Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde agenda voor de informele Raad Algemene Zaken - Cohesie van 21 mei in Warschau (Kamerstuk 21501-08-996)
2025D21287 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Europese Zaken hebben enkele fracties de behoefte vragen
en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister van Economische Zaken
d.d. 13 mei 2025 inzake de Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Algemene Zaken
– Cohesie van 21 mei in Warschau (Kamerstuk 21 501-08, nr. 996), d.d. 14 april 2025 inzake Verslag Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid 28 maart 2025
(Kamerstuk 21 501-08, nr. 990) en over het BNC-Fiche: Een modern cohesiebeleid, de tussentijdse herziening (Kamerstuk
22 112, nr. 4053).
De voorzitter van de commissie,
Van der Plas
Adjunct-griffier van de commissie,
Hoedemaker
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II
Reactie van de Minister van Economische Zaken
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda die besproken
gaat worden op 20 en 21 mei. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over de Territoriale Agenda van de EU
2030 waarin beleidsmakers op alle bestuursniveaus worden gevraagd om bij te dragen
aan een «inclusieve en duurzame toekomst voor iedereen». Deze leden vragen hoe deze
verstrekkende agenda zich verhoudt tot het subsidiariteitsbeginsel en onze bestuurlijke
en democratische soevereiniteit en wat de positie van het kabinet is ten aanzien van
deze agenda.
De aan het woord zijnde leden vragen opheldering over de verschuiving in de bestemming
van middelen voor cohesiebeleid en wat de verwachting van de Minister is. Deze leden
vragen wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen.
De voornoemde leden vragen in hoeverre met de nieuwe EU-voorstellen inzake de mid-term
review van het cohesiebeleid (COM(2025)123), en inzake de wijziging van de verordening
van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (COM (2025)164), de invloed van nationale
parlementen op begrotingsprioriteiten verder wordt uitgehold? Binnen dit kader vragen
deze leden hoe deze EU-voorstellen zich verhouden tot het subsidiariteitsbeginsel?
Is het werkelijk nodig dat de EU zich met zaken als huisvesting en waterbeheer bemoeit?
De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet een inschatting heeft gemaakt van
het totale financiële risico voor Nederlandse belastingbetalers als gevolg van de
verhoogde voorfinanciering? Hoe groot is dit risico?
De voornoemde leden vragen hoe verantwoord het eigenlijk is dat de EU 30 procentvoorfinanciering
verstrekt zonder een deugdelijke onderbouwing of impact assessment?
Kan het kabinet garanderen dat deze hogere uitgaven binnen de huidige meerjarenbegroting
(MFK) blijven en Nederland niet met hogere afdrachten te maken krijgt?
Hoeveel daadwerkelijke nieuwe banen, economische groei of concurrentiekracht verwacht
het kabinet dat dit voorstel zal opleveren voor Nederland?
De Europese Commissie wil investeren in sociale huurwoningen. Gaat Nederland straks
via Brussel meebetalen aan woningen in andere lidstaten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
inzet wat betreft de hervormingen van het huidige cohesiebeleid en de Nederlandse
inzet tijdens de aankomende informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Zij hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in Nederland de meeste fondsen onder
het cohesiebeleid reeds gecommitteerd zijn, en maar enkele fondsen op een andere manier
ingezet kunnen worden. Om hoeveel projecten gaat het naar schatting?
De aan het woord zijnde leden lezen in het fiche over een modern cohesiebeleid dat
de Commissie erop wijst dat het opschalen van defensiecapaciteit alleen mogelijk is
als er geïnvesteerd wordt in het werven, bij- en omscholen van werknemers. Op welke
manier wordt hier opvolging aan gegeven in Europees verband? Op welke manier gaat
Nederland hier opvolging aan geven?
De voornoemde leden lezen verder in het fiche dat het kabinet zich ten aanzien van
het nieuwe MFK inzet op het waarborgen van het rechtsstaatmechanisme. Wat betreft
deze leden zou dit mechanisme uitgebreid moeten worden en moet er gekeken worden naar
het conditioneel maken van alle EU-gelden. Hoe kijkt de Minister naar zo’n uitbreiding
van het rechtsstaatsmechanisme en wordt hier in EU-verband over gesproken? Welke lidstaten
lijken hiervoor te voelen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het verslag van de Raad Algemene
Zaken cohesiebeleid van 28 maart jl. dat de Minister met Eurocommissaris Raffaele
Fitto heeft gesproken over de Hongaarse anti-lhbtqi+-wetswijzigingen. Deze leden vragen
de Minister om tijdens de aankomende informele Raad ook in de Raad zelf expliciet
te pleiten voor het inhouden van cohesiegelden voor Hongarije, zoals wordt gevraagd
in motie-van Campen c.s. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 989). Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om bij de Commissie aan te dringen
op tussentijdse maatregelen in de lopende lhbtqi+-inbreukprocedure om langs deze weg
de demonstratie-inperkingen ongedaan te maken. Is het kabinet bereid om ook bij Eurocommissaris
voor democratie en rechtsstaat McGrath aan te dringen op voorlopige voorzieningen
zodat de lhbtqi+-wet geschorst kan worden?
Op 27 mei is er een volgende hoorzitting over de artikel 7-procedure tegen Hongarije
gepland. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de stand van zaken is
wat betreft een 4/5e meerderheid voor een volgende stap in de artikel 7-procedure
en welke stappen het kabinet heeft genomen om tot deze meerderheid te komen. Heeft
Nederland in bilateraal verband gesprekken gevoerd met lidstaten die zich nog niet
hebben aangesloten bij gelijkgezinde landen die de volgende stap willen zetten in
de artikel 7-procedure? Zo ja, met welke landen, zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ter voorbereiding op de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 20 en 21 mei
2025. Zij willen in dit kader enkele specifieke aandachtspunten benadrukken en verzoeken
het kabinet om nadere toelichting.
De aan het woord zijnde leden onderkennen het belang van Europese territoriale samenwerking
als essentieel onderdeel van het cohesiebeleid, in het bijzonder waar het grensoverschrijdende
problematiek betreft. Zij steunen het instrumentarium dat daarvoor via de Interreg-programma’s
beschikbaar is gesteld en merken op dat Nederlandse regio’s hier al actief gebruik
van maken. Tegelijkertijd vragen zij hoe door het kabinet lessen uit eerdere Interreg-projecten
worden benut om nieuwe initiatieven te versterken?
Daarnaast vragen de voornoemde leden met nadruk aandacht voor de recent gepubliceerde
mid-term review van het cohesiebeleid 2021–2027. De Europese Commissie stelt daarin
wijzigingen voor die gericht zijn op meer flexibiliteit en effectiviteit in de besteding
van cohesiemiddelen. Deze leden steunen deze voorstellen in beginsel, mits zij gepaard
gaan met duidelijke rechtsstatelijke waarborgen en geen afbreuk doen aan het subsidiariteitsbeginsel.
Het voorstel om programma’s te heroriënteren richting vijf prioritaire thema’s – waaronder
defensie, concurrentievermogen en betaalbare huisvesting – roept bij deze leden vragen
op. In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden voor Nederland om in te spelen op deze
herprioritering, gegeven de constatering van de Minister van Economische Zaken dat
99 procent van de middelen al is gealloceerd? Wordt overwogen om bestaande toewijzingen
gedeeltelijk te herzien? Kan het kabinet tevens aangeven hoe zij aankijkt tegen het
opnemen van betaalbare huisvesting als prioriteit binnen het cohesiebeleid? En waarom
zou dit een Europese competentie moeten zijn, gezien het feit dat huisvestingsbeleid
in de regel tot de nationale bevoegdheden behoort?
De leden van de VVD-fractie zien in het voorstel tot heroriëntering een kans om ongebruikte
middelen flexibeler in te zetten ten behoeve van strategische Europese prioriteiten,
zoals defensie en versterking van de militaire infrastructuur. Daarbij hechten deze
leden er groot belang aan dat middelen uitsluitend worden besteed in lidstaten die
voldoen aan de rechtsstatelijke voorwaarden. Hoe zal het kabinet waarborgen dat herbestemming
van middelen gepaard gaat met strikte naleving en handhaving van deze voorwaarden,
zodat EU-gelden niet terechtkomen in lidstaten waar sprake is van structurele corruptie
of tekortkomingen in de rechtsstaat?
In aansluiting hierop vragen deze leden hoe uitvoering is gegeven aan de motie-Van
Campen c.s., die oproept tot het inhouden van meer cohesiegelden voor Hongarije (Kamerstuk
21 501-08, nr. 989). Kan de Minister toelichten welke stappen daartoe zijn gezet? Daarnaast vernemen
de leden graag of het kabinet bereid is om ook bilateraal het gesprek aan te gaan
met de Hongaarse autoriteiten over het belang van het respecteren van de beginselen
van de rechtsstaat en het voorkomen van corruptie bij de besteding van Europese gelden
die mede door Nederlandse burgers zijn opgebracht.
Tot slot pleiten de leden van de VVD-fractie ervoor dat investeringen uit cohesiefondsen
nadrukkelijk worden gekoppeld aan structurele hervormingen in ontvangende lidstaten.
Dit bevordert de doelmatigheid van de inzet en draagt bij aan duurzame economische
ontwikkeling. Hoe wil de Minister echter voorkomen dat dergelijke hervormingsvoorwaarden
leiden tot ongewenste centralisatie of een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda
voor de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 20 en 21 mei 2025. Deze leden
hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.
Allereerst spreken deze leden hun steun uit voor de tussentijdse herziening van het
cohesiebeleid, zoals voorgesteld door de Europese Commissie. De leden verwelkomen
de beoogde herprioritering van bestaande cohesiemiddelen naar de vijf nieuwe strategische
doelstellingen. Gezien de veranderde geopolitieke situatie steunen deze leden nadrukkelijk
de inzet om meer ruimte te creëren voor defensie gerelateerde investeringen binnen
het cohesiebeleid, alsook voor betaalbare woningbouw, die in Nederland en andere lidstaten
hard nodig is.
Tegelijkertijd benadrukken de aan het woord zijnde leden dat zij niet voor extra middelen
zijn. In het licht van de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader
(MFK) zien zij juist kansen om besparingen te realiseren op het cohesiebeleid. Daarom
vragen zij de Minister of hij in de MFK-onderhandelingen mogelijkheden ziet om aan
te sturen op bezuinigingen binnen het cohesiebeleid en of dit kan bijdragen aan de
door Nederland beoogde verlaging van 1,6 miljard euro op de verhoogde EU-afdracht.
De voornoemde leden constateren met tevredenheid dat de motie Kahraman en Van Campen
over aanpassingen van het cohesiebeleid op het gebied van veiligheid en defensie (Kamerstuk
21 501-08, nr. 988) is overgenomen en dit ook zichtbaar is in de houding van het kabinet. Wel willen
deze leden de Minister vragen naar zijn appreciatie van het kritische advies van de
Europese Rekenkamer over de voorgenomen wijzigingen van het cohesiebeleid. Daarin
wijst de Rekenkamer onder andere op het risico dat deze herziening leidt tot verdere
complexiteit, fragmentatie en druk op administratieve capaciteit. Graag horen deze
leden of de Minister deze zorgen deelt en of hij mogelijkheden ziet om de voorgenomen
wijzigingen niet te laten leiden tot meer administratieve lasten.
Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie de Minister om inzicht te geven of er
in Nederland ook herprioritering in het cohesiebeleid plaatsvindt richting defensie
en betaalbare woningbouw, en of hij zicht heeft op hoe andere lidstaten hiermee omgaan.
Zou de Minister deze inventarisatie, inclusief de Nederlandse wijzigingen, kunnen
verwerken in de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid van
dit najaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese
Commissie met betrekking tot specifieke maatregelen om strategische uitdagingen aan
te pakken in het kader van de mid-term review van het cohesiebeleid. Deze leden hebben
hierover enkele vragen.
Het voorstel behelst het flexibeler inzetten van cohesiegelden, zodat deze ook besteed
kunnen worden aan defensieprojecten. Gezien de grote urgentie van een sterk Europa
staan de genoemde leden hier in beginsel positief tegenover. Hoe gaat de Minister
er via de Europese Raad voor zorgen dat investeringen met Europees geld daadwerkelijk
bijdragen aan Europese defensieprojecten, en niet enkel aan nationale initiatieven?
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van het voorstel om het Europese
co-financieringsaandeel te verhogen, tot op een niveau waarop niet langer van cofinanciering
gesproken kan worden. Dit betreft de thema’s binnen het kader van de mid-term review.
De genoemde leden verwachten van de Minister dat hij zich inzet voor het verhogen
van het ambitieniveau van dit voorstel. Zij hechten groot belang aan het opzetten
van zoveel mogelijk en zo grootschalig mogelijke Europese defensieprojecten met de
beschikbare middelen. Deelt de Minister deze ambitie? Acht hij het eveneens van belang
dat er bij Europese defensieprojecten sprake is van zowel publieke als private cofinanciering?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het partnerschapsprincipe zoals omschreven
in het gezamenlijke visiepaper van het kabinet over het cohesiebeleid. In hun ogen
kan er geen beleid over regio’s worden gemaakt zonder de betrokkenheid van die regio’s.
Hoe gaat de Minister dit principe borgen bij besluiten over verschuivingen van middelen
naar aanleiding van de mid-term review van het cohesiebeleid?
Volgens de voornoemde leden moeten investeringen vanuit het cohesiebeleid in defensieprojecten
hand in hand gaan met regionale ontwikkeling in sociaaleconomisch zwakkere gebieden,
het bevorderen van convergentie tussen regio’s, het realiseren van rechtvaardige ontwikkeling
binnen regio’s, en het versterken van de strategische autonomie van Europese regio’s.
Deelt de Minister deze uitgangspunten?
De leden van de D66-fractie dragen het midden- en kleinbedrijf (mkb) een warm hart
toe en zien het mkb als een essentiële schakel in de Europese innovatiekracht. Is
de Minister van mening dat de voorstellen in het kader van de mid-term review ook
specifiek het mkb ten goede moeten komen? Zo ja, op welke wijze gaat het kabinet zich
hiervoor inzetten?
De leden van de D66-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van berichten dat
in Oekraïne twee personen zijn aangehouden op verdenking van spionage voor de Hongaarse
overheid. Volgens de Oekraïense geheime dienst verzamelden zij informatie over de
militaire veiligheid van Transkarpatië, speurden zij naar kwetsbaarheden in de grond-
en luchtverdediging, en onderzochten zij de sociaal-politieke opvattingen van de lokale
bevolking. Erkent de Minister dat dergelijke spionage volstrekt onacceptabel is? Welke
gevolgen en consequenties verbindt het kabinet aan de aanhouding van deze vermeende
spionnen? En welke opvolging is inmiddels gegeven aan de aangenomen motie-Van Campen
c.s., waarin de regering wordt verzocht in de Raad en bij de Europese Commissie te
pleiten voor het inhouden van meer cohesiegelden voor Hongarije zolang sprake is van
ondermijning van de rechtsstatelijke kernwaarden van de EU (Kamerstuk 21 501-08, nr. 989)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van BBB-fractie kijken positief vooruit op het programma Cities Forum 2025
in Krakau. Voor deze leden is naast regionale ontwikkelingen van achtergebleven regio’s
en landbouwgebieden immers ook stedelijke ontwikkeling van belang. Denk daarbij aan
het revitaliseren van historische binnensteden en hun monumenten, de uitdaging om
voldoende passende woningen te hebben voor de veranderende bevolkingssamenstelling,
een hoogwaardige openbare ruimte, werkgelegenheid, goed functionerende (openbaar)
vervoersmogelijkheden en infrastructuur, wisselwerking met haar omgeving, impulsen
waar dat nodig is, weerbaarheid en economische groei.
Bij het onderwerp mid-term review van cohesiebeleid 2021–2027 zouden de leden van
BBB-fractie de Minister graag willen vragen of het juist is dat Nederland kansen en
geld laat liggen uit de cohesiefondsen? Zo ja, om hoeveel middelen gaat dat en hoe
denkt de Minister hier iets aan te kunnen doen, omdat deze middelen een welkome aanvulling
zijn om ook in Nederland nuttige projecten te financieren? De thema’s van de nieuwe
prioriteiten bieden zeker op defensie, waterweerbaarheid, concurrentievermogen en
betaalbare huisvesting immers genoeg aanknopingspunten. Is het mogelijk om het huidige
beleid hier beter op te laten aansluiten, zodat deze middelen makkelijker zijn aan
te vragen? Er zijn immers «slechts» twee maanden om hierop te anticiperen en dan is
het wel handig om ons beleid hierop toe te spitsen en aan te passen waar nodig.
De Minister gaf aan dat het regio’s vrij staat een andere invulling te geven aan de
budgetten. Wordt dit gecoördineerd en zo ja, door wie?
De aan het woord zijnde leden vinden het positief dat er extra geïnvesteerd kan worden
in de Europese (en Nederlandse) defensie-industrie, hetgeen relevant is in deze periode
van geopolitieke spanningen.
De leden van de BBB-fractie willen er nogmaals voor pleiten dat Europese regelgeving
snel vereenvoudigd en afgebouwd dient te worden, want alleen dat helpt het Europese
bedrijfsleven om weer aan slagkracht te winnen. Verder maken deze leden zich grote
zorgen over de beperkte controle van uitgaven en doelmatigheid van EU-middelen, zoals
laatst weer bleek bij het controleren van de besteding van de coronagelden. Wat kan
de Minister daaraan doen?
II Reactie van de Minister van Economische Zaken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A.M. van der Plas, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
E. Hoedemaker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.