Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 603 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2025)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 3 oktober 2024
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over voorliggend wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen.
Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat deze maatregel geen of slechts verwaarloosbare
budgettaire gevolgen heeft. Deze leden hebben dan ook slechts enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
2.1 Vereenvoudigde rechtstreekse zusterfusie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat uit de praktijk signalen volgen
«dat in geval van een vereenvoudigde zusterfusie de fiscale regelingen – zelfs als
aan alle overige voorwaarden wordt voldaan – niet kunnen worden toegepast». Deze leden
vragen de regering om toe te lichten om welke fiscale regelingen het hier gaat en
wat het materiële effect is van die fiscale regelingen. Welke budgettaire gevolgen
hebben de genoemde fiscale regelingen en klopt het dat er geen budgettaire gevolgen
zijn van het beschikbaar maken van deze regelingen in de beschreven situaties? Deze
leden vragen daarnaast tegen welke problemen aanmerkelijkbelanghouders op dit moment
concreet aanlopen. Gaat het bij de voorgestelde maatregel alleen om deze groep (aanmerkelijkbelanghouders)
of ook om andere groepen?
De leden van de VVD-fractie vragen te reflecteren op het ongewijzigd laten van de
vervreemdingsfictie van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001.
Is de gekozen route van aanpassing van de doorschuifregeling logischer?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast in hoeverre onderzoek gedaan is naar
de wenselijkheid van het onder de fiscale regelingen laten vallen van indirecte zusterfusies?
Kan daarnaast worden toegelicht waarom de complexiteit hiervan zoveel groter is?
2.3 Fiscale premiegrens ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of
na pensioendatum
De leden van de NSC-fractie vragen op welke manier de toekomstige premiegrens is aangepast
en hoe heeft de berekening plaatsgevonden? Op welke manier wordt een rendementsverwachting
van 60 jaar berekend door De Nederlandsche Bank (DNB)? Over hoeveel jaar werd deze
tot nu toe berekend? Waarop is deze periode van 60 jaar gebaseerd?
2.4 Samenloop onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting en Pijler 2
De leden van de PVV-fractie lezen verder dat er enkele verduidelijkingen komen in
de Vennootschapsbelasting omtrent Pijler 2-bijheffingen. De leden van de PVV-fractie
vragen in dat kader of de regering een stand-van-zaken kan geven omtrent de implementatie
van Pijler 2 in de andere deelnemende staten? Klopt het dat China en de VS nog niet
voornemens zijn om Pijler 2 te implementeren?
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast of de regering kan aangeven wat de gevolgen
zijn van de effectiviteit van Pijler 2 als deze landen besluiten niet mee te doen
en, meer specifiek, voor Europese bedrijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen
2025 geen of geringe budgettaire effecten heeft. Voorts constateren de leden van de
VVD-fractie dat Pijler 2 al in 2024 van toepassing is, terwijl de voorgestelde wijzigingen
in de onderworpenheidstoetsen pas per 1 januari 2025 in werking treden. Kan de regering
aangeven waarom deze onderworpenheidstoetsen geen terugwerkende kracht hebben tot
1 januari 2024? Mocht de regering aangeven dat terugwerkende kracht budgettaire gevolgen
zou hebben, hoe kan het dan dat het Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2025
als zodanig geen budgettaire gevolgen heeft?
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2025 wordt ingegaan op de samenloop
van de onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting en pijler 2. De leden
van de VVD-fractie vragen of het op zijn plaats zou zijn ook voor de artikelen 8bb
e.v. van de Wet Vpb 1969 en artikel 12aa e.v. van de Wet Vpb 1969 wettelijk te regelen
dat de Pijler 2-bijheffingen als een naar de winst geheven belasting kwalificeert.
Kan de regering nader toelichten waarom de regering dat anders ziet?
2.5 De objectvrijstelling ten aanzien van buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde aanpassing
van de regeling die de vrijstelling uitsluit voor buitenlandse filiaalwinsten in gevallen
waarin het buitenland zélf géén filiaal ziet (artikel 15e, lid 9, van de Wet Vpb 1969). De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop
dat het doel van artikel 15e, lid 9, van de Wet Vpb 1969 het voorkomen van dubbele
niet-heffing is, maar dat intussen wel duidelijk is dat belastingverdragen die Nederland
heeft gesloten met derde landen (niet-zijnde EU-lidstaten) ertoe leiden dat die dubbele
niet-heffing gewoon in stand is gebleven. Zo heeft de Belastingdienst recent het bestaan
van dit heffingslek bevestigd onder het belastingverdrag Nederland-Mexico (KG:040:2024:4).
