Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder ‘eerste aflossing’
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder «eerste aflossing» (ingezonden 17 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 3 maart 2025)
Vraag 1
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad over
wat dient te worden verstaan onder «eerste aflossing» in het kader van een buitengerechtelijke
schuldenregeling zoals bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f en artikel 349a lid
1 Faillissementswet ECLI:NL:HR:2024:1913?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met de stelling dat de antwoorden van de Hoge Raad van grote invloed
zijn op de huidige praktijk van (gemeentelijke) schuldhulpverlening?
Antwoord 2
Ja, wij zien dat de antwoorden van de Hoge Raad mogelijk grote gevolgen hebben voor
zowel een buitengerechtelijke schuldregeling2 als het wettelijke schuldsaneringstraject.
De Hoge Raad biedt verduidelijking over wat wordt verstaan onder «eerste aflossing»,
«in het kader van» en een «buitengerechtelijke schuldregeling» als bedoeld in artikel
285, eerste lid, onder f» in art. 349a lid 1 Fw. Dit wetsartikel is per 1 juli 2023
gewijzigd en geeft de mogelijkheid om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling
(Wsnp) in te laten gaan vanaf de dag waarop een eerste aflossing is gedaan in het
kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. De datum per wanneer de Wsnp van
toepassing wordt verklaard kan daarmee voor de datum liggen waarop de rechter uitspraak
doet. De Hoge Raad overweegt onder meer dat de periode tussen het moment dat de eerste
aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling en het
moment dat de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt het
minnelijke voortraject is. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen door de
Hoge Raad blijkt dat onder de «eerste aflossing», «in het kader van» en «buitengerechtelijke
schuldregeling» wordt verstaan dat ook aflossingen aan een of enkele schuldeisers
wegens een door hen gelegd beslag als eerste aflossing kunnen gelden. Ook wanneer
blijkt dat de schuldenaar geen aflossingscapaciteit heeft moet dit worden gezien als
«een eerste aflossing» in de zin van art. 349a lid 1 Fw. Dit kan daarmee ook gevolgen
hebben voor de ingangsdatum van de toepassing van de Wsnp. De ingangsdatum van de
Wsnp is afhankelijk van hoe het proces van een buitengerechtelijke schuldregeling
heeft plaatsgevonden. Zo dient de schuldenaar, om in aanmerking te komen voor vervroeging
van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, te hebben voldaan
aan de verplichtingen uit het buitengerechtelijk traject voortvloeien. Wij blijven
monitoren hoe deze beantwoording zich in de praktijk verder ontwikkelt, voor zowel
een buitengerechtelijke schuldregeling als het wettelijke traject.
Vraag 3
Op welke wijze borgt u dat deze nieuwe toepassing zowel in beleid als uitvoering in
alle gemeenten beschikbaar is, zodat mensen in een minnelijk schuldhulpverleningstraject
erop kunnen vertrouwen dat dit traject in overeenstemming met de antwoorden van de
Hoge Raad wordt uitgevoerd? Op welke wijze worden medewerkers in de schuldhulpverlening
en het bredere werkveld geïnformeerd en geïnstrueerd over de juiste interpretatie
van deze wet- en regelgeving, conform de antwoorden van de Hoge Raad?
Antwoord 3
Het kabinet werkt aan het Nationaal Programma Armoede en schulden. Hierin worden de
maatregelen uit de kabinetsreactie op het IBO rapport over problematische schulden3 verder uitgewerkt. Hierbij wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad zich
tot deze maatregelen verhoudt.
De invulling van een buitengerechtelijke schuldregeling is niet in wetgeving vastgelegd.
Het is aan de uitvoerders zelf om naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad
richtlijnen op te stellen en overeenstemming te bereiken met schuldeisers. De branchevereniging
NVVK heeft aangekondigd de gedragscode voor schuldhulpverleners te wijzigen naar aanleiding
van de antwoorden van de Hoge Raad.
Vraag 4
Wordt bij de verdere ontwikkeling van de basisdienstverlening rekening gehouden worden
met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad? Zo ja, op welke
wijze?
Antwoord 4
Nee, de basisdienstverlening4 blijft ongewijzigd. Deze is middels bestuurlijke afspraken op 24 maart 2024 vastgesteld.5 De basisdienstverlening gaat niet expliciet over een buitengerechtelijke schuldregeling,
maar kijkt naar verschillende aspecten binnen de gehele schuldhulpverlening, zoals
de aanmeldfase en nazorg. De basisdienstverlening is vastgesteld en wordt momenteel
geïmplementeerd via het actieplan van de basisdienstverlening.6
Vraag 5
Hoe beoordeelt u het verschil van inzicht tussen de «Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen»
en de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad?
Antwoord 5
Het is duidelijk dat er een verschil zit in de huidige Recofa-richtlijnen en de beantwoording
van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Dit verschil ziet met name op wat kan
worden verstaan onder de eerste aflossing in het kader van een buitengerechtelijke
schuldregeling.
Tot voor kort werd ervan uit gegaan dat een eerste aflossing aan het collectief van
schuldeisers diende te geschieden. Gelet op de beantwoording van de Hoge Raad zal
moeten worden bezien wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de praktijk. Recofa
heeft aangegeven dat het arrest van de Hoge Raad aanleiding geeft om de richtlijnen,
voor zover deze zien op de in het arrest behandelde vraagstukken, opnieuw kritisch
tegen het licht te houden en te bezien of wijziging daarvan noodzakelijk is.
Vraag 6
Zou het – in het vervolg – niet beter c.q. zorgvuldiger zijn wanneer dusdanig concrete
uitwerking van wet- en regelgeving wordt vastgelegd in een algemene maatregel van
bestuur (AMvB), zodat het onder directe democratische controle staat, in plaats van
in een richtlijn van Recofa? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De Recofa-richtlijnen zijn geen recht of wet in de zin van de Wet op de Rechterlijke
Organisatie, maar landelijke afspraken tussen insolventierechters ten einde te zorgen
voor een zoveel mogelijk gelijke behandeling van gelijke gevallen. Deze richtlijnen
worden op www.rechtspraak.nl gepubliceerd zodat schuldhulpverleners hier rekening mee kunnen houden en de beslissing
van de rechter voor de schuldenaar voorspelbaarder wordt. Iedere rechter is evenwel
bij de beoordeling van een schuldsaneringsverzoek, binnen de grenzen van de wet en
de jurisprudentie van de Hoge Raad, vrij te beslissen op dat verzoek. Er zijn veel
verschillen in de buitengerechtelijke schuldregelingen onderling, omdat zoals benoemd
bij vraag 3, de invulling niet is vastgelegd in wetgeving. Juist daarom is het belangrijk
dat de rechter een afweging kan maken op basis van maatwerk op basis van de situatie
van de debiteur en de invulling van een buitengerechtelijke regeling. Wij zien vooral
voordelen in deze Recofa-richtlijnen. Deze zijn namelijk door gespecialiseerde rechters
opgesteld, zijn relatief snel aan te passen en bieden ruimte aan rechters om in concrete
gevallen maatwerk te bieden. Er is bovendien geen grondslag in de Faillissementswet
om tot een AMvB te komen om voor dit onderwerp regels te stellen.
Vraag 7
Bent u het eens dat deze uitspraak er niet toe moet leiden dat de schuldhulpverlener
geen maatregelen meer treft om een loonbeslag tegen te gaan binnen het minnelijke
traject om de gelijkheid van schuldeisers te waarborgen?
Antwoord 7
Hier zijn wij het mee eens. We volgen de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Het
Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
blijven hierover in gesprek met de direct betrokken belanghebbenden. Bij de uitwerking
van de IBO maatregelen wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad zich hiertoe
verhoudt en waar nodig wordt dit meegenomen in de verdere uitwerking.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.