekend voor de MIRT-verkenning
Rottepolderplein en is deze aan uw Kamer gestuurd7. Hiervoor is € 30 miljoen beschikbaar. Voor de N33 Zuidbroek–Appingedam is op 10 oktober
jl. de definitieve Voorkeursbeslissing vastgesteld. Hierbij is gekozen voor de «bewonersvariant»
waarbij de N33 wordt opgewaardeerd naar een autoweg met twee rijstroken per richting
en een regime van 100 km/u. De verwachting is dat begin 2019 de Voorkeursbeslissing
voor de A20 Nieuwerkerk aan den IJssel – Gouda kan worden vastgesteld. Op verzoek
van de regio zijn de gereserveerde middelen voor realisatie van dit project twee jaar
naar voren gehaald, zodat de verbreding van de A20 versneld kan worden aangelegd.
Ook de A2 Vonderen–Kerensheide zal versneld worden gerealiseerd. Daarnaast is onlangs
nog het Tracébesluit van de A15 Papendrecht – Sliedrecht en het Ontwerp Tracébesluit
van de A28/A1 knooppunt Hoevelaken vastgesteld. De realisatie van de Blankenburgverbinding
is gestart waarmee een nieuwe snelweg wordt aangelegd onder de Nieuwe Waterweg door.
Daarnaast is de verbreding van de A4 tussen Vlietland en Den Haag sinds kort volledig
opengesteld voor het verkeer, waarmee er meer capaciteit op de weg beschikbaar komt
voor de doorstroming op dit wegdeel. Ook de A27/A1 Utrecht – knooppunt Eemnes – aansluiting
Bunschoten – Spakenburg is onlangs opengesteld.
Voor de aanleg van de nieuwe verbinding A16 Rotterdam zal ik, de Minister van IenW,
begin volgend jaar de starthandeling verrichten. Voor de Rotterdamsebaan, de nieuwe
ontsluiting van Den Haag op het hoofdwegennet, is de tunnelboormachine begonnen aan
de tweede tunnelbuis. Medio 2019 zal het boren van de tunnel in de RijnlandRoute beginnen.
Begin volgend jaar zal naar verwachting de opdracht kunnen worden verleend voor verkeersveiligheidsmaatregelen
aan de N59.
Onlangs zijn de laatste grote werkzaamheden aan de spoorbruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal
afgerond. Daarmee is ook het Tracé Utrecht–Woerden, als onderdeel van het project
Vleuten–Geldermalsen, helemaal voorzien van vier sporen. Op het traject tussen Utrecht
en Den Haag leidt die per dienstregeling 2019 tot een verbetering in de reistijd en
een goede bediening van het nieuwe station Lansingerland–Zoetermeer.
Vanaf eind 2019 zal op de drukke treinverbinding Schiphol–Utrecht–Arnhem–Nijmegen
meer plek voor de reizigers worden geboden. De versnelde aanleg van een wisselverbinding
in Nijmegen stelt NS in staat langere treinen in te zetten. Hiermee wordt de vervoercapaciteit
op deze verbinding op korte termijn vergroot. Dit is een eerste stap op weg naar een
verhoging van de frequentie in de vorm van een vijfde en zesde intercity tussen Schiphol–Utrecht–Arnhem.
De extra treinen zijn per eind 2021 (in de dienstregeling 2022) voorzien (Kamerstuk
32 404, nr.83). Als onderdeel van de voorbereidingen voor deze tienminuten-trein wordt nu ook al
gewerkt aan de aanpassing van het stationsgebied Driebergen–Zeist, gereed in 2020.
Tussen Groningen en Leeuwarden werken we, samen met de provincies Groningen en Fryslân,
aan een partiële verdubbeling van het spoor, zodat een extra sneltrein kan rijden.
Bij die werkzaamheden worden ook twee overwegen vervangen door onderdoorgangen.
Ook op andere plaatsen is in samenwerking en met cofinanciering van decentrale overheden
de overwegveiligheid verbeterd. In het kader van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen
(LVO) worden in totaal ongeveer 225 overwegen veiliger gemaakt. Er zijn inmiddels
verschillende maatregelen genomen in Ermelo en Deurne. In Groningen, Diemen en Hurdegaryp
zijn projecten in uitvoering. Bestuursovereenkomsten zijn gesloten met Deurne en op
korte termijn ook met o.a. Borne, Horst aan de Maas en Oisterwijk. Daarnaast zijn
inmiddels 22 openbare en openbaar toegankelijke niet actief beveiligde overwegen (NABO’s)
aangepakt. Dit jaar zijn door ProRail overeenkomsten gesloten met de gemeentes Aalten,
Hilversum en Lochem over de aanpak van de NABO’s in die gemeenten. In mijn brief aan
uw Kamer waarin ik, de Staatssecretaris, mijn beleidsreactie geef op het rapport van
de Onderzoeksraad voor Veiligheid over overwegveiligheid in Nederland ga ik nader
in op overwegveiligheid en mijn ambities op dit dossier.
De komende jaren investeren wij € 60 miljoen in de infrastructuur van de HSL om de
prestaties te verbeteren (o.a. windschermen brug Hollandsch Diep en verbeteren overgangen
HSL-spoor naar gewoon spoor), € 70 miljoen in geluidsmaatregelen en is eerder € 6,5
miljoen geïnvesteerd in de verbetering van station Rotterdam. Dit om de Eurostar goed
te kunnen laten aanlanden. Deze investeringen lopen gelijk op met een betere benutting
van de HSL-Zuid. Vanaf dienstregeling 2019 rijdt de IC Brussel vijf keer per uur tussen
Amsterdam en Rotterdam v.v. en is het voornemen van Eurostar om in de loop van 2019 een derde Eurostartrein tussen Nederland
en Londen te introduceren.
Aan de provincie Limburg is de toezegging gedaan om de Rijksbijdrage voor Station
Maastricht Noord II op te hogen tot een bedrag van € 5,68 miljoen. Daarnaast is met
de provincie Limburg afgesproken dat de reservering vanuit het Rijk voor Station Grubbenvorst
komt te vervallen nu de provincie Limburg heeft besloten dat dit station niet langer
deel uitmaakt van het project «Opwaarderen Maaslijn».
In juli 2018 is de Noord/Zuidlijn in Amsterdam in gebruik genomen. De metro verbindt
twee belangrijke stations en OV-knopen (Amsterdam Centraal en Amsterdam Zuid), die
bovendien allebei aanzienlijke reizigersgroei laten zien in de komende jaren. Daarmee
is een grote sprong gemaakt in de bereikbaarheid van onder meer de Zuidas en andere
economisch belangrijke bestemmingen in deze regio.
Met het project Zuidasdok wordt verder geïnvesteerd in Amsterdam Zuid en de bereikbaarheid
van de noordelijke randstad. Dit project bevindt zich momenteel in de zogenaamde herijkingsfase
waarin het integrale ontwerp wordt opgesteld en de uitvoeringsplanning wordt bepaald.
Het spooremplacement Den Haag Centraal wordt geheel heringericht. Dat leidt ertoe
dat er meer treinen sneller en meer betrouwbaar van het emplacement gebruik kunnen
maken. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld was het noodzakelijk om tot een herontwerp
voor dit project te komen (Kamerstuk 34 950 A, nr. 6). Dit was nodig omdat reizigers anders zeer lange periodes niet naar Den Haag CS
konden reizen. Daarnaast moest het ontwerp financieel passend worden gemaakt. In de
afgelopen periode is hard gewerkt om een oplossing te vinden. De hinder voor reizigers
tijdens realisatie zal worden beperkt tot twee keer twee weken en een aantal weekeinden.
De kosten kunnen op een verantwoorde manier worden gedekt. Door bijdragen uit bestaande
programma’s en het combineren van werkzaamheden is slechts een beperkte bijdrage (€ 3,2
miljoen) uit de investeringsruimte nodig. Een uitgebreide toelichting hierop zal worden
verwerkt in de VJN. De planning van het project is gericht op indienststelling in
2024. Hierna is het mogelijk om de dienstregeling tussen Den Haag Centraal en Rotterdam,
na opening van de tweede tunnelbuis in Delft, te intensiveren. Dit geldt ook voor
treinverkeer richting Leiden.
Op 21 juni 2018 bent u geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 A, nr. 72) dat door de opdrachtnemer van het project Zuidelijke Ringweg Groningen een vertraging
van twee jaar is gemeld. Doordat de aangevraagde zomerstremming niet verantwoord bleek,
onder andere vanwege de veiligheid, (Kamerstuk 34 775-A, nr. 78)) is die vertraging vooralsnog opgelopen tot drie jaar. Tegelijkertijd heeft de opdrachtnemer
mogelijkheden aangegeven om de vertraging terug te brengen. Deze mogelijkheden worden
bekeken. Om de vertraging te minimaliseren en het vervolg soepel te laten verlopen
is in overleg met opdrachtnemer en opdrachtgevers (Rijkswaterstaat, de provincie en
de gemeente Groningen) een adviescommissie ingesteld, onder leiding van een onafhankelijk
voorzitter prof. dr. ir. M.J.C.M. Hertogh (TU Delft). Deze adviescommissie zal op
korte termijn adviseren.
De renovatie van de Waalbrug Nijmegen (vervanging en renovatie) zal vertragen door
het aantreffen van chroom-6 in de verf. Hierdoor zal de mijlpaal openstelling in 2019
niet worden behaald. Ook bij de renovatie van de Van Brienenoordbrug en de versterking
van de Afsluitdijk is chroom-6 aangetroffen en zullen de benodigde maatregelen worden
getroffen. In de komende jaren wordt bij verschillende kunstwerken de conservering
(verf) van de staalconstructie vervangen. Omdat gezondheidsrisico’s door chroom-6
pas kunnen ontstaan tijdens werkzaamheden, wordt niet eerder dan tijdens de voorbereiding
hiervan onderzoek uitgevoerd naar de samenstelling van de bestaande conservering.
Indien chroom-6 wordt aangetroffen, kan het nodig zijn om extra veiligheidsmaatregelen
te treffen wat consequenties kan hebben voor de doorlooptijd en kosten. Hierbij staat
de veiligheid voor werknemers, weggebruikers en omgeving altijd voorop.
Afgelopen week bent u reeds geïnformeerd over de uitspraak van het Europees Hof van
Justitie omtrent het PAS (Kamerstuk 32 670, nr. 141). De uitspraak van het Europese Hof geeft op zichzelf geen aanleiding om de toestemmingsverlening
voor projecten op te schorten. Het ligt dan ook voor de hand om (Ontwerp-)Tracébesluiten
voor IenW-projecten te blijven baseren op het PAS.
Na het besluit eind 2017 om sluis II te herbouwen als structurele oplossing in de
opwaardering van het Wilhelminakanaal naar klasse IV vaarweg, is nu een plan van aanpak
voor de planuitwerking en realisatie in voorbereiding. Naar verwachting zal begin
2019 opdracht kunnen worden gegeven om in samenwerking met de bestuurlijke partners
(de provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg) de planuitwerking en voorbereiding
realisatie te starten. Openstelling wordt verwacht in 2023.
De Twentekanalen worden verruimd voor schepen van klasse Va zodat die schepen daar
met 2.80 meter diepgang kunnen varen. Dit project is in de realisatiefase. De aanbesteding
is vorig jaar afgebroken, hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 A, nr. 56). Oorzaak hiervan was de complexe grondwatersituatie. Daarnaast is uit inspecties
en berekeningen gebleken dat de damwanden in slechtere staat zijn dan gedacht. Rijkswaterstaat
is voor de nieuw op te zetten aanbesteding oplossingsrichtingen aan het uitwerken
waarin deze complexe grondwatersituatie en de staat van de damwanden wordt meegenomen.
Het streven is om de opties op basis van de uitkomsten van de onderzoeken dit jaar
gereed te hebben zodat er een besluit kan worden genomen over het vervolg. Hierbij
wordt getracht de vertraging zo minimaal mogelijk te houden, ook met het oog op investeringen
vanuit de regio.
Over de voortgang bij het project Zeetoegang IJmond wordt u separaat geïnformeerd.
Vernieuwen, verjongen en verduurzamen
Naast de investering in nieuwe infrastructuur is de investering in bestaande infrastructuur
van belang om de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van netwerken te kunnen blijven
garanderen. Uitval en storingen leiden tot maatschappelijke hinder en economische
schade. Met het programma Vervanging en Renovatie zorgen wij samen met het reguliere
onderhoud voor een blijvende kwaliteit van onze netwerken. In januari 2018 bent u
geïnformeerd (Kamerstuk 29 385, nr. 95) dat extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor deze opgave en dat wij
een besluit zullen nemen over een volgende tranche projecten. Besloten is tot een
tranche met 39 projecten voor zowel hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet als hoofdwatersysteem.
Voor deze projecten gaat Rijkswaterstaat eerst een planfase doorlopen. Hier wordt
onderzocht hoe de vervanging of renovatie wordt uitgevoerd. Voor eerdere tranches
worden verschillende vervangings- of renovatieprojecten reeds uitgevoerd.
Water
De waterprogramma’s en -projecten zijn onderdeel van het MIRT en ook daarin is de
nodige voortgang geboekt. Verwezen wordt daarvoor naar de brief die ter voorbereiding
op het WGO water van 26 november aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 000 J, nr. 7). Hieronder wordt kort ingegaan op Integraal riviermanagement en Klimaatadaptatie.
Bij de begroting 2019 is voor Integraal riviermanagement € 375 miljoen gereserveerd
binnen de beschikbare bestedingsruimte van het Deltafonds. Momenteel worden rijks-
en regionale opgaven voor waterveiligheid, scheepvaart, waterkwaliteit, waterbeschikbaarheid,
ruimtelijke en economische ontwikkeling en natuur in samenhang in beeld gebracht.
Op basis van de gezamenlijke opgaven wordt begin volgend jaar met de regionale partners
in de (Nederlandse) Rijn en Maas de aanpak en aansturing van Integraal riviermanagement
besproken.
Vervolgens zal samen met maatschappelijke en regionale partners een integrale afweging
over prioriteiten van opgaven en over maatregelen worden gemaakt.
In de toekomst zullen weersextremen steeds vaker voorkomen. Zowel nationaal als internationaal
slaan we de handen ineen om daarop voorbereid te zijn. Conform de toezeggingen tijdens
het AO Water op 28 juni 2018 is de afgelopen maanden intensief gewerkt met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) aan de totstandkoming van een bestuursakkoord klimaatadaptatie (Kamerstuk
27 625, nr. 449). In het regeerakkoord is afgesproken een dergelijk bestuursakkoord te sluiten. Dit
akkoord is op 20 november samen met VNG, UvW en IPO getekend. Uw Kamer is daarover
op diezelfde dag geïnformeerd. In het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie worden
de afspraken uit dit akkoord verder uitgewerkt.
Gemeenten, Waterschappen en provincies brengen hun opgaven en maatregelen in beeld
en stellen daarvoor uiterlijk eind 2020 uitvoeringsagenda´s op. Daarvoor voeren zij
voor eind 2019 stresstesten uit om kwetsbaarheden als gevolg van wateroverlast, droogte,
hitte en gevolgen van overstromingen in beeld te brengen. Het Rijk brengt zelf ook
de kwetsbaarheden van de netwerken – hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en hoofdwatersysteem
– als gevolg van klimaatverandering in kaart. Door steeds hevigere buien kan de beschikbaarheid
van de snelwegen afnemen door wateroverlast. Ook neemt de afwatering vanuit de regionale
watersystemen naar het hoofdwatersysteem toe. Door langere periodes van droogte kan
de scheepvaart langer last ervaren van lage waterstanden. De resultaten van de stresstesten
voor de rijksinfrastructuur zullen input zijn voor het uitvoeringsprogramma van het
Rijk.
Eindevaluatie Beter Benutten Vervolgprogramma
In 2018 is het Beter Benutten Vervolgprogramma afgerond. Doel van dit programma was
een vermindering van de deur tot deur reistijd in de spits met 10 procent in de drukste
gebieden van ons land. Het programma richtte zich op een publiek-private samenwerking
tussen Rijk, regionale overheden en bedrijfsleven. Net als bij de eerste fase van
het Beter Benutten programma is het resultaat van het vervolgprogramma positief. Voor
een compleet beeld wordt verwezen naar de eindevaluatie in de bijlage (bijlage 4)8. De resultaten zijn gebaseerd op de door een onafhankelijk, extern bureau uitgevoerde
eindevaluatie van het programma.
Gemiddeld zijn er dagelijks 80.000 voertuigen minder in de spits. Ook is er jaarlijks
ruim 61.000 ton CO2 bespaard en fietsen 60.000 forenzen vaker naar hun werk. Hiermee is de doelstelling
van het programma ruimschoots bereikt: de reistijd in de drukste gebieden is met 13
procent verbeterd ten opzichte van een situatie zonder het programma.
In 12 regio’s zijn in totaal 461 maatregelen uitgevoerd om de infrastructuur beter
te benutten en de keuzemogelijkheden voor reizigers en vervoerders te vergroten. Beperkte
infrastructurele aanpassingen van bijvoorbeeld op- en afritten zijn gecombineerd met
maatregelen om de spits te mijden. En met ITS-projecten die de verkeersafwikkeling
efficiënter maken. Dit alles met focus op het stimuleren van opschaalbare innovaties
gericht op zoveel als mogelijk structureel effect. Vervoerders, verladers en brancheorganisaties
hebben hun logistiek geoptimaliseerd zodat er minder vrachtauto’s in de spits rijden.
En in alle 12 regio’s zijn, in samenwerking met werkgevers, fietsmaatregelen uitgevoerd
met als resultaat betere (inter)stedelijke bereikbaarheid en leefbaarheid en een betere
gezondheid van werknemers.
Naast de directe verbeteringen van de bereikbaarheid heeft het programma ook andere
resultaten geboekt waarvan de komende jaren de vruchten kunnen worden geplukt. Denk
hierbij aan een andere kijk op mobiliteitsoplossingen, nieuwe vormen van publiek-private
samenwerking en het nut van een gedegen monitoring en evaluatie. Steeds meer werkgevers
bieden medewerkers de mogelijkheid om hun werk- en reistijd flexibel in te richten.
De behaalde resultaten laten zien dat de Beter Benutten werkwijze een effectieve aanvulling
vormt op de aanleg en uitbreiding van infrastructuur. Zeker nu de druk op ons mobiliteit
systeem blijft toenemen, is het belangrijk om deze werkwijze te blijven toepassen.
In de bereikbaarheidsprogramma’s voor de Metropoolregio Amsterdam, de Zuidvleugel,
Midden-Nederland en in Brabant zijn eerste stappen gezet met afspraken over snel uitvoerbare
en kosteneffectieve maatregelen. Daarnaast bieden de nieuwe MIRT-spelregels ruimte
om in MIRT-onderzoeken, verkenningen en planstudies de Beter Benutten-aanpak integraal
in te zetten. Ook de omvorming van het Infrastructuurfonds naar een Mobiliteitsfonds
kan mogelijkheden bieden voor het inzetten van benuttings- en innovatieve maatregelen,
zoals op het gebied van fietsgebruik, Mobility as a Service en afspraken met werkgevers.
Tot slot
In mei/juni 2019 vinden strategische Bestuurlijke Overleggen plaats. Deze staan in
het teken van de omgevingsagenda’s, één van de instrumenten van de NOVI. Uiteraard
wordt u ook over de uitkomsten van deze overleggen geïnformeerd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Bijlage moties en toezeggingen
A1/A35
In navolging van de moties van zowel dhr. Von Martels (Kamerstuk 34 775 A, nr. 38) als van dhr. Van Aalst (Kamerstuk 35 000 A, nr. 6) hebben wij in het Bestuurlijk Overleg MIRT de afspraak gemaakt dat de regio gezamenlijk
met het Rijk een verkort MIRT-onderzoek zal starten naar de integrale bereikbaarheidsopgave
van Twente, inclusief de A1/A35 (Azelo–Buren). Onderzoek zal moeten uitwijzen of er
sprake is van een knelpunt en wat dan de omvang en urgentie is. Op basis van dit onderzoek
zal worden gekeken of het nodig is om aanvullende middelen te reserveren.
Regionale knelpunten op het spoor
Op 19 december 2017 heeft uw Kamer via de motie van de heer Sienot c.s. (Kamerstuk
34 775 A nr. 47) verzocht om een actueel overzicht van knelpunten op het regionale spoor en hier
de Kamer in het najaar van 2018 over te informeren. In de bijlage treft u deze informatie
aan9. Met het in kaart brengen van de knelpunten op het regionale spoor is voldaan aan
deze motie.
Aanvullend op de motie hebben wij in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van 21 en 22 november
afspraken gemaakt over de aanpak van een aantal van de geprioriteerde regionale knelpunten.
Reductie van spitsproblematiek en toename van capaciteit op het spoor waren belangrijke
indicatoren voor de selectie. Ook is gekeken of de maatregelen een positief effect
hebben op het hoofdrailnet en de internationale treinverbinding. De afspraken betreffen
bijvoorbeeld de realisatie van de kwartierdienst Sneek–Leeuwarden in de spitsrichting,
de aanvullende financiering van de perronfasering van station Arnhem en de nadere
uitwerking door ProRail van mogelijke maatregelen voor een snellere rijtijd op Zwolle–Enschede
(waaronder perrons Heino en Raalte) en de uitbreiding van de perroncapaciteit op station
Heerlen. De afspraken zijn gemaakt op basis van cofinanciering. Voor de concrete afspraken
per regio wordt verwezen naar de bijlage.