Nederland moet volgens de Belastingdienst de Mexicaanse filiaalwinst van een Nederlandse
bv vrijstellen, terwijl Mexico zelf helemaal geen filiaal aanwezig acht, en dus ook
geen belasting heft. Aldus blijft de winst tussen wal en schip vallen.
Hoe kijkt de regering aan tegen dit heffingslek over ondernemingswinst waar multinationals
kennelijk nog steeds van kunnen profiteren? Kan dit ook onder de minimumbelasting?
Heeft de hybride-filiaalstructuur de potentie om de opvolger te worden van de cv/bv-structuur,
zo vragen deze leden. Klopt het dat het multilaterale belastingverdrag in Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/ Base erosion and profit shifting
(BEPS)-verband de heffingslekken rondom hybride filialen niet oplost, en zo ja, waarom
niet? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in het bijzonder of de regering
bereid is om belastingverdragen met derde landen te heronderhandelen met het oog op
het wegnemen van filiaalmismatches die een heffingslek tot gevolg hebben.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de voorgestelde wijziging van de objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten dubbele belastingheffing wegneemt. Kan de regering
aangeven wat de aanleiding is van de voorgestelde wijziging? Mocht de aanleiding van
deze voorgestelde wijziging zijn gelegen in fiscale vakliteratuur en/of signalen vanuit
de praktijk, zijn er dan nog andere signalen uit de praktijk ten aanzien van de implementatie
van de Tweede EU Anti Belastingontwijking Richtlijn (ATAD2)? Zo ja, wat zijn die signalen
dan? Heeft de regering voor deze voorgestelde wetswijziging contact gehad met de Europese
Commissie? Zo ja, kan deze correspondentie worden gedeeld met de Kamer?
2.6 De GAAR uit ATAD1 in de vennootschapsbelasting
De leden van de PVV-fractie lezen dat de General Anti-Abuse Rule (GAAR) uit Anti Tax
Avoidance Directive (ATAD1) alsnog wordt geïmplementeerd in de vennootschapsbelasting.
Terwijl de regering in eerste instantie heeft gekozen om de GAAR níet te implementeren
in nationale wetgeving omdat het fraus legis beginsel is geïmplementeerd in het Nederlandse
belastingrecht.
De leden van de PVV-fractie vragen op basis waarvan de GAAR nu wordt geïmplementeerd?
Als het geen materiële wijziging tot gevolg heeft wat is dan het verschil tussen 2019
(de implementatie van de ATAD1-richtlijn) en nu waarin er door de regering wordt voorgesteld
de GAAR te implementeren, anders dan het verzoek van de Europese Commissie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom is gekozen voor het codificeren
van fraus legis in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en niet
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat het voorstel van de regering
om de GAAR uit de ATAD1 te codificeren in de vennootschapsbelasting is ingegeven door
een verzoek van de Europese Commissie. Kan de regering aangegeven wat de aan het verzoek
van de Europese Commissie ten grondslag liggende redenen zijn? In het bijzonder vragen
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering de briefwisseling met de Europese
Commissie aan de Kamer kan verstrekken. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen
graag weten waarom de Europese Commissie ons fraus legis-leerstuk als een onvoldoende
implementatie van de GAAR uit de ATAD1 beschouwt. Is dat soms, zo speculeren deze
leden, omdat de rechter fraus legis niet ambtshalve kan toepassen, waardoor de toepassing
van fraus legis door de rechter afhankelijk is van een beroep daarop door de Belastingdienst?
Houdt de codificatie van de GAAR in artikel 29i van de Wet Vpb 1969 nog een verdere
«upgrade» in van het algemene anti-misbruikleerstuk, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Meer specifiek vragen deze leden of de toepassing van het voorgestelde artikel 29i
Wet Vpb 1969 anders dan fraus legis niet slechts een bijzonder rechtsmiddel is dat
enkel als ultimum remedium kan worden toegepast.
Naar de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is de tijd rijp om het
fraus legis-leerstuk te codificeren in de AWR. Heeft de regering naar aanleiding van
de interventie van de Europese Commissie overwogen om fraus legis als algemeen anti-misbruikleerstuk
te codificeren voor alle rijksbelastingwetten? Ziet de regering, net als de leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie, de voordelen van een dergelijke brede codificatie,
waaronder de kenbaarheid, en wellicht afschrikwekkende werking, van het leerstuk voor
belastingplichtigen en de mogelijkheid van ambtshalve toepassing door de rechter?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder op basis van welke juridische
analyse is geconcludeerd dat er geen licht zit tussen de gecodificeerde EU GAAR en
het Nederlandse fraus legis? Op basis van welke juridische analyse is geconcludeerd
dat de codificatie van de EU GAAR geen gevolgen heeft buiten de reikwijdte de Wet
Vpb ontstaat er, met de codificatie van de GAAR, een materieel verschil in de anti-misbruik
regels die van toepassing zijn op een IB-ondernemer ten opzichte van een Vpb-onderneming?
Indien ja, leidt de relatieve bevoordeling van een van beide groepen tot een staatssteunrisico?
Welke gevolgen heeft de codificatie van de EU GAAR voor de toepassing van belastingverdragen
en andere richtlijnen dan ATAD?
De leden van de VVD-fractie lezen dat geen materiële wijziging beoogd is ten opzichte
van de toepassing van het leerstuk van fraus legis. Worden deze termen reeds op dezelfde
manier uitgelegd in jurisprudentie, nu de GAAR een Europese ontstaansgeschiedenis
kent en fraus legis een Nederlandse? Gaat de gecodificeerde GAAR in de praktijk wordt
gebruikt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie in het kader van de implementatieverplichting
van Nederland ten aanzien van de GAAR uit ATAD1 aandacht gevraagd heeft voor de wettelijke
verankering van de GAAR in de vennootschapsbelasting. Kan de regering aangeven waarom
– mede naar aanleiding van vragen van deze Kamer – er niet voor is gekozen om de GAAR
in de Wet Vpb 1969 te verankeren? Begreep de regering voorts destijds niet dat artikel 11,
eerste lid, van de ATAD1-richtlijn vereist dat de wettelijke bepaling ook gepubliceerd
moest worden, hetgeen niet het geval is met het leerstuk van fraus legis? Was dit
anders geweest als richtige heffing (artikel 31 van de AWR) was aangewezen als de
implementatie van de GAAR uit ATAD1? Zo ja, wat zouden daarvan de voor- en nadelen
zijn (geweest)?
Kan de regering aangeven of er nog andere richtlijnen op het gebied van directe belastingen
zijn geïmplementeerd waar bij de implementatie, onder verwijzing naar jurisprudentiële
leerstukken, geen wettelijke bepaling is geïntroduceerd?
De leden van de VVD-fractie lezen enerzijds dat er geen wijziging is beoogd, maar
lezen anderzijds dat met de voorgestelde maatregel in de vennootschapsbelasting ook
geen effect beoogd wordt ten aanzien van andere belastingen. Hoe zijn deze twee opmerkingen
met elkaar te rijmen als fraus legis de implementatie van de GAAR van ATAD1 vormde?
Is er een onderscheid tussen fraus legis ten aanzien van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 enerzijds, en andere heffingswetten anderzijds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal
die er wel zijn na eventuele invoering van voorliggend wetsvoorstel?
Hoe zal de Belastingdienst in de praktijk omgaan met situaties waarin de Belastingdienst
van mening is dat er sprake is van misbruik? Zal de Belastingdienst zich slechts baseren
op het wettelijk verankerde leerstuk van misbruik zoals nu voorgesteld? Of zal de
Belastingdienst zich ook baseren op het leerstuk van fraus legis?
Is er tussen 1 januari 2019 en vandaag jurisprudentie geweest van het Hof van Justitie
van de Europese Unie over de ATAD1 GAAR die invloed heeft gehad op het leerstuk van
fraus legis? Zo ja, blijft dit zo of zal het leerstuk van fraus legis op dit punt
weer hetzelfde zijn zoals het was op 31 december 2018?
2.7 Wijziging inhoudingsvrijstelling in de Wet op de dividendbelasting 1965
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de reden is dat de inhoudingsvrijstelling
tot nu toe facultatief was in de beschreven situaties. Om hoeveel gevallen gaat het
jaarlijks? In welke gevallen blijft de inhoudingsvrijstelling facultatief? Kan de
aandeelhouder in de beschreven situaties de ingehouden dividendbelasting niet terugvragen
of verrekenen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorgestelde wijziging in de nationale inhoudingsvrijstelling
enkele nadelige situaties voor belastingplichtigen wegnemen als de inhoudingsplichtige
er niet voor kiest om de inhoudingsvrijstelling toe te passen. Voorts lezen de leden
van de VVD-fractie dat er een link is tussen de voorgestelde wijziging in de Wet op
de dividendbelasting 1965 en de naar aanleiding van het Sofina-arrest ingevoerde aanpassingen
in artikel 25a van de Wet Vpb 1969. Heeft er een beoordeling plaatsgevonden van de
voorgestelde maatregel op basis van het Unierecht? Leidt de voorgestelde maatregel
er niet de facto toe dat artikel 25a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
op dit punt een dode letter is? Zo ja, is dat Unierechtelijk houdbaar? Deze leden
lezen echter geen Europeesrechtelijke toetsing terug in de memorie van toelichting.
Heeft een dergelijke beoordeling plaatsgevonden van de voorgestelde maatregel?
2.8 Vervallen bpm-vrijstelling voor de bestelauto van een ondernemer
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat het forfait gebaseerd
is op een gemiddelde en dat er sprake is van een tegenbewijsregeling, waardoor voor
bestelauto's die minder uitstoten ook minder betaald hoeft te worden, terwijl voor
bestelauto's die meer uitstoten niet meer betaald hoeft te worden. Ziet de regering
mogelijkheden om deze asymmetrie weg te nemen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat voor zware bestelauto’s een forfaitair
tarief wordt gehanteerd. Deze leden concluderen dat ten opzichte van 2023 de CO2-waarde van bestelauto’s is gedaald. Deze leden vragen of wordt voorzien in periodieke
herijking van het forfaitair tarief, nu de waarden op basis waarvan het tarief is
vastgesteld ook aan verandering onderhevig is. Zou op basis hiervan een specifiek
evaluatie van deze maatregel wenselijk zijn?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe deze maatregel niet tot budgettaire gevolgen
kan leiden. Kan de regering dat toelichten?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of er is overwogen om een aanname te doen
qua uitstoot die hoger ligt dan het gemiddelde, om zo het minder aantrekkelijk te
maken om geen gegevens te hebben/aanleveren. Ziet de regering kans op misbruik, bijvoorbeeld
doordat vervuilende bestelauto's bewust geen gegevens aanleveren?
2.9 Begripsbepaling afvalverbrandingsinstallatie verbranding stedelijk afval
De leden van de VVD-fractie constateren dat het uitleggen van de regels in het voordeel
van de belastingplichtige in 2024 slechts een zeer beperkt materieel effect heeft.
Hoe groot is dit effect?
2.11 Wijziging wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde nieuwe
grens verschilt van de oude. In hoeverre is 20 megawatt (MW) elektrisch vermogen vergelijkbaar
met 20 MW thermisch vermogen?
2.12 Vervallen bepalingen naheffing en teruggaaf veraccijnsde voorraad brandstof
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er sinds 1995 nog andere accijnsverlagingen
zijn geweest dan die van 1 april 2022, en zo ja, of de Douane toen wel of geen teruggaaf
heeft uitgevoerd. Ook vragen deze leden in hoeverre marktpartijen volgens de regering
anticiperen op accijnsverhogingen als de genoemde bepalingen vervallen (of buiten
werking gesteld worden), en in hoeverre dit leidt tot gederfde opbrengsten.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van duidelijkheid voor het bedrijfsleven.
Deze leden vragen nog wel of in de voorliggende analyse de prikkel voor strategisch
gedrag is meegenomen, nu met zekerheid geen naheffing en teruggaaf meer gaat plaatsvinden.
Deze leden denken daarbij bijvoorbeeld aan het extra opslaan van brandstof bij een
dreigende verhoging van accijnstarieven of het aanhouden van zo klein mogelijke voorraden
bij aankomende verlagingen van het accijnstarief.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel andere landen deze bepalingen tot naheffing
en teruggaaf op hebben genomen in wetgeving en gebruiken, nu dit op grond van de Europese
richtlijn een kan-bepaling is.
2.13 Wijzigen boetebepalingen Algemene douanewet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er een overzicht gegeven kan worden
van de verschillen ten aanzien van boetes onder de AWR en de Algemene douanewet (Adw)?
2.14 Wijzigingen in voorwaarden voor internationale waardeoverdracht van pensioen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel zaken er nu bij het Hof van
Justitie van de Europese Unie lopen ten aanzien van pensioenen?
De leden van de VVD-fractie vragen of reeds signalen bekend zijn dat oneigenlijk gebruik
wordt gemaakt van mogelijkheid om pensioenaanspraken makkelijker af te kopen in het
buitenland.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd welke mogelijkheden tot oneigenlijk gebruik
van de regeling de regering ziet?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.