Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Internetconsultatie Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling (Kamerstuk 36067-198)
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 199
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 juni 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
over de brief van 26 april 2024 over Internetconsultatie Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen
met spreiden bij de solidaire premieregeling (Kamerstuk 36 067, nr. 198).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2024 aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
2
II
Antwoord/Reactie van de Minister
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen
met spreiden bij de solidaire premieregeling. Deze leden lezen dat het ontwerpbesluit
als doel heeft om de complexiteit rond de uitvoering van gelijke aanpassingen met
spreiden in de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling te verhelderen. De
voorgestelde maatregelen lijken de complexiteit echter eerder te vergroten dan te
reduceren. Deze maatregelen, die voortkomen uit een zeer technische lezing van de
wetgeving, roepen vragen op over de noodzaak en effectiviteit hiervan. Daarom hebben
deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het besluit een theoretisch probleem probeert
op te lossen met onnodig complexe maatregelen. De memorie van toelichting vermeldt
expliciet dat jaarlijks minimaal 1/10e van de financiële schok moet worden verwerkt («geheugenloos spreiden»). Veel pensioenfondsen
willen hiervan gebruik maken. Door een strikt juridische interpretatie van artikel
63a wordt gesuggereerd dat schokken mogelijk niet binnen tien jaar volledig worden
verwerkt. Dit is echter grotendeels theoretisch en in de praktijk wisselen positieve
en negatieve schokken elkaar af. Meer dan 98% van de schokken wordt binnen tien jaar
verwerkt. Daarom vragen deze leden waarom de Minister voor pensioenfondsen en deelnemers
deze drempel opwerpt. Kan daarbij hetgeen evident de bedoeling is/was niet simpelweg
in hogere wetgeving vastgelegd worden? Dit zou de complexiteit namelijk aanzienlijk
verminderen en de uitvoerbaarheid vergroten.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de eventuele herverdeling als gevolg van de
collectieve uitkeringsfase voornamelijk ex-post is en in het niet valt bij de structurele
(ex-ante) herverdeling tussen mannen en vrouwen of hoger en lager opgeleiden. Dit
roept de vraag op waarom de huidige wet- en regelgeving zo strikt moet zijn. Deze
leden vragen de Minister daarom of de regelgeving niet versoepeld kan worden om enige
coulance toe te staan ten aanzien van herverdeling, waardoor pensioenuitvoerders hun
taken makkelijker kunnen uitvoeren. Dit zou zowel de administratieve last als de complexiteit
voor uitvoerders en deelnemers aanzienlijk verlagen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 1ca, lid 7 in het ontwerpbesluit
restricties oplegt op de spreidingssnelheid bij afnemend aanpassen, wat eerder bekend
stond als «geheugenloos spreiden». Deze beperking komt niet expliciet voor in de memorie
van toelichting. De wens om resultaten niet te veel uit te spreiden is begrijpelijk,
maar uit berekeningen blijkt dat bij de door uitvoerders gehanteerde spreidingssnelheden
(1/3e of 1/5e per jaar) dit geen probleem is. Deelnemers zijn dus niet extra geholpen met deze
restrictie, maar pensioenuitvoerders moeten wel jaarlijks extra (complexe) administratieve
handelingen verrichten om aan te tonen dat ze aan artikel 1ca, lid 7b voldoen. Deze
leden vragen daarom waarom deze restrictie wordt opgelegd door de Minister. Is het
mogelijk om deze restrictie te heroverwegen of te verwijderen om zo de uitvoerbaarheid
en flexibiliteit voor pensioenfondsen te vergroten? Als de restrictie moet blijven
bestaan, kan deze dan niet worden versimpeld door een expliciete ondergrens van de
spreidingssnelheid op te leggen (bijvoorbeeld minimaal 1/6e per jaar bij afnemend/geheugenloos spreiden)? Daarmee worden de extra administratieve
handelingen voorkomen.
De leden van de NSC-fractie lezen en concluderen dat artikel 1cb, lid 4 het praktisch
onmogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om de spreidingsmethodiek aan te passen
na de start, tenzij het spreidingsvermogen exact nul is. Het is begrijpelijk dat in
deelnemersbelang wordt voorkomen dat een pensioenuitvoerder de spreidingssnelheid
aanpast afhankelijk van het spreidingsvermogen. Deze restrictie beperkt echter voortschrijdend
inzicht; pensioenuitvoerders zitten straks voor eeuwig vast aan de spreidingssnelheid
die ze voor invaren hebben gekozen. Daarom vragen deze leden of het mogelijk is om
aan te geven dat een verhoging van de spreidingssnelheid mogelijk is, maar alleen
bij een negatief spreidingsvermogen, en verlaging (alleen) bij een positief spreidingsvermogen.