Spoorproject Leiden – Utrecht
In de brief over de voortgang van het spoorproject Leiden–Utrecht (Kamerstuk 34 775 A, nr. 76) heb ik, de Staatssecretaris, toegezegd u voor het notaoverleg MIRT de laatste stand
van zaken te geven. Het Ministerie van IenW werkt samen met de provincies Zuid-Holland
en Utrecht, de gemeenten Leiden en Utrecht, ProRail en NS aan het provinciale MIRT-project
Leiden–Utrecht. Op het Bestuurlijk Overleg MIRT heb ik, de Staatssecretaris, met de
regio afgesproken om een onderzoek te starten naar het verder doortrekken van de spitspendel
Leiden–Alphen naar Utrecht. Voor de zomer hopen wij dit onderzoek af te kunnen ronden.
Onze intentie is om deze doortrekking zo snel mogelijk in te voeren.
Daarnaast onderzoeken we samen de langetermijnperspectieven, waarbij zowel naar het
belang van de bereikbaarheid van de regio als het landelijke netwerk wordt gekeken.
Hiertoe wordt bijvoorbeeld het reeds uitgevoerde onderzoek naar de baanstabiliteit
gevalideerd door experts. Hiermee beschouw ik de toezegging als afgedaan.
Spoorverbinding Dordrecht–Brabant
Mede naar aanleiding van de motie Jetten en Van der Graaf (Kamerstuk 29 984, nr. 746) ben ik, de Staatssecretaris, met de regionale overheden en NS in overleg over het
optimaliseren van de verbinding tussen Dordrecht en Brabant. Zoals ik heb toegezegd
in de Kamerbrief over de dienstregeling 2019 (Kamerstuk 29 984, nr. 769) zal ik uw Kamer informeren wanneer bestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Sluizen Kornwerderzand
In het notaoverleg MIRT van 11 december 2017 is de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk
35 000 A, nr. 66) aangenomen. In september 2018 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden over het
financieringsvoorstel voor de sluis bij Kornwerderzand. Tijdens dit overleg is geconstateerd
dat er nog een aanzienlijk gat bestaat tussen de kosten voor een bredere sluis en
de beschikbare financiële middelen. Mogelijkheden om het financiële gat (verder) te
dichten liggen onder andere in het indienen van een aanvraag voor de 3e tranche van de Regio Envelop en verder onderzoek naar het versoberen of optimaliseren
van projectonderdelen. Ook zal nader onderzoek plaatsvinden naar mogelijke verdringingseffecten
van een grotere sluis bij Kornwerderzand op de werkgelegenheid elders in Nederland.
Regio en Rijk hebben afgesproken de komende periode samen te werken aan deze actiepunten.
Geluidsproblematiek Coenbrug
Uw Kamer heeft verzocht geïnformeerd te worden over de voortgang van onderzoek naar
de geluidsproblematiek rond de Coenbrug, de uitkomsten daarvan en het overleg daarover
met de gemeente en de bewoners. Dit conform Kamerstuk 34 300 A, nr. 79 van de leden Smaling en Visser dd. 7 juli 2016 en Kamerstuk 34 775 A, nr. 32 van de leden Laçin en Dijkstra dd. 11 december 2017.
De afgelopen tijd heeft onderzoek plaatsgevonden. Tevens heeft meermaals overleg plaatsgevonden
met de gemeente Zaanstad en bewoners.
Uit onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie de geluidproductieplafonds niet
worden overschreden. Door de constructie van de brug is wel sprake van geluidhinder
door het «bonken» van de brug. Door Rijkswaterstaat is onderzoek gedaan naar mogelijkheden
om de hinder hiervan te beperken. Inmiddels is het onderzoek afgerond en blijkt een
maatregel mogelijk om deze hinder te beperken. Besloten is tot het nemen van een maatregel
waarbij een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug wordt aangebracht. De
gemeente Zaanstad en de bewoners worden hierover geïnformeerd.
CO2-neutraliteit
In het licht van de motie Van Brenk (Kamerstuk 35 000 XII, nr. 60), over de CO2-negatieve provinciale weg die in Zuid-Holland is gerealiseerd, hebben rijk en regio
het belang gewisseld van kennisontwikkeling met het oog op CO2 neutraliteit als factor bij infrastructurele aanbestedingen.
Cofinanciering
Tijdens het AO MIRT van 27 juni 2018 hebben wij de toezegging gedaan om een nadere
reactie te geven op de door Von Martels aangereikte cijfers ten aanzien van regionale
cofinanciering en toepassing van criteria (Kamerstuk 34 775 A, nr. 75).
Het huidige beeld van cofinanciering per regio is tot stand gekomen op basis van besluitvorming
in het verleden. Hierin hebben verschillende facetten een rol gespeeld, bijvoorbeeld
de uitkomsten van de Nationale Markt en Capaciteits Analyse (NMCA), de uitkomsten
van de MKBA, of er sprake was van inpassing van bovenwettelijke maatregelen of politiek
en bestuurlijke afwegingen. Deze besluitvorming heeft zorgvuldig, volgens de MIRT
– systematiek in overleg met regionale overheden en uw Kamer, plaatsgevonden en is
doorgaans vastgelegd in bestuurlijke afspraken. Hierdoor is het beeld per regio en
per project anders. Door op basis van geaggregeerde cijfers per regio het gesprek
met elkaar te voeren, worden zaken vergeleken die moeilijk te vergelijken zijn. Bovendien
zijn de uitkomsten van deze geaggregeerde cijfers afhankelijk van welk tijdspanne
gekozen wordt. De projecten die wel of niet worden meegenomen in een dergelijk onderzoek
zijn van grote invloed op de uitkomst. Dat neemt niet weg dat elke regio natuurlijk
liever zou zien dat het Rijk meer investeert.
Het huidige regeerakkoord geeft aan dat nieuwe investeringen worden gebaseerd op de
uitkomsten van de NMCA en geprioriteerd naar de meest rendabele projecten en de beschikbaarheid
van cofinanciering vanuit regio’s. Hiermee heeft cofinanciering een explicietere plek
gekregen in de afweging. De NMCA geeft de meest urgente knelpunten op nationaal niveau
aan. Aangezien deze knelpunten op nationaal niveau niet evenredig over de provincies
verdeeld zijn, wordt niet in iedere provincie evenveel geïnvesteerd. Dit is ook niet
de ambitie. De NMCA dient als objectieve onderbouwing van de prioritering van investeringen
in infrastructuur.
Over de precieze invulling van nieuwe investeringen worden jaarlijks afspraken gemaakt
met de regionale bestuurders in de Bestuurlijke Overleggen MIRT en daarna met u, Tweede
Kamer. Cofinanciering is daarbij, conform de opdracht van het regeerakkoord, nadrukkelijk
onderdeel van het gesprek. De ambities van een regionale overheid en de financiële
mogelijkheden van een regionale overheid bepalen in welke mate deze overheid bij wil
dragen aan investeringen in de Rijksinfrastructuur. Dit vraagt om maatwerk. Projecten,
steden en provincies verschillen te veel van elkaar om te kunnen werken met vaste
criteria of percentages. Voorkomen moet worden dat er een keurslijf ontstaat, bijvoorbeeld
in de vorm van een vast percentage bij de aanleg van infrastructuur, waardoor enerzijds
relevante projecten geen doorgang kunnen vinden omdat sommige overheden onvoldoende
geld hebben en anderzijds meer cofinanciering wenselijk zou zijn geweest zonder een
vast percentage.
Tenslotte is het van belang op te merken dat, naast directe cofinanciering in infrastructuur,
het vaak voorkomt dat regio’s bereid zijn om mitigerende of samenhangende maatregelen
te bekostigen of op andere manieren kansen zien om lokale projecten mee te koppelen.
Bijvoorbeeld in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s maken wij hierover afspraken.
Veel taken en bevoegdheden in het fysieke domein zijn immers decentraal belegd (bijvoorbeeld
woningbouw, stedelijke inrichting en parkeerbeleid). Het kan ook zijn dat de regio
beter in staat is dan het Rijk om commitment van regionale stakeholders (bijvoorbeeld werkgevers) te regelen voor maatregelen
die van invloed zijn op de mobiliteit. Dit type van maatregelen door de regio is in
het algemeen niet terug te vinden in de cijfers in het MIRT-overzicht.
Indieners
-
Indiener
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties