De nieuwe kiezer in een verdeelde samenleving
In 1922 vonden voor het eerst Kamerverkiezingen plaats waarbij alle bijna 3 miljoen Nederlanders van 25 jaar en ouder hun stemplicht vervulden. Zij deden dit langs de lijnen van geloof en idealen die in de samenleving van die tijd de verhoudingen bepaalden. De 100 te verdelen Kamerzetels werden gewonnen door rooms-katholieken (32), socialisten (20), gereformeerden (16), hervormden (11), liberalen (15), communisten (2) en anderen (4). Hoewel een aantal grote strijdpunten geen rol meer speelden, zouden de bestaande meningsverschillen zorgen voor nieuwe politieke gevechten, waarbij men moeilijk tot compromissen kon komen. Sommigen zagen in de verdeeldheid binnen maatschappij en parlement een teken van zwakte van de democratie; anderen waren ervan overtuigd dat het geduldig zoeken naar oplossingen juist het bestaansrecht van het parlement uitmaakte.


