Brief regering : Fosfaatbank en afroming bij lease fosfaatrechten
33 037 Mestbeleid
Nr. 324 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2018
Op 18 oktober jl. heb ik met uw Kamer een VSO gevoerd over de fosfaatbank (Handelingen
II 2018/19, nr. 15, Vaststelling nadere regels voor de fosfaatbank). Tijdens dit VSO
heb ik toegezegd een oordeel van de Landsadvocaat te zullen vragen over de mogelijkheid
om artikel 38 van de Meststoffenwet te gebruiken voor het schrappen van de afroming
bij lease van maximaal 10% van de fosfaatrechten die een bedrijf bezit, en uw Kamer
daarover te informeren. Na het VSO heeft uw Kamer een aantal moties ten aanzien van
de fosfaatbank aangenomen. Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging en
informeer ik uw Kamer over de gevolgen van de aangenomen moties.
Afroming bij lease fosfaatrechten
Tijdens het VSO hebben de leden Geurts en Lodders een motie ingediend waarmee de regering
wordt verzocht om met ingang van het kalenderjaar 2018 en verder mogelijk te maken
dat maximaal 10% van de in bezit zijnde fosfaatrechten verhuurd of gehuurd kunnen
worden zonder dat hier een afroming over plaatsvindt (Kamerstuk 33 037, nr. 317). Ik heb aangegeven dat de afroming wettelijk is bepaald (artikel 32a Meststoffenwet)
en deze motie derhalve een wetswijziging en een wijziging van de staatssteunbeschikking
vereist, wat niet mogelijk is met ingang van het lopende kalenderjaar. Het lid Geurts
stelde hierop dat artikel 38 van de Meststoffenwet een basis zou bieden voor uitvoering
van de motie. Ik heb toegezegd hierover een oordeel van de Landsadvocaat te zullen
vragen. De motie is vervolgens aangehouden.
De Landsadvocaat deelt mijn analyse dat artikel 38 van de Meststoffenwet zich niet
leent voor het verlenen van een categorale vrijstelling van het bepaalde in artikel
32a van de Meststoffenwet bij lease. Daarbij wijst de Landsadvocaat erop dat een categorale
vrijstelling bij lease materieel een wijziging van artikel 32a Meststoffenwet betekent.
Dat artikel voorziet zelf reeds in een uitzondering met betrekking tot lease van fosfaatrechten,
om dubbele afroming te voorkomen. De wetgever heeft daarover dus nadrukkelijk een
afweging gemaakt. Een categorale vrijstelling op het niveau van een ministeriële regeling
staat derhalve op gespannen voet met het primaat van de wetgever en zou hetgeen in
de Meststoffenwet is geregeld ondergraven. Vanuit het perspectief van de democratische
rechtsstaat en het systeem van de Meststoffenwet adviseert de Landsadvocaat dan ook
een eventuele categorale vrijstelling bij lease in de Meststoffenwet zelf op te nemen.
Dat geldt temeer omdat het niet gaat om het maken van een uitzondering voor een concrete
groep van gevallen, maar om het ten principale uitsluiten van een categorie transacties
van het toepassingsbereik van een wetsbepaling. Ten aanzien van de vraag of een melding
bij de Europese Commissie vereist is, geeft de Landsadvocaat aan dat van belang is
of het gaat om een wijziging van de nationale maatregel waarbij de bestaande steun
is toegekend. Door het beperken van de afroming bij lease wordt een onderdeel van
de regeling waaraan de Europese Commissie belang heeft gehecht bij de beoordeling
van de steunmaatregel, aangepast. De Landsadvocaat acht het raadzaam om de Commissie
te informeren, zodat die zich een oordeel kan vormen of melding noodzakelijk is. Naar
aanleiding van dit advies is de Europese Commissie ambtelijk nogmaals gevraagd of
een vrijstelling van de plicht tot afroming bij lease een staatssteungoedkeuring vereist.
De Europese Commissie heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De 10% afroming bij
lease is volgens de Europese Commissie een belangrijk criterium in de staatssteunbeschikking,
aangezien de grondgebonden landbouw hierdoor wordt gestimuleerd. De Commissie geeft
aan dat elke maatregel die hieraan raakt een volledige nieuwe beoordeling vereist
waarvan zij een goedkeuring ernstig betwijfelt.
Mijn conclusie is dan ook dat het advies van de Landsadvocaat onvoldoende aanknopingspunten
biedt om over te gaan tot het beperken van de afroming bij lease door middel van een
vrijstelling op grond van artikel 38 van de Meststoffenwet.
Regeling fosfaatbank
Zoals aangegeven in het SO fosfaatbank (Kamerstuk 33 037, nr. 314) van 14 oktober jl. en het daaropvolgende VSO van 18 oktober jl. (Handelingen II
2018/19, nr. 15, Vaststelling nadere regels voor de fosfaatbank) is mijn inzet erop
gericht geweest om de fosfaatbank op 1 november 2018 open te stellen, zodat ondernemers
begin 2019 duidelijkheid zouden krijgen over de vraag of zij in dat kalenderjaar gebruik
kunnen maken van ontheffingen uit de fosfaatbank.
Met de motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 037, nr. 316) heeft uw Kamer verzocht om de regeling fosfaatbank zodanig aan te passen dat de
eis van grondgebondenheid geldt voor alle entiteiten van de aanvrager, zodat het niet
loont om vee te verplaatsen naar een andere «entiteit». Met de motie van het lid Bisschop
(Kamerstuk 33 037, nr. 318) heeft uw Kamer verzocht om de regeling fosfaatbank zodanig aan te passen dat de
productieruimte waarop bedrijven aanspraak kunnen maken nog verder wordt ingeperkt
dan de reeds bestaande maximering die inhoudt dat de productieruimte positief moet
zijn, ook na verlening van de ontheffingen. Dit betekent dat ik de ontwerpregeling
opnieuw moet bezien en de regeling in haar huidige vorm niet kan vaststellen.
Met de motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 037, nr. 315) heeft uw Kamer verzocht om de regeling fosfaatbank niet eerder open te stellen dan
na de afwikkeling van alle bezwaren in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Zoals
ik tijdens het VSO heb aangegeven, kunnen ondernemers ook gedurende een lopende bezwaarprocedure
aanspraak maken op de regeling fosfaatbank en staat dit de openstelling dus niet in
de weg. Ik verwacht een groot deel van de reeds ingediende bezwaarschriften in 2018
te kunnen afhandelen. Echter, het aanzienlijk aantal aanvragers dat stelt dat in hun
geval sprake is van een individuele disproportionele last en de uitgebreide toets
die ik hierop moet uitvoeren, betekenen dat een aanzienlijk aantal bezwaarprocedures
nog in 2019 door zal lopen. De uitvoering van de motie heeft tot gevolg dat naar verwachting
de fosfaatbank medio 2019 opengesteld kan worden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit