Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over toezicht en handhaving op het gebied van integriteit (Kamerstuk 35351-2)
35 351 Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 25 mei 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
het Presidium over de brief van het Presidium van 10 februari 2020 inzake toezicht
en handhaving op het gebied van integriteit (Kamerstuk 35 351, nr. 2).
Het Presidium heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 mei 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Kan nader worden gemotiveerd waarom gekozen is voor een college van onderzoek integriteit?
In hoeverre is overwogen om in plaats van het college van onderzoek het Presidium
van de Kamer die rol te geven?
Het doen van onderzoek naar integriteitsschendingen dient naar oordeel van het Presidium
op afstand van de politiek plaats te vinden. Het voorgestelde college voorziet daarin.
Zie verder antwoord op vraag 35.
2
Kunnen oud-Leden van de Tweede Kamer lid van het college van onderzoek worden?
Het college wordt samengesteld uit personen met gezag en deskundigheid die door het
Presidium worden voorgedragen en door de Kamer worden benoemd. Dit kunnen ook oud-leden
van de Kamer zijn.
3
Op welke manier kan de discretie van het college worden gewaarborgd?
In de regeling is opgenomen dat het college vertrouwelijkheid in acht neemt over de
klachten die zij krijgt. Uit het geheel van de regeling blijkt voorts dat de materie
die het college van onderzoek behandeld gevoelig is. Het Presidium neemt aan dat het
in te stellen college dit bij de uitoefening van haar taken ter harte neemt.
4
Heeft het College toegang tot alle vertrouwelijke, schriftelijke adviezen over de
uitleg en toepassing van de regels op het gebied van integriteit, die de Adviseur
uitbrengt?
Nee, de adviseur werkt op basis van vertrouwelijkheid. Het college van onderzoek kan
alleen in het geval van een voorliggende klacht aan het betreffende Kamerlid verzoeken
om een eventueel ontvangen advies van de adviseur over de betreffende kwestie te overleggen.
Indien de klacht betrekking heeft op een kwestie waarover eerder advies is uitgebracht
door de Adviseur en het Kamerlid heeft dat advies opgevolgd, kan het College immers,
ter bescherming van het Kamerlid, slechts gemotiveerd besluiten tot een onderzoek.
5
In hoeverre heeft er in het kader van de integriteitsregeling en de Regeling toezicht
en handhaving gedragscode Leden Tweede Kamer afstemming met de Eerste Kamer plaatsgevonden?
Er heeft geen afstemming plaatsgevonden. Het Presidium heeft uiteraard kennisgenomen
van de integriteitsregeling van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer verschilt wat betreft
samenstelling, taakopvatting en werkwijze echter zodanig, dat op dit punt een eigen
afweging moet worden gemaakt.
6
Zal er in het Reglement van Orde worden verwezen naar de Regeling toezicht en handhaving
gedragscode Leden Tweede Kamer? Zo neen, waarom niet?
Na vaststelling van de regeling door de Kamer kan inderdaad worden overwogen om in
het Reglement van Orde een uitdrukkelijke verwijzing naar de regeling op te nemen,
zodat de samenhang kan worden geborgd.
7
Waarover kunnen klachten worden ingediend? Hoe kan worden voorkomen dat het klachtrecht
gebruikt wordt als middel om Kamerleden «vogelvrij» te verklaren en (publiek) te beschadigen
of om het systeem te overbelasten? Hoe kan worden voorkomen dat klachten worden ingediend
op basis van persoonlijke voor- of afkeuren ten aanzien van Kamerleden?
Het college ontvangt alle klachten betreffende gedragingen van Kamerleden die in strijd
zouden zijn met de gedragscode volgens de klager. Deze klachten worden niet openbaar
gemaakt. Elke klacht wordt beoordeeld op ontvankelijkheid. Daarbij kan het college
besluiten om klachten die kennelijk ongegrond zijn niet in behandeling te nemen, bijvoorbeeld
omdat de klacht gaat over de politieke inzet. Ook kunnen klachten die bijvoorbeeld
onvoldoende substantieel worden geacht worden afgehandeld zonder nader onderzoek.
Op deze manier kan onredelijk of oneigenlijk gebruik van de regeling worden voorkomen.
8
Op basis van welke criteria worden klachten afgehandeld? Staan er rechtsmiddelen open
tegen de afhandeling van de klacht? Zo ja welke? Staat dat dan open voor zowel de
indiener van de klacht als voor degene die onderwerp is van de klacht?
De Gedragscode met bijbehorende toelichting is het kader dat het college hanteert
bij de beoordeling van een klacht. Er staan geen rechtsmiddelen open tegen het oordeel
van de commissie op basis van de voorziene regeling.
9
Wat wordt verstaan onder «de benodigde medewerking» die het Kamerlid het college moet
verlenen bij de behandeling van een klacht? Waar dient deze medewerking uit te bestaan
en hoever reikt deze medewerking? Wat zijn de gevolgen als een Kamerlid medewerking
weigert?
Onder de betreffende term wordt verstaan dat leden in redelijkheid meewerken aan het
onderzoek. Op verzoeken van het college dient adequaat en tijdig te worden gereageerd.
Het verlenen van medewerking is ook in het belang van het Kamerlid. Het Kamerlid krijgt
hiermee de mogelijkheid om bepaalde zaken te verhelderen en uit te leggen. Verder
wijst het Presidium erop dat het niet de bedoeling is om een onvoldoende van feiten
voorziene klacht door middel van een onderzoek aan te vullen. De klacht moet van zichzelf
dus voldoende feiten bevatten om behandeling te rechtvaardigen. Van een Kamerlid kan
immers niet in redelijkheid worden verwacht te moeten reageren op ongefundeerde aantijgingen.
10
In hoeverre is er ruimte binnen het voorliggende voorstel, gezien de algemene formuleringen
van de gedragscode, dat er een verschillende invulling aan wordt gegeven door Kamerleden?
Het college beoordeelt klachten op individuele basis. Hierin kan derhalve worden meegenomen
dat Kamerleden verschillend invulling geven aan regels, nu de omstandigheden kunnen
verschillen en regels soms open normen bevatten. Het Presidium wijst er echter op
dat als er vragen zijn omtrent de uitleg van bepaalde regels in individuele gevallen,
dat leden advies kunnen vragen aan de adviseur om te voorkomen dat er verschil als
hierboven aangegeven gaat ontstaan. Voorts wijst het Presidium erop dat de Gedragscode
en daarbij gegeven toelichting een levend document is. Naarmate de betekenis van de
Gedragscode en de onderliggende regels door de praktijk verder invulling krijgen,
kan het Presidium van tijd tot tijd voorstellen voor herziening doen aan de Kamer.
Teneinde de eenduidigheid van de uitleg en toepassing van de Gedragscode en de onderliggende
regels te bevorderen, betrekt het Presidium in haar voorstellen nadrukkelijk de jaarverslagen
van de Adviseur en van het College.
11
Op basis van welke criteria kan het college, na het beoordelen van de informatie van
het Kamerlid en andere relevante feiten en omstandigheden, besluiten dat een klacht
niet nader onderzocht wordt? Wat wordt in dit verband verstaan onder «andere relevante
feiten en omstandigheden»? Hoe ver reikt dit?
Andere relevante feiten en omstandigheden kunnen bijvoorbeeld de feiten zijn die zijn
aangereikt door de klager of die het college op basis van onderzoek in openbare bronnen
heeft gevonden. Het is aan het college om dit in de praktijk te beoordelen.
12
Hoe wordt een lang proces voorkomen en hoe wordt gezorgd voor een zo kort mogelijke
doorlooptijd zonder de kwaliteit van het onderzoek aan te tasten?
Het Presidium gaat ervan uit dat het college erop is gericht om zo snel mogelijk duidelijkheid
te geven over klachten, gezien de mogelijke impact daarvan. Een Kamerlid kan ook een
en ander bespoedigen door bij verzoeken om medewerking de verlangde medewerking zo
snel mogelijk te verlenen. Ten slotte is het verder aan het college om haar onderzoekswijze
in te richten. Het Presidium wil hier niet op vooruit lopen.
13
Komt er een bagatelregeling voor zaken die niet ontvankelijk blijken? Zo ja, per wanneer?
Uit de regeling zelf blijkt op dit moment welke klachten ontvankelijk zijn. Zie ook
de beantwoording van vraag 7. De verwachting is dat het college daarmee op gepaste
wijze met zogenaamde bagatelzaken kan omgaan. Aangezien elke klacht individueel beoordeeld
dient te worden, wordt vooralsnog een dergelijke regeling niet voorzien.
14
Wie mogen er klagen en wat wordt er gedaan met deze klachten?
Een ieder mag een klacht indienen. Het college van onderzoek ontvangt de klachten
en beoordeelt deze.
15
Waarom is er voor gekozen «iedereen» de mogelijkheid te geven een klacht over een
Kamerlid in te dienen bij het in te stellen onafhankelijke college van onderzoek?
Wordt met «iedereen», iedereen binnen én buiten de Tweede Kamer bedoeld?
Hiervoor is gekozen omdat integriteit niet iets is wat alleen de mensen binnen de
Kamer betreft. De regeling geeft mede invulling aan het uitgangspunt dat integriteitsschendingen
het gezag en de waardigheid van het parlement kunnen schaden. Wanneer personen buiten
de Kamer kennis hebben van vermeende schendingen, is het in het belang van de Kamer
dat zij daarvan melding kunnen maken zodat dit op zorgvuldige wijze kan worden behandeld.
16
Indien de gedragscode een code is die geldt binnen de organisatie van de Tweede Kamer,
waarom is het dan in dit voorstel mogelijk voor mensen van buiten de organisatie een
klacht in te dienen over een intern geldende code?
Zie het antwoord op vraag 15.
17
Moet iemand ook belanghebbende zijn om een klacht in te kunnen dienen? Zo ja, wanneer
is iemand belanghebbende? Zo nee, hoe kunnen misbruik en overbodig gebruik van het
klachtrecht worden voorkomen?
Aan het college wordt de bevoegdheid gegeven om elke klacht te beoordelen. Daarbij
hebben ze de mogelijkheid om klachten als kennelijk ongegrond te achten. Zie verder
het antwoord op vraag 7.
18
Kunnen personen een ongelimiteerd aantal klachten indienen? Wordt geregistreerd hoeveel
klachten er tegen individuele Kamerleden worden ingediend? Zo ja, zijn deze gegevens
openbaar of opvraagbaar?
Het Presidium maakt het jaarverslag en de rapportages van het college openbaar. Het
college maakt zelf geen informatie openbaar. Zie verder antwoord op vraag 17. Dit
wordt volledigheidshalve in de regeling, zoals die aan de Kamer wordt voorgelegd,
verduidelijkt.
19
Betekent het feit dat iedereen een klacht kan indienen niet dat er gemakkelijk een
stortvloed aan klachten kan komen van mensen die ontevreden zijn over bijvoorbeeld
een antwoord op een e-mail of juist het niet krijgen van een antwoord? Schept een
dergelijke regeling niet teveel verwachtingen?
Zie antwoord op vraag 7 en 17.
20
Komen er nog duidelijke regels voor Kamerleden die de integriteitsregels hebben geschonden,
zoals sancties in de vorm van terugbetaling of schorsing?
In het voorstel is in artikel 10 een regeling voor mogelijke sancties opgenomen.
21
Waarom wordt niet eerst ervaring opgedaan met de gedragscode en eventueel later, na
evaluatie, overgegaan tot een regeling voor handhaving zoals ook wordt voorgesteld
door de Commissie Van Oosten?
De Kamer heeft de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. (Kamerstuk
35 166, nr. 20) aangenomen waarin het Presidium werd verzocht ter uitvoering van deze aanbeveling
een voorstel aan de Kamer voor te leggen en daarin maatregelen voor toezicht en handhaving
nader uit te werken. Het voorliggende voorstel voldoet daaraan.
22
Waarom wordt de nadere zienswijze van een Kamerlid afzonderlijk van de rapportage
gepubliceerd? Is het niet beter om te kiezen voor één document waarin voor een volledig
beeld alle relevante stukken zitten?
De nadere zienswijze van een Kamerlid wordt na toezending door het college van onderzoek
ingezonden. Deze maakt aldus geen onderdeel uit van het document van het college.
Alsdan is er geen andere mogelijkheid dan het als een apart stuk te voegen bij de
rapportage.
23
Hoe verhoudt «alternatief 2», met de mogelijkheid van een beroep op een afzonderlijk
college, zich tot artikel 13 van de regeling?
Artikel 13 van de regeling bepaalt dat geen beroep op de Kamer kan worden gedaan ten
aanzien van beslissingen ingevolge de regeling. De bepaling beoogt te voorkomen dat
beslissingen langs die weg op elk moment ter discussie kunnen worden gesteld. Het
Reglement van Orde kent een vergelijkbare bepaling ten aanzien van beslissingen die
de Voorzitter neemt over de orde in de plenaire zaal. Indien de Kamer zou besluiten
alternatief 2 over te nemen, dan zal de regeling voorzien in een eigen beroepsprocedure.
Artikel 13 is dan nog steeds van belang, aangezien daarmee wordt voorkomen dat deze
beroepsprocedure wordt omzeild.
24
Hoe wordt – terwijl er al een concrete gevoelige zaak aan de orde is – op een objectieve
wijze gekomen tot de samenstelling van een tijdelijk college? Is het niet beter een
vastere beroepsinstantie te hebben?
Het Presidium zal bij het doen van een voordracht voor de leden van een tijdelijk
college, mede gelet op het belang van geloofwaardigheid, het aspect van onpartijdigheid
en objectiviteit zwaar laten wegen. Juist omdat er een concrete zaak aan de orde is,
kan worden voorkomen dat personen worden aangezocht die een te grote betrokkenheid
hebben bij het Kamerlid of de zaak die aanhangig is. De voordracht van de beoogde
leden en de besluitvorming daarover de Kamer zijn openbaar, waardoor voor iedereen
duidelijk is hoe hieraan in de praktijk vorm wordt gegeven. Het Presidium acht het
niet nodig om tot een vastere voorziening te komen, aangezien het aantal gevallen
waarin behoefte zal zijn aan deze aanvullende voorziening naar verwachting niet groot
zal zijn gelet op de zorgvuldige onderzoeksprocedure die daaraan vooraf gaat. Een
vaster beroepsorgaan zou daarmee op voorhand onnodig zwaar zijn. Indien uit de beoogde
evaluatie blijkt dat dit in de praktijk anders uitpakt, kan daartoe te zijner tijd
alsnog worden overgegaan.
25
Is er voorzien in een klacht-mechanisme?
De regeling voorziet in een klachtprocedure omtrent overtredingen van de gedragscode.
Verder kan het Presidium periodiek voorstellen doen voor de herziening van de regeling.
Daarbij kan het Presidium uiteraard ervaringen uit de praktijk meewegen.
26
Waar zijn bepalingen te vinden over de wijze van benoeming en de taakomschrijving
van de onafhankelijk adviseur integriteit?
De benoeming en de taakomschrijving van de onafhankelijk adviseur zijn neergelegd
in de brief van het Presidium van 28 november 2019. De functie van onafhankelijk adviseur
komt in de plaats van de functie van de vertrouwenspersoon voor Kamerleden die in
het verleden door het Presidium is ingesteld. Conform de aanbevelingen van de werkgroep
Integriteit kunnen Kamerleden de onafhankelijk adviseur benaderen voor vertrouwelijk,
schriftelijk advies over de uitleg en toepassing van de regels op het gebied van integriteit.
27
Hoe gaat de onafhankelijk adviseur integriteit samenwerken met de vertrouwenspersoon
in de Tweede Kamer?
Zie de beantwoording bij vraag 26.
28
Gaat de onafhankelijk adviseur integriteit werken op basis van een protocol?
De onafhankelijk adviseur bepaalt de werkwijze in overleg met het Kamerlid dat om
advies vraagt. Op die manier kan de advisering zo goed mogelijk worden afgestemd op
de situatie van het Kamerlid. Daarbij geldt dat de advisering door de adviseur een
vertrouwelijk karakter draagt. Het Kamerlid dat het advies ontvangt, beslist zelf
of het advies al dan niet openbaar gemaakt wordt. Verder stelt de adviseur jaarlijks
een geanonimiseerd jaarverslag op, dat aan het Presidium word gezonden en vervolgens
openbaar wordt gemaakt. In het jaarverslag kan de adviseur tevens aanbevelingen doen
voor verbetering of verheldering van de integriteitsregels.
29
Hoe verhoudt de Adviseur zich tot het College?
Zie de beantwoording bij vraag 30.
30
Hoe is de verhouding tussen de onafhankelijke adviseur integriteit en het college
van onderzoek integriteit? Kan het college, als het zich beraadt of nader onderzoek
nodig is, ten behoeve van het maken van die afweging, in contact treden met de adviseur,
zoals vermeld bij de toelichting van artikel 8.
De adviseur en het college vervullen verschillende functies: de adviseur is er om
in vertrouwelijkheid met Kamerleden mee te denken en hen desgevraagd te adviseren,
terwijl het college klachten behandelt en kan oordelen over de naleving van de gedragscode.
De regeling bevat een aantal bepalingen om deze verhouding waar nodig af te bakenen.
Zo is bepaald dat het college slechts gemotiveerd tot een onderzoek kan besluiten,
indien de adviseur eerder over dezelfde kwestie advies heeft uitgebracht en dat advies
is opgevolgd. Het college kan indien nodig contact opnemen met de adviseur bij het
maken van de afweging of er voldoende reden is om toch een onderzoek in te stellen.
Ook is bepaald dat de adviseur geen advies meer uitbrengt indien het college besluit
tot een onderzoek over dezelfde kwestie.
31
Speelt de Adviseur een rol bij de nadere duiding van bestaande integriteitsregels?
Zo ja, waarom wordt die hier niet vermeld?
In de brief van het Presidium van 28 november 2019 inzake de benoeming van de onafhankelijk
adviseur is vermeld dat de adviseur jaarlijks een geanonimiseerd jaarverslag opstelt,
dat aan het Presidium wordt gezonden en vervolgens openbaar wordt gemaakt. Daarbij
is aangegeven dat de adviseur in het jaarverslag tevens aanbevelingen kan doen voor
verbetering of verheldering van de integriteitsregels. Het Presidium betrekt de jaarverslagen
van de adviseur en van het college bij voorstellen voor herziening van de gedragscode
of de regeling inzake toezicht en handhaving.
32
Wat gebeurt er met documenten die niet openbaar gemaakt mogen worden, na afloop van
de termijn van tien jaren waarin zij alleen ter inzage liggen voor de leden van het
College (artikel 5, laatste volzin)?
De documenten vormen onderdeel van het archief van de Kamer. Bij de archivering kan,
zoals bij alle documenten van de Kamer, zo nodig worden bepaald dat bepaalde documenten
vertrouwelijk blijven zolang zij onder de Kamer berusten. Daarbij kunnen tevens beperkingen
worden gesteld aan de inzagegerechtigden binnen de Kamer. Na verstrijken van de wettelijke
bewaartermijn worden de documenten conform de Archiefwet overgedragen aan het Nationaal
Archief. De wet bevat bepalingen omtrent de openbaarheid en vertrouwelijkheid van
documenten die worden overgedragen.
33
Moet in artikel 3 niet worden vastgesteld dat het gaat om zittende Kamerleden en dus
niet om oud-Kamerleden?
Het betreft inderdaad zittende Kamerleden. Zie verder ook het algemene deel van de
toelichting op de regeling.
34
Betekent de termijn van tien jaar in artikel 5 dat er na die tien jaar wel sprake
is van openbaarmaking? Kunnen er dan niet nog steeds redenen zijn voor geheimhouding?
Zie de beantwoording bij vraag 32.
35
Hoe kan worden gegarandeerd dat het instellen van een onderzoek naar een Kamerlid
volstrekt neutraal, cq zonder vooroordeel, geschiedt en niet als politiek middel wordt
ingezet?
Het college wordt samengesteld uit personen met gezag en deskundigheid die door het
Presidium worden voorgedragen en door de Kamer worden benoemd. Daarnaast is vastgelegd
dat het college onafhankelijk is. Hieruit vloeit voort dat van het college mag worden
verwacht dat op een zorgvuldige, onpartijdige en objectieve wijze invulling wordt
gegeven aan de onderzoekstaak. Daarbij hoort ook dat het college zich terdege bewust
is van de politieke context waarin een onderzoek plaatsvindt en de gevolgen die een
onderzoek heeft voor het betrokken Kamerlid en de Kamer als geheel. Aangezien de rapportage
van het college in beginsel openbaar wordt, wordt na afloop inzicht geboden in de
afwegingen die het college heeft gemaakt. Het ligt voor de hand dat het college daarin
tevens verantwoording aflegt over de beslissing om een onderzoek in te stellen.
36
Kan het Presidium nader toelichten, in welke gevallen het College kan besluiten dat
een klacht niet nader onderzocht wordt (artikel 7, derde lid)? Wat is het verschil
met «kennelijk ongegrond» (artikel 6, derde lid)?
Het is aan het college om te bepalen of een klacht aan de gestelde eisen van artikel
6 voldoet. Onder meer klachten die kennelijk ongegrond zijn worden niet in behandeling
genomen. Bij klachten die wel in behandeling worden genomen, wordt het Kamerlid overeenkomstig
artikel 7 om informatie verzocht. Na ontvangst van die informatie bepaalt het college
of de klacht nader onderzocht zal worden of dat deze als afgehandeld wordt beschouwd.
Daarbij kan het college mede in overweging nemen in hoeverre de klacht voldoende substantieel
van aard is om een nader onderzoek te rechtvaardigen. Het college kan daarmee dus
rekening houden met de ernst van de vermeende overtreding waarop de klacht betrekking
heeft. Zijn die niet zodanig dan nader onderzoek – dat uitmondt in een openbare rapportage
– gerechtvaardigd is, dan kan dat een reden zijn om de klacht als afgehandeld te beschouwen.
De regeling beoogt er daarmee voor te zorgen dat alleen klachten die voldoende substantieel
zijn tot een onderzoek leiden. De procedure is er immers op gericht om het gezag en
de waardigheid van het parlement te beschermen. Hoe die beoordeling in concrete situaties
uitvalt hangt van de omstandigheden van het geval af. Indien het college besluit een
klacht als afgehandeld te beschouwd, kan het overigens wel een aanbeveling doen aan
het Kamerlid, bijvoorbeeld over de wijze waarop in toekomstige situaties het beste
gehandeld kan worden.
37
In welke gevallen dat het College een overtreding van de gedragscode vaststelt, wordt
geen aanbeveling voor een sanctie gedaan (artikel 8, zesde lid)?
Dat is aan het college ter beoordeling. Zo kan het college op basis van haar onderzoek
concluderen dat een sanctie niet opportuun is, bijvoorbeeld omdat de overtreding van
lichte aard is of wanneer de betreffende integriteitsregel onvoldoende houvast bood
en het Kamerlid de geconstateerde overtreding in redelijkheid niet kon worden verweten.
Ook kan de openbaarmaking van een rapportage op zichzelf al voldoende worden geacht.
In dat geval kan wel een aanbeveling worden gedaan, bijvoorbeeld over de wijze waarop
in de betreffende situatie het beste gehandeld kan worden.
38
Zijn de Adviseur en het College wel altijd bekend met feit dat er een advies is of
een onderzoek loopt? Is artikel 8, vijfde lid, dan wel uitvoerbaar?
De advisering door de adviseur heeft een vertrouwelijk karakter. Alleen het Kamerlid
dat om het advies heeft verzocht, kan besluiten tot openbaarmaking daarvan. De adviseur
zal dus geen contact opnemen met het college indien een Kamerlid verzoekt om een advies.
Het college zal echter, wanneer een onderzoek wordt overwogen naar aanleiding van
een klacht, er wel rekening mee houden wanneer in een eerder stadium over dezelfde
kwestie advies is uitgebracht. Het besluit tot een onderzoek vergt in dat geval immers
een nadere motivering. Het Kamerlid dient het ontvangen advies op verzoek van het
college te verstrekken. Dit dient mede ter bescherming van het betreffende Kamerlid.
Het zou immers onwenselijk zijn als een Kamerlid dat zich tot de adviseur heeft gewend
en het advies heeft opgevolgd zonder gewichtige redenen aan een nader onderzoek door
het college wordt onderworpen. Het advies wordt daarmee overigens niet openbaar; het
college dient het advies vertrouwelijk te behandelen zolang dit niet door het Kamerlid
zelf openbaar is gemaakt. Verder is bepaald dat de adviseur vanaf het moment dat het
college tot een onderzoek besluit geen (verder) advies meer uitbrengt over de betreffende
aangelegenheid. Daarmee wordt voorkomen dat de werkzaamheden van de adviseur en van
het college samenlopen.
39
Hoe normeren we de «zwaarwegende redenen» om delen van de rapportage vertrouwelijk
te behandelen en wie beoordeelt dit?
Dit is aan het college ter beoordeling. Denkbaar is dat het college bepaalt dat vanuit
privacyoverwegingen bepaalde informatie in een vertrouwelijke bijlage wordt opgenomen.
40
Hoort de bepaling over herziening van de Gedragscode en de toelichting daarop niet
in de Gedragscode zelf te staan (artikel 14, eerste volzin)?
De Gedragscode is hier volledigheidshalve vermeld, aangezien de voorgestelde regeling
voor toezicht en handhaving betrekking heeft op de gedragscode. Zie verder de brief
van het Presidium ter aanbieding van de gedragscode (Kamerstuk
35 351, nr. 1) waarin wordt vermeld dat naarmate de gedragsregels in de praktijk verdere uitwerking
krijgen desgewenst kan worden aangevuld. Het ligt voor de hand dat het Presidium toekomstige
wijzigingsvoorstellen ten aanzien van de Gedragscode en de regeling zoveel mogelijk
gecombineerd aanbiedt, zodat de samenhang wordt bevorderd.
41
Kan het Presidium nader toelichten in welke gevallen het College een aanbeveling kan
doen aan het Kamerlid, terwijl het geen overtreding heeft vastgesteld?
Dit is aan het college ter beoordeling. Denkbaar is dat een onderzoek uitwijst dat
weliswaar niet kan worden gesteld dat de gedragscode is overtreden, maar dat de geconstateerde
feiten en omstandigheden wel aanleiding zijn om een aanbeveling te doen over de wijze
waarop het beste invulling kan worden gegeven aan bijvoorbeeld een registratieverplichting.
Daarmee kan een onderzoek eraan bijdragen dat voor de toekomst meer helderheid en
houvast wordt geboden omtrent de toepassing van de geldende normen.
42
Wat is de precieze betekenis ervan dat een beroep op de Kamer niet is toegelaten?
Deze bepaling sluit uit dat buiten de gestelde procedure een uitspraak wordt gevraagd
van de Kamer omtrent genomen beslissingen ingevolge de regeling. Hiermee wordt voorkomen
dat de procedure langs die weg wordt gehinderd of beïnvloed.
43
Kan het College besluiten een klacht wel in behandeling te nemen, hoewel niet aan
de vereisten in artikel 6, tweede lid is voldaan?
Artikel 6, derde lid, bepaalt dat het college kan besluiten een klacht niet in behandeling
te nemen, onder meer wanneer niet is voldaan aan de eisen van artikel 6, tweede lid.
Het is aan het college om te bepalen wanneer aan de vereisten is voldaan. Het college
kan oordelen dat wegens bijzondere omstandigheden enkele vereisten in een bepaald
geval minder stringent moeten worden toegepast. Het is aan het college om deze afweging
te maken.
44
Wat is precies de gang van zaken, wanneer dezelfde klacht over hetzelfde Kamerlid
meerdere malen of in grote aantallen binnenkomt?
In dat geval kan het college besluiten dat de klachten die geen aanvullende feiten
bevatten ten opzichte van eerder ontvangen klachten, niet verder in behandeling worden
genomen. Klachten die wel in behandeling worden genomen, kunnen gezamenlijk worden
behandeld. Dit is aan het college ter beoordeling. Zie tevens het antwoord op vraag
17.
45
Kan ook de rapportage als geheel vertrouwelijk zijn?
Uitgangspunt is dat een rapportage openbaar wordt gemaakt. Om zwaarwegende redenen
kan het college besluiten dat delen ervan vertrouwelijk dienen te worden behandeld,
bijvoorbeeld in verband met privacyoverwegingen. Het ligt niet voor de hand dat een
rapportage geheel bestaat uit informatie die om dergelijke redenen vertrouwelijk dient
te blijven. Het college kan daarmee ook rekening houden in de wijze waarop feiten
en omstandigheden worden weergegeven. De regeling gaat er daarom vanuit dat een rapportage
niet geheel als vertrouwelijk kan worden bestempeld. Dat zou ook niet wenselijk zijn,
nu de regeling beoogt bij te dragen aan transparantie en verantwoording in integriteitskwesties.
46
Wanneer is er in artikel 6 sprake van «dezelfde klacht» over «hetzelfde Kamerlid»?
Is dat wel een duidelijk criterium? Hoe lang kan er tussen die verschillende klachten
zitten om een beroep op die regeling te doen?
Dit is aan het college ter beoordeling. De bepaling beoogt de doelmatigheid te bevorderen
en te voorkomen dat klachten, die duidelijk op hetzelfde feit betrekking hebben, afzonderlijk
moeten worden behandeld. Dat zou tot onnodige vertraging kunnen leiden, zonder dat
dit meerwaarde heeft voor de beoordeling die het college verricht. De ervaringen hiermee
kunnen uiteraard worden meegewogen bij de evaluatie van de regeling.
47
Waarom wordt voorgesteld dat het college een aanbeveling kan doen als de ingediende
klacht niet nader wordt onderzocht? Waarom zou een aanbeveling aan de orde kunnen
zijn als er geen aanleiding is om de klacht nader te onderzoeken?
Denkbaar is dat de kwestie waarover een klacht wordt ingediend niet substantieel genoeg
is voor een nader onderzoek. Het college kan dan besluiten de klacht niet nader te
onderzoeken en als afgehandeld te beschouwen. Niettemin kan de klacht toch aanleiding
geven om het betreffende Kamerlid een aanbeveling te doen, bijvoorbeeld over de wijze
waarop het beste invulling kan worden gegeven aan een registratieverplichting. Op
die manier kan het Kamerlid handvaten worden geboden, waarmee toekomstige kwesties
van vergelijkbare aard kunnen worden voorkomen.
48
Is er een maximale reactie-termijn vastgelegd waarbinnen de adviseur de bevindingen
en aanbevelingen moet terugkoppelen?
Er is geen termijn gesteld. De functie van de adviseur is om met Kamerleden op hun
verzoek mee te denken over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de geldende
integriteitsnormen. Dat gebeurt op basis van vertrouwelijkheid. Het stellen van termijnen
past daar niet bij. Het is verder aan de adviseur om te beoordelen in hoeverre tegemoet
kan worden gekomen aan een verzoek. Het ligt in de rede dat de adviseur en het Kamerlid
overleg voeren over de verwachtingen en de meest geschikte werkwijze.
49
Wordt de klager geïnformeerd over de afhandeling van zijn klacht door de openbaarmaking
van de rapportage van het College door het Presidium?
Indien het college op grond van artikel 7 besluit een klacht niet nader te onderzoeken,
worden het Kamerlid en de klager daarover geïnformeerd. Indien het college op grond
van artikel 8 besluit wel een nader onderzoek in te stellen, dan leidt dit tot een
rapportage die door het Presidium openbaar wordt gemaakt. Op dat moment kan de klager
daarvan ook kennisnemen.
50
Waarom is er voor gekozen om «sancties» op te kunnen leggen? Waarom is het niet gebleven
bij het doen van «aanbevelingen», zoals ook geldt in de Gedragscode integriteit Eerste
Kamer?
In de gewijzigde motie-Van der Molen c.s. werd het Presidium uitdrukkelijk verzocht
om ook voorstellen te doen voor handhaving van de integriteitsregels. Daaraan is invulling
gegeven door middel van een aantal sancties die de Kamer kan opleggen. Dit is ook
in andere parlementen gebruikelijk. Bovendien kent de Kamer nu reeds de mogelijkheid
van sancties op overtreding van bepaalde integriteitsregels, zoals bij het schenden
van geheimhouding (artikel 145 Reglement van Orde).
51
Hoe verhoudt de sanctie «schorsing» zich tot de Grondwet en de daarin verankerde positie
van een Kamerlid (vrije mandaat)?
Het vrije mandaat van Kamerleden staat niet in de weg aan het opleggen van sancties
bij overtreding van de regels van de Kamer. De mogelijkheid om Kamerleden te schorsen
van deelname aan commissievergaderingen (artikel 145, tweede lid, Reglement van Orde)
bestaat al geruime tijd. Deze regeling breidt die mogelijkheid nu uit tot andere overtredingen
en tot deelname aan plenaire vergaderingen (met uitzondering van de stemmingen) of
andere activiteiten die door of namens de Kamer wordt gehouden. Het lidmaatschap als
zodanig wordt dus niet opgeschort, wel wordt het lid uitgesloten van de deelname aan
plenaire en/of commissie-activiteiten. Het lid kan alleen niet worden uitgesloten
van de stemmingen. De grondwettelijke positie van Kamerleden biedt daarvoor ruimte. De Kamers
regelen conform artikel 72 van de Grondwet immers hun eigen werkwijze. Daaruit volgt
de zelfstandigheid van de Kamer. Het ligt daarbij in de rede dat de Kamer de mogelijkheid
moet hebben om de eigen regels op doelmatige wijze te handhaven, nu andere vormen
van (externe) handhaving niet altijd mogelijk of wenselijk zouden zijn vanuit de gedachte
van machtenscheiding. De schorsing kan daarmee een passende vorm van sanctionering
zijn en komt ook in andere parlementen voor. Wel erkent het Presidium dat een schorsing,
zeker wanneer deze een ruime strekking heeft, een ingrijpende maatregel is. Deze dient
dan ook niet lichtvaardig worden toegepast. Bovendien dient de schorsingsmaatregel
in verhouding te staan tot de geconstateerde overtreding en daarop zoveel mogelijk
zijn toegespitst. Een schorsing hoeft dus ook niet allesomvattend te zijn. Denkbaar
is bijvoorbeeld dat een Kamerlid dat niet voldoet aan de registratieverplichting omtrent
buitenlandse reizen, voor enige tijd wordt uitgesloten van deelname aan commissiewerkbezoeken.
Verder is denkbaar dat een schorsing pas in beeld komt bij zeer ernstige overtredingen
of wanneer een Kamerlid herhaaldelijk een overtreding begaat, waarbij eerder lichtere
sancties zijn opgelegd.
52
Hoe verhoudt de stelling, dat de stemmingen zijn uitgezonderd vanwege het onverenigbaar
zijn met de staatsrechtelijke positie van Kamerleden, zich tot het bestaande artikel
145 RvO?
Artikel 145 Reglement van Orde heeft alleen betrekking op het uitsluiten van deelname
aan commissievergaderingen. Deelname aan stemmingen wordt daardoor niet beïnvloed.
53
In hoeverre staat het aan het Presidium het vrij om, als het college een sanctie aanbeveelt,
de Kamer voor te stellen geen sanctie op te leggen? In hoeverre is het Presidium vrij
om aan de Kamer een andere sanctie voor te stellen?
Het Presidium kan geen andere sancties voorstellen. Hiermee zou afbreuk kunnen worden
gedaan aan de zorgvuldige beoordeling die het college op basis van het onderzoek heeft
gemaakt. Bovendien zou dit in de praktijk ertoe kunnen leiden dat het Presidium een
informele beroepsinstantie zou worden. Het is aan de Kamer, gezien de rapportage,
om te beoordelen of een sanctie die door het college wordt aanbevolen moet worden
opgelegd.
54
Wordt met het aannemen van de voorgestelde regeling toezicht en handhaving, ook een
besluit genomen over de aanbeveling voor een evaluatie na zes jaar?
Het Presidium beveelt aan om zes jaar na inwerkingtreding van de regeling, of zoveel
eerder als wenselijk, een algehele evaluatie uit te voeren. Ook zijn tussentijdse
deelevaluaties denkbaar indien deze wenselijk worden geacht. Het Presidium kan hiertoe
besluiten op eigen initiatief of op nader verzoek van de Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier