Brief regering : Staandehouding en inbewaringstelling gezinnen met minderjarige kinderen
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2441 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2018
In de afgelopen periode heb ik in verschillende overleggen met uw Kamer gesproken
over de staandehouding en het vervoer van gezinnen met minderjarige kinderen die in
vreemdelingenbewaring worden gesteld.1 Uw Kamer heeft hierover een motie aangenomen2, waarin is verzocht om te verkennen of er mogelijkheden zijn om dit proces te verbeteren
en om de Kamer hierover in het najaar te informeren. Naar aanleiding hiervan informeer
ik u als volgt.
Ik wil voorop stellen dat de inzet van de migratieketen erop is gericht om vreemdelingen
die niet langer in Nederland mogen blijven zelfstandig te laten vertrekken. Vanuit
de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie
(IOM) en verschillende ngo’s wordt hierbij ondersteuning geboden. Er zijn echter situaties
waarin vreemdelingen niet bereid zijn tot zelfstandig vertrek. In die gevallen kan
worden overgegaan tot gedwongen vertrek. De overheid beschikt daartoe over verschillende
bestuursrechtelijke terugkeermaatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste
maatregel is. Vreemdelingenbewaring wordt – zeker bij gezinnen met minderjarige kinderen
– zeer terughoudend toegepast. Het wordt alleen toegepast als wordt voldaan aan bij
wet gestelde criteria, een lichter middel niet volstaat, er sprake is van een risico
op onttrekking, er zicht is op uitzetting en als kan worden betoogd dat de maatregel
niet onredelijk bezwarend is, waarbij het belang van het kind ook nadrukkelijk wordt
meegewogen. Deze aspecten dienen uitvoerig te worden gemotiveerd in de bewaringsmaatregel,
die wordt getoetst door de rechter. De vreemdelingenbewaring van gezinnen met minderjarige
kinderen wordt voorts uitgevoerd in de gesloten gezinsvoorziening (GGV), een bewaringslocatie
waarbinnen er veel oog is voor het welzijn en het belang van de kinderen. Het verblijf
op de GGV duurt daarbij zo kort mogelijk, en in beginsel maximaal twee weken.
De medewerkers van de migratieketen zijn zich er terdege van bewust dat de inzet van
gedwongen vertrek, en de uiterste inzet van vreemdelingenbewaring daarbij, impact
kan hebben op vreemdelingen, zeker op minderjarige kinderen. Terugkeer naar het land
van herkomst of een derde land waar de toegang geborgd is, zal vaak niet aansluiten
bij de hoop die er was. Dit kan spanningen en teleurstelling met zich meebrengen.
Voor mij, als ook voor de betrokken diensten staat voorop dat wanneer vreemdelingenbewaring
als ultimum remedium wordt ingezet, dit zo veilig en kalm mogelijk dient te verlopen,
vanuit een humane en menswaardige benadering en met oog voor de positie van kwetsbare
groepen, zoals minderjarige kinderen.
De aspecten die hierbij centraal staan komen ook naar voren in de diverse verbetermaatregelen
die in de afgelopen jaren reeds zijn doorgevoerd. Zo vindt sinds 2014 de uitvoering
van de bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen plaats in de GGV, worden gezinnen
naar de GGV vervoerd in minimaal beveiligde en neutraal uitziende voertuigen en vindt
de inbewaringstelling plaats op de GGV. Dit laatste gebeurde voorheen op het politiebureau,
wat als onnodig bezwarend voor met name minderjarige kinderen werd beschouwd.
In geval van een inbewaringstelling wordt een gezin staande gehouden door ambtenaren
van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O), in aanwezigheid van de politie. De
politie is verantwoordelijk voor de machtiging tot binnentreden van de wooneenheid
waar het gezin verblijft. Na de staandehouding draagt DV&O zorg voor het vervoer van
het gezin naar de GGV, waar de inbewaringstelling feitelijk plaatsvindt. Afhankelijk
van de individuele zaak kunnen betrokken medewerkers van de DT&V en het COA aanwezig
zijn. Op de GGV vindt de inbewaringstelling zelf plaats, uitgevoerd door een daartoe
bevoegde ambtenaar van de DT&V.
Elke inbewaringstelling wordt door de betrokken diensten zorgvuldig voorbereid. Elke
zaak wordt in beginsel in het Lokaal Terugkeer Overleg (LTO) besproken. Op basis van
de grootte van het gezin maar ook andere relevante informatie, zoals eventuele eerdere
incidenten, wordt een inschatting gemaakt van mogelijke risico’s en wordt bepaald
hoeveel ambtenaren er aanwezig zullen zijn bij de staandehouding van het gezin. Dit
betreft dus maatwerk en er is dan ook geen vaste normering voor het aantal in te zetten
ambtenaren. Het uitgangspunt is dat er zo min mogelijk medewerkers van de betrokken
diensten aanwezig zijn, maar het borgen van de veiligheid is altijd leidend.
Omdat DV&O niet standaard bij het LTO aanwezig is, zijn de DT&V – waar de coördinatie
van de LTO’s ligt – en de DV&O naar aanleiding van de motie met elkaar in gesprek
gegaan om de onderlinge informatie-uitwisseling ten aanzien van inbewaringstellingen,
waaronder die van gezinnen met minderjarige kinderen, verder te versterken. Concreet
is gekeken naar de mogelijkheden om de informatie die nodig is om tot een goede, ketenbrede
risico-inschatting te komen en de informatie die over een individueel gezin beschikbaar
is in het LTO nog beter op elkaar aan te laten sluiten. Hiertoe wordt op dit moment
het voorstel tot inbewaringstelling, opgesteld door het LTO en inzichtelijk voor alle
bij de zaak betrokken ketenpartners, uitgebreid en verduidelijkt. Zo is al vóór de
beslissing of een gezin daadwerkelijk in bewaring zal worden gesteld, een zo volledig
mogelijk beeld beschikbaar van de situatie van het gezin en factoren die meegenomen
worden in de risico-inschatting. Volledigheidshalve merk ik op dat dit niet automatisch
tot gevolg heeft dat er minder ambtenaren aanwezig zullen zijn bij een inbewaringstelling.
Dat blijft immers een inschatting van de betrokken diensten en wordt bepaald op basis
van de individuele zaak. Wel leidt het ertoe dat er, nog meer dan nu het geval, door
alle betrokken diensten in gezamenlijkheid wordt stilgestaan bij de risico-inschatting
die ten grondslag ligt aan de hoeveelheid in te zetten personeel, waarbij niet meer
medewerkers aanwezig zullen zijn dan noodzakelijk. Ook tijdens het proces van de staandehouding
is hier aandacht voor en kan er in voorkomende situaties, als de veiligheid dat toestaat,
ter plekke worden afgeschaald.
De ambtenaren die vanuit DV&O en de politie uitvoering geven aan een staandehouding
zijn gekleed in uniform. Zowel de betrokken diensten en ik achten dit noodzakelijk
met het oog op het borgen van een veilige tenuitvoerlegging van hun taak. Daarbij
is het uniform vanuit het oogpunt van herkenbaarheid een noodzakelijke vereiste. Een
situatie waarin een staandehouding zou worden uitgevoerd door ambtenaren in burger
zou immers kunnen leiden tot onduidelijkheden over bevoegdheden. Daarbij is het denkbaar
dat dit zou kunnen leiden tot verwarring met betrekking tot de rol van bijvoorbeeld
medewerkers van de DT&V en het COA, die altijd in burger gekleed zijn en die om andere
redenen langs gaan bij gezinnen die verblijven op COA-locaties en voor wie vertrek
aan de orde is.
Het uitgangspunt bij een inbewaringstelling is dat de eenheid van het gezin wordt
bewaard. Dit betekent dat de inzet is om een gezin als geheel naar de GGV te brengen.
In de praktijk blijkt dat hiervoor de ochtend het meest geschikt is, voordat de kinderen
naar school gaan. Vanuit deze optiek is ervoor gekozen om een gezin in beginsel vroeg
in de ochtend staande te houden. Hiermee wordt ook voorkomen dat kinderen overdag
uit hun klas worden gehaald, wat voor zowel het kind zelf als de klas niet wenselijk
wordt geacht. Ik hecht eraan om ook hier te benadrukken dat een inbewaringstelling,
en het besef dat terugkeer aan de orde is, in de meeste gevallen veel impact zal hebben
op de betrokken personen. Dit blijft, ongeacht het tijdstip waarop dit gebeurt.
Om te voorkomen dat een staandehouding leidt tot onrust op de locatie, is de inzet
om te voorzien in een spoedige en zorgvuldige overdracht naar de GGV. Dit heeft tot
gevolg dat de betreffende vreemdelingen op dat moment alleen de hoognodige spullen
kunnen meenemen en er op dat moment geen gelegenheid is om afscheid te nemen. Dat
weegt echter niet op tegen mogelijke beheers- en veiligheidsrisico’s die anders kunnen
ontstaan en ik zie hier dan ook geen ruimte voor veranderingen. Overigens worden de
overige bezittingen zo snel mogelijk overgebracht naar de GGV. Ook wordt er tijdens
het verblijf in de GGV gelegenheid geboden om afscheid te nemen. Bezoek is toegestaan
en het personeel probeert hierbij ook op andere manieren te faciliteren, bijvoorbeeld
door het mogelijk maken van skype-gesprekken.
Zoals ik ook heb aangegeven in een eerder overleg met uw Kamer gaat er in de regel
een proces vooraf aan een inbewaringstelling, dat gericht is op zelfstandig vertrek
en waarbij ook steun wordt geboden. Ook wordt in dit proces kenbaar gemaakt dat als
hier niet actief aan wordt gewerkt er verdergaande terugkeermaatregelen kunnen worden
opgelegd. In die zin komt gedwongen vertrek, en de inzet van vreemdelingenbewaring
daarbij, dus nooit echt onverwacht. In het verleden is er een periode een werkwijze
gehanteerd waarin gezinnen met minderjarige kinderen in beginsel niet in bewaring
werden gesteld, tenzij de ouders zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken. Zij
werden voorafgaand geïnformeerd over de datum van hun vertrek.3 In de praktijk leidde dit tot een groot aantal gezinnen dat zich aan het toezicht
onttrok. Zij kwamen niet meer in beeld bij de bekende opvanginstellingen en gingen
een bestaan in de illegaliteit tegemoet. Naast dat ik dit onwenselijk vind in het
kader van het belang van het kind, past dit ook niet in die situaties waar gedwongen
terugkeer aan de orde is.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid