Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over het gebruik van ALM-modellen in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel
Vragen van het lid Joseph (BBB) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het gebruik van ALM-modellen in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel (ingezonden 24 september 2025).
Antwoord van Minister Paul (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 3 november
2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Aandachtspunten bij herverdeling op basis van ALM-berekeningen»
uit Pensioen & Praktijk #3 2025?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herkent u het signaal uit de praktijk dat Asset Liability Management-modellen (ALM-modellen)
van oorsprong zijn ontworpen om strategische keuzes op hoofdlijnen te ondersteunen,
maar dat zij in het kader van de Wet toekomst pensioenen in de vorm van delta netto
profijt berekeningen worden ingezet om op deelnemersniveau vermogens te herverdelen?
Antwoord 2
Er gelden wettelijke kaders ten behoeve van de verdeling van het vermogen bij de transitie.
Binnen deze wettelijke kaders moeten pensioenfondsen tot een evenwichtige besluitvorming
komen. Fondsen moeten hiervoor de transitie-effecten onderbouwen met in ieder geval
inzichten uit analyses over pensioenverwachting en netto-profijt effecten van de transitie.
Het pensioenfonds heeft de mogelijkheid om naast de twee wettelijk voorgeschreven
maatstaven ook (eigen) additionele kwantitatieve maatstaven te hanteren voor de beoordeling
van (andere) kwalitatieve doelstellingen, die bijvoorbeeld meer toegespitst zijn op
een specifieke deelnemersgroep. Op basis van alle analyses vindt robuuste besluitvorming
plaats.
Het is belangrijk om te benoemen dat de transitie-effecten inzichtelijk gemaakt moeten
worden voor alle leeftijdscohorten per deelnemersgroep. Dit gebeurt dus niet op individueel
deelnemersniveau. Bij de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel rust de verantwoordelijkheid
op sociale partners en pensioenfondsen om besluiten te nemen die resulteren in een
evenwichtige overgang naar de nieuwe pensioenregeling. Beiden partijen hebben daarin
een eigenstandige verantwoordelijkheid. Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren
op de uitkomsten die alleen voor één specifieke groep gelden in een specifiek scenario,
maar juist kijken naar evenwichtigheid voor het gehele deelnemerscollectief en beschouwd
over meerdere scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes en overwegingen bij
de transitie-effecten, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige
transitie, vastgelegd worden.
Vraag 3
Deelt u de analyse dat ALM-modellen door hun aard en ontwerp niet geschikt zijn om
op basis van delta netto profijt tot op de euro nauwkeurig individuele pensioenuitkomsten
te berekenen, en dat dit leidt tot schijnzekerheid?
Antwoord 3
Modellen zijn per definitie een simplificatie van de werkelijkheid. ALM-modellen zijn
zeker niet nieuw in de pensioensector. Het is bekend dat ALM-modellen niet volledig
de complexiteit van toekomstige inschattingen en van de realiteit kunnen voorspellen.
Maar ALM-modellen dragen wel bij om een zo goed mogelijk beeld te hebben van de ontwikkeling
van pensioenuitkeringen in verschillende scenario’s. Pensioenuitkeringen zijn namelijk
op korte en lange termijn afhankelijk van hoe de economie en de financiële markten
zich in de toekomst zullen ontwikkelen. ALM-modellen zijn daarbij nuttige hulpmiddelen
om voor pensioenuitvoerders en deelnemers goed inzicht te hebben in de verwachte toekomstige
pensioenuitkeringen in verschillende scenario’s. Dit draagt bij aan robuuste besluitvorming.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het risico dat de huidige wettelijke verplichtingen – zoals het rekenen
over een horizon van 100 jaar en met minimaal 10.000 scenario’s – bijdragen aan een
overschatting van de betrouwbaarheid van modeluitkomsten?
Antwoord 4
Bij de totstandkoming van het Besluit waarin de parameters vanaf inwerkingtreding
Wet toekomst pensioenen vastgesteld zijn1, is op basis van het onafhankelijke wetenschappelijke advies van de Commissie Parameters
uit 20222 gekeken naar de gewenste mate van nauwkeurigheid voor de toepassing van de scenario’s.
In beginsel leidt het doorrekenen met meer scenario’s tot een grotere mate van nauwkeurigheid,
er is geen sprake van overschatting.
Voor het waarderen van pensioenen en voor andere actuariële toepassingen binnen het
pensioenstelsel zijn langetermijnverwachtingen van diverse economische en financiële
omstandigheden nodig. Het niet meenemen van langetermijnverwachtingen en daarmee het
stoppen na bijvoorbeeld 20 jaar inzichten is geen optie. Er zijn namelijk mensen die
naar verwachting nog bijvoorbeeld 100 jaar in het pensioenstelsel kunnen zitten. Daarom
moet er ook iets gezegd worden over wat er over 100 jaar zou kunnen gebeuren (het
Koninklijk Actuarieel Genootschap publiceert bijvoorbeeld sterftekansen tot en met
leeftijd 120 jaar). Projecties over zo’n lange horizon zijn vanzelfsprekend met veel
onzekerheid omgeven en afhankelijk van onder andere de fondssamenstelling en het fondsbeleid.
Er wordt daarom gebruik gemaakt van een groot aantal scenario’s, en niet van slechts
één scenario of een paar scenario’s, zodat er een volledig beeld wordt weergegeven
en de onzekerheid goed zichtbaar is.
Vraag 5
Kunt u enkele rekenvoorbeelden geven, waaronder de impact van het fictief veronderstellen
van een «vaste» TBI-grens en een «vaste» kritieke dekkingsgraad, om te illustreren
dat «als je iets aanpast in de aannames, veranderen de kleinste aanpassingen in grote
verschillen»?
Antwoord 5
Zoals in de antwoorden hierboven aangegeven, hangt de besluitvorming niet af van één
enkele berekening of veronderstelling. Bovendien zijn deze fondsspecifiek. De berekende
transitie-effecten in totaliteit dragen bij aan de onderbouwing van de evenwichtige
belangenafweging van de transitiebesluitvorming door het pensioenfonds. Het is daarmee
niet opportuun om hier in te gaan op specifieke berekeningen.
Vraag 6
Kunt u toelichten waarom er in de Wet toekomst pensioenen voor is gekozen om juist
dit type modellen verplicht te stellen, ondanks de signalen dat de uitkomsten sterk
afhankelijk zijn van subjectieve aannames?
Antwoord 6
ALM-modellen zijn afhankelijk van aannames. Dit is inherent aan het gebruik van modellen.
De aannames in ALM-modellen zijn door de Commissie Parameters in 2022 in een onafhankelijk
en wetenschappelijk onderbouwd onderzoek vastgesteld. De aannames die fondsspecifiek
zijn, moeten weloverwogen en uitlegbaar zijn. Wat betreft het type modellen zijn ALM-modellen
ook niet nieuw in de pensioensector, de pensioensector gebruikt deze sinds jaar en
dag. Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Vraag 7
Hoe weegt u de spanning tussen enerzijds de wettelijke kaders die ALM-modellen voorschrijven
(waaronder pensioenverwachtingen en netto profijt effecten) en anderzijds de signalen
uit de praktijk dat deze modellen niet geschikt zijn voor het creëren van bepaalde
transitie-effecten op individueel niveau door middel van vermogensverschuiving?
Antwoord 7
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kan robuuste besluitvorming plaatsvinden
aan de hand van diverse analyses. Een pensioenfonds heeft de mogelijkheid om naast
de twee wettelijk voorgeschreven maatstaven van netto-profijt en pensioenverwachting
ook (eigen) additionele kwantitatieve maatstaven te hanteren voor de beoordeling van
(andere) kwalitatieve doelstellingen, die bijvoorbeeld meer toegespitst zijn op een
specifieke deelnemersgroep. Uiteindelijk gaat het in de evenwichtige besluitvorming
om het geheel der doelstellingen, waarbij in ieder geval de pensioenverwachtingen
en het netto profijt van verschillende deelnemersgroepen zijn gewogen. Verder worden
de transitie-effecten niet op individueel niveau bepaald, maar moeten de effecten
inzichtelijk gemaakt worden voor alle leeftijdscohorten per deelnemersgroep.
Vraag 8
Erkent u dat de druk van de transitie en de harde deadlines ertoe kunnen leiden dat
pensioenfondsen minder oog hebben voor de beperkingen van de ALM-modellen en daardoor
sneller tot herverdeling van gelden op basis van deze modellen besluiten?
Antwoord 8
In de Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen
die beogen in te varen van DNB wordt expliciet aandacht gevraagd voor de vaststelling van de betrouwbaarheid
en de verklaring van de transitie-effecten. DNB noemt daarin ook het belang dat pensioenfondsen
vertrouwen hebben in het model dat wordt doorgerekend. Ik herken dan ook niet dat
pensioenfondsen minder oog hebben voor de beperkingen van de ALM-modellen. De transitie-effecten
worden gebruikt voor een gedegen afweging rondom de evenwichtige transitie. Dat vraagt
dan ook zorgvuldigheid rondom het interpreteren van de uitkomsten en gebruik daarvan
bij de besluitvorming. Dit is niet anders dan bij andere besluitvorming waarbij ook
gebruik wordt gemaakt van ALM-modellen.
Vraag 9
Bent u het eens met de opmerking uit het artikel dat er juridische en reputatie-risico’s
lijken te zitten aan het in de doorrekeningen afwijken van bestaand fondsbeleid? En
zo niet, waarom niet?
Antwoord 9
In beginsel sluiten pensioenfondsen bij de berekeningen aan bij het bestaande beleid.
Het pensioenfonds kan op grond van regelgeving hiervan afwijken indien dit leidt tot
een realistischere invulling op lange termijn. Zo zal bijvoorbeeld een alsmaar oplopende
premiedekkingsgraad in de praktijk mogelijk leiden tot een heroverweging van het premiebeleid
bij het pensioenfonds. Als dat het geval is, is het realistischer om dat ook mee te
nemen in de transitie-effecten. De regering is van mening dat het onderbouwd afwijken
van bestaand fondsbeleid de transitie-effecten om te komen tot een realistischere
invulling op lange termijn juist kan leiden tot inzichtelijkere uitkomsten.
Vraag 10
Bent u bereid te onderzoeken of aanvullende richtlijnen of waarborgen nodig zijn om
te voorkomen dat ALM-modellen worden gebruikt voor doeleinden waarvoor zij oorspronkelijk
niet zijn ontworpen, bijvoorbeeld in overleg met het Koninklijk Actuarieel Genootschap?
Antwoord 10
DNB houdt toezicht op de evenwichtige transitie. Onderdeel hiervan zijn de transitie-effecten
die via ALM-modellen tot stand komen. In de hierboven genoemde Good practice van DNB
wordt expliciet aandacht gevraagd voor de vaststelling van de betrouwbaarheid en de
verklaring van de transitie-effecten. Enkele leden van het Koninklijk Actuarieel Genootschap
zijn ook betrokken bij de totstandkoming van de Good Practice. Het toezicht van DNB
is voldoende. Er zijn dus geen onderzoeken, aanvullende richtlijnen of waarborgen
nodig.
Vraag 11
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 11
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk naar uw Kamer verzonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.