Dit zou meer flexibiliteit bieden aan pensioenuitvoerders zonder de stabiliteit van
de uitkeringen in gevaar te brengen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de algemene maatregel van bestuur zich uitsluitend
richt op de solidaire premieregeling. Het lijkt logisch dat dezelfde voorwaarden ook
zouden moeten gelden voor de flexibele premieregeling. Het is onduidelijk of daar
dezelfde restricties/mogelijkheden van toepassing zijn. Daarom zijn deze leden benieuwd
of de Minister kan bevestigen dat bij de flexibele premieregeling dezelfde voorwaarden
gelden, of dat daar «regulier» geheugenloos kan worden gespreid. Dit zou consistentie
en duidelijkheid bieden voor alle betrokken partijen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat artikel 5c specifieke informatieverplichtingen
oplegt aan pensioenuitvoerders, waaronder de uitleg van de (nieuwe) termen uitkerings-
en spreidingsvermogen aan deelnemers. Dit lijkt een ingewikkelde taak, gezien de beperkte
financiële kennis van veel deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister denkt
dat het wenselijk is dat we deelnemers verwarren met twee extra termen. En zo nee,
volstaat één collectieve dekkingsgraad, desnoods hernoemd, waar deelnemers inmiddels
vertrouwd mee zijn?
De leden van de NSC-fractie benadrukken dat verschillende pensioenfondsen hebben aangegeven
na invaren te willen starten met een positief of negatief spreidingsvermogen, om zo
de buffer niet in één keer uit te delen. Dit lijkt een verstandige zet die in het
belang van de deelnemers is. Daarom vragen deze leden of de Minister kan toestaan
dat pensioenfondsen met een positief of negatief spreidingsvermogen starten, om zo
een meer geleidelijke en stabiele verdeling van de buffer te realiseren. Dit zou de
transitie naar het nieuwe systeem soepeler maken.
De leden van de NSC-fractie lezen dat spreiden een effect heeft op de uitkomsten van
de risicoblootstelling. Spreiding zorgt er in principe voor dat de (lange-termijn)
risicoblootstelling in de uitkeringsfase daalt, maar bij een (zeer) positief of negatief
spreidingsvermogen kan deze subiet hoger worden. Pensioenuitvoerders kunnen daarmee
in een situatie terecht komen waarbij het beleggingsbeleid aansluit bij de voorkeuren
en financiële situatie van deelnemers, maar de maatstaven van de risicohouding niet
meer worden gehaald door de stand van het spreidingsvermogen. Om deze situatie te
voorkomen, zullen pensioenuitvoerders een asset-liability management (ALM)-analyse
in een ALM-analyse moeten verrichten (risicoblootstelling berekenen in elk scenario/simulatiejaar)
en/of nog ruimere grenzen hanteren voor de maatstaven van de risicohouding. Daarom
vragen deze leden of de Minister kan aangeven of de maatstaven van de risicohouding
mogen/moeten worden vastgesteld met inachtneming van de spreidingsmethodiek en/of
de huidige stand van het spreidingsvermogen. En zij vragen of bij de berekening van
de risicoblootstelling ook gerekend mag worden alsof het spreidingsvermogen nul is.
Dat voorkomt onnodige aanpassingen van beleggingen die niet in het belang van deelnemers
zijn.
De leden van de NSC-fractie zien dat de voorgestelde maatregelen, hoewel goedbedoeld,
de complexiteit rond de uitvoering van pensioenregelingen verhogen. Door deze maatregelen
te heroverwegen en te vereenvoudigen, kunnen de lasten voor pensioenfondsen en deelnemers
worden verlicht en kan de uitvoerbaarheid van de wetgeving worden verbeterd. Daarbij
vragen deze leden of de Minister in plaats van deze ingewikkelde maatregelen in lagere
regelgeving niet beter enkele kleine aanpassingen in de aangekondigde verzamelwet
mee kan nemen in het belang van eenvoud, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid van de
nieuwe pensioenregelingen.
De leden van de NSC-fractie zien dat zowel in de flexibele premieregeling als in de
solidaire premieregeling pensioenfondsen straks gelijke aanpassingen van de uitkeringen
(ofwel een collectieve uitkeringsfase) kunnen hanteren, die in de praktijk exact hetzelfde
uitpakt voor het pensioen van deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister
bereid is om de wetgeving te vereenvoudigen door voor zowel de collectieve uitkeringsfase
in de solidaire als in de flexibele premieregeling dezelfde regels voor het spreiden
van schokken mogelijk te maken, wat niet alleen de begrijpelijkheid van de wetgeving
ten goede komt, maar ook de uitvoerbaarheid van de uitkeringsfases voor beide regelingen
en de pensioencommunicatie.
II Antwoord/Reactie van de Minister
De vragen van de leden van de NSC-fractie zien op het Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen
met spreiden bij de solidaire premieregeling dat op 27 april 2024 ter internetconsultatie
is aangeboden. De internetconsultatie is op 25 mei 2024 gesloten. De regering heeft
na sluiting alle reacties bezien en gewogen. Indien een reactie aanleiding gaf tot
een aanpassing is dat verwerkt in het Ontwerpbesluit. Tevens zijn de uitkomsten van
de toezichttoetsen verwerkt in het Ontwerpbesluit. Bij de beantwoording van de vragen
van de leden van de NSC-fractie is uitgegaan van deze laatste versie van het Ontwerpbesluit,
welke eerdaags bij de Raad van State ligt voor advies.
Het besluit is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts uit de pensioensector,
De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten. Met dit besluit wordt tegemoetgekomen
aan de wens van de pensioensector om gelijke aanpassingen met spreiden uitvoerbaar
te maken in de solidaire premieregeling. Eind april jl. is het besluit in internetconsultatie
gebracht. Met het besluit ligt er in de ogen van betrokken partijen een uitvoeringskader
dat recht doet aan de doelen van het amendement van het lid Palland1 en dat helderheid biedt over hoe deze doelen beheerst en integer in de uitvoeringspraktijk
kunnen worden gerealiseerd. De reacties op de internetconsultatie waren ook overwegend
positief en partijen geven aan geholpen te zijn met dit besluit en hiermee uit de
voeten kunnen. Voor de pensioenuitvoerders die per 1 januari 2025 over gaan naar de
nieuwe pensioenregeling, alsmede voor andere pensioenuitvoerders die druk doende zijn
om de transitie in te richten, is het van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid
komt over het uitvoeringskader dat met dit besluit geregeld wordt.
De leden van de NSC-fractie geven aan dat door de strikt juridische interpretatie
van artikel 63a van de Pensioenwet wordt gesuggereerd dat schokken binnen 10 jaar
moeten worden verwerkt. In artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet wordt inderdaad
geregeld dat bij toepassing van de toedelingsregels in de solidaire premieregeling
het financiële resultaat ten minste een maal per jaar wordt vastgesteld en verwerkt,
waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal 10 jaar. Het is niet
mogelijk om bij de uitvoering van een solidaire premieregeling financiële resultaten
over meer dan 10 jaar te spreiden. Het voorbeeld dat de leden van de NSC-fractie noemen,
namelijk een financieel resultaat dat maar voor 98% wordt verwerkt binnen deze maximale
termijn, voldoet daarmee niet aan de Pensioenwet. Bij dit voorbeeld wordt het toedelen
van een financieel resultaat naar achteren in de tijd geschoven. Bij een andere spreidingssnelheid
of in andere economische scenario’s, kan het genoemde percentage ook lager uitvallen,
waardoor nog meer schokken verder in de tijd geschoven worden. Dit verhoudt zich niet
goed tot één van de doelen van de herziening van het pensioenstelsel: eerder perspectief
op een koopkrachtig pensioen.
De leden van de NSC-fractie stellen dat de eventuele herverdeling als gevolg van de
collectieve uitkeringsfase voornamelijk ex-post is en in het niet valt bij de structurele
(ex-ante) herverdeling tussen mannen en vrouwen of hoger en lager opgeleiden. Allereerst
wil ik benoemen dat onderscheid op grond van gender in beginsel verboden is, deze
herverdeling is dus gerechtvaardigd. Bij de herziening van het pensioenstelsel is
aandacht geweest voor de herverdeling die optreedt binnen de doorsneesystematiek,
waaronder ook de herverdeling die optreedt tussen praktisch en theoretisch opgeleiden.
Het afschaffen van de doorsneesystematiek was een noodzakelijke stap om onder andere
de pensioenpremie beter te laten aansluiten bij de opbouw van pensioen. Door de afschaffing
van de doorsneesystematiek wordt ook de herverdeling van praktisch naar theoretisch
opgeleiden opgeheven. Het verder versoepelen van gelijke aanpassingen met spreiden
en meer herverdeling toestaan dan noodzakelijk (om tot gelijke aanpassingen te komen)
verhoudt zich niet goed tot één van de doelen van de wet: een transparanter en meer
persoonlijk pensioenstelsel.
De leden van de NSC-fractie vragen om de restrictie opgenomen in het besluit, artikel
1ca, zevende lid, onderdeel a (voorheen onderdeel b in de versie internetconsultatie),
waarin de contante waarde van het financiële resultaat in de eerste helft van de spreidingsperiode
wordt begrensd, te heroverwegen of te verwijderen. Dit om de uitvoerbaarheid en flexibiliteit
van pensioenfondsen te vergroten. De restrictie is tijdens de internetconsultatie
van het besluit heroverwogen samen met experts uit de pensioensector, DNB en AFM.
Hieruit is besloten om de grens van hoeveel van de contante waarde van de nog totaal
in de uitkering te verwerken financiële resultaten in de eerste helft van de spreidingsperiode
valt, aan te passen 50% naar 60%. Dit omdat bij 50% resultaten in de tijd te ver naar
achteren kunnen worden geschoven. De restrictie is echter noodzakelijk, omdat zonder
deze grens een groot deel van het financiële resultaat naar achteren in de tijd kan
worden geschoven (dus aan het einde van de spreidingsperiode van maximaal 10 jaar).
In lijn met een van de doelen van de herziening van het pensioenstelsel (eerder perspectief
op een koopkrachtig pensioen) was het noodzakelijk om een restrictie op te leggen
aan hoeveel er van het financiële resultaat naar achteren kan worden geschoven. Daarbij
was het doel om de spreidingsmethode niet volledig vast te leggen in het besluit,
waar de leden van de NSC-fractie in de vraag naar lijken te refereren, omdat dan de
handelingsvrijheid in de spreidingsmethodiek van bestuurders zou worden beperkt. Met
de gekozen restrictie wordt de handelingsvrijheid van bestuurders zo weinig mogelijk
beperkt en hebben zij de mogelijkheid om een spreidingsmethodiek te kiezen die evenwichtig,
transparant en consistent is en voldoet aan het genoemde doel van de stelselherziening.
De leden van de NSC-fractie geven mee dat artikel 1cb, vierde lid, van het besluit
het praktisch onmogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om de spreidingsmethodiek
aan te passen na de start, tenzij het spreidingsvermogen exact nul is. Bij het opstellen
van het kader en de onderliggende bepalingen heb ik uitvoerders nauw betrokken. In
lijn met het beleid rondom de solidariteitsreserve en het vastleggen van de duur van
de spreidingsperiode dient ook de spreidingsmethodiek voor langere tijd te worden
vastgesteld. Wijzigingen in de spreidingsmethodiek zijn mogelijk, maar mogen geen
impact hebben op de reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten. Het is
mogelijk om de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) voor de toekomst
aan te passen. Dit zal, net als bij het aanpassen van het beleid rondom de solidariteitsreserve,
niet eenvoudig zijn, maar is uitvoeringstechnisch wel mogelijk.
Daarnaast vragen de leden of het mogelijk is om een verhoging van spreidingssnelheid
toe te staan bij een negatief spreidingsvermogen en een verlaging van de spreidingssnelheid
toe te staan bij een positief spreidingsvermogen. Dit zou meer flexibiliteit bieden
aan pensioenuitvoerders, zonder de stabiliteit van de uitkeringen in gevaar te brengen.
In artikel 1cb, eerste lid, van het besluit is opgenomen dat de spreidingsmethodiek
van tevoren vast moet liggen waarbij een positief en negatief resultaat op gelijke
wijze wordt verwerkt. Reden daarvan is het risico dat anders positieve financiële
resultaten naar voren kunnen worden geschoven terwijl negatieve financiële resultaten
naar achteren worden geschoven. Hiermee zou de druk op de solidariteitsreserve die
eventueel als doel heeft om verlagingen te voorkomen, kunnen toenemen. Een aanpassing
van de spreidingssnelheid die impact heeft op reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële
resultaten zou betekenen dat de resultaten niet onvoorwaardelijk verwerkt zijn en
leidt tot herverdeling tussen deelnemers.
De leden van de NSC-fractie geven aan dat het besluit zich uitsluitend richt op de
solidaire premieregeling. Zij geven aan dat de regels voor het spreiden van schokken
zoals opgenomen in het besluit ook mogelijk moeten zijn voor de flexibele premieregeling.
In de flexibele premieregeling gaat het om een gescheiden uitkeringsfase, terwijl
het bij de solidaire premieregeling gaat om persoonlijke voor de pensioenuitkering
gereserveerde vermogens die optellen tot één collectief en solidair geheel. Ook wordt
in de flexibele premieregeling niet gewerkt met beschermingsrendementen, overrendementen
of projectierendementen. De voorwaarden van het besluit, die zijn geschreven voor
de solidaire premieregeling, zijn daarmee niet van toepassing op de flexibele premieregeling.
Met de huidige wet- en regelgeving kunnen in de flexibele premieregeling financiële
schokken al collectief gespreid worden in een van de individuele opbouwfase gescheiden
uitkeringsfase (collectief toedelingsmechanisme). Dit in tegenstelling tot de solidaire
premieregeling waar onduidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase
met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire
premieregeling. Dit besluit voorziet daarmee in een uitvoeringskader waarmee ook gelijke
aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling kunnen worden gerealiseerd,
zodat uitvoerders het amendement van het lid Palland kunnen uitvoeren.
De leden van de NSC-fractie geven aan dat artikel 5c van het besluit specifieke informatieverplichtingen
oplegt aan pensioenuitvoerders, waaronder de uitleg van de (nieuwe) termijn uitkerings-
en spreidingsvermogen aan deelnemers. Zij geven aan dat dit een ingewikkelde taak
lijkt, gezien de beperkte financiële kennis van veel deelnemers. Zij vragen daarom
of het wel wenselijk is dat deelnemers worden geconfronteerd met deze termen en zo
nee, of het volstaat om één collectieve dekkingsgraad, waar deelnemers nu mee vertrouwd
zijn, desnoods hernoemd, te gebruiken. Ik onderschrijf de zorgen van de leden van
de NSC-fractie en daarom is hier, in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten,
ook invulling aan gegeven in het besluit. In de toelichting bij het besluit is opgenomen
dat het gebruik van de termen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen bij het informeren
van deelnemers zelf niet is voorgeschreven. Het is aan pensioenuitvoerders om te zorgen
dat deelnemers duidelijk en op een persoonlijke en concrete wijze worden geïnformeerd
over hun situatie.
Ik wil er wel op wijzen dat de dekkingsgraad in het huidige pensioenstelsel werkt
met een collectief vermogen waarbij geen persoonlijk aandeel is opgenomen. De buffer
is daarmee van het collectief en wordt niet op basis van toedelingsregels per cohort,
maar op basis van de indexatieruimte (deels) uitgedeeld. Ook worden aanspraken gewaardeerd
aan de hand van een rekenrente. Deze systematiek verschilt daarmee wezenlijk met de
methodiek van een spreidingsmethodiek (en dus spreidingsvermogen). De term collectieve
dekkingsgraad acht ik dan ook niet passend.
De leden van de NSC-fractie geven aan dat verschillende pensioenfondsen hebben aangegeven
na invaren te willen starten met een positief of negatief spreidingsvermogen om zo
de buffer niet in één keer uit te delen. De leden van de NSC-fractie geeft aan dat
dit een verstandige zet lijkt die in het belang is van de deelnemers. Zij vragen of
dit kan worden toegestaan om zo een meer geleidelijke en stabiele verdeling van de
buffer te realiseren. Dit zou de transitie naar het nieuwe stelsel soepeler maken.
Ook in de consultatiereactie op het besluit heeft een aantal partijen aangegeven dat
pensioenuitvoerders op het moment van invaren het voor pensioenuitkering bestemd vermogen
van pensioengerechtigden te willen verdelen in een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen.
In de consultatiereacties kwam naar voren dat deze wens met name aantrekkelijk is
voor pensioenfondsen met een hoge dekkingsgraad. In dat geval kan in plaats van in
één keer de volledige indexatie toe te kennen aan pensioengerechtigden en te verwerken
in de pensioenuitkeringen op het moment van invaren, ook de indexatie deels verwerkt
worden in de pensioenuitkeringen en het overige deel toegevoegd worden aan het spreidingsvermogen
en daarmee gespreid toe te kennen in de volgende jaren. Met het besluit is het verdelen
van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen alleen mogelijk gemaakt bij pensioeningang
(artikel 1cc) en niet voor huidige pensioengerechtigden. Bij pensioeningang wordt
bij toetreding tot de uitkeringsfase het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld
in een persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen en een uitkeringsvermogen.
Er zijn diverse redenen dat de regering niet tegemoet kan komen aan de wens van deze
partijen en de leden van de NSC-fractie om het spreidingsvermogen initieel te vullen
op het moment van invaren. Dit besluit ziet op de toedeling van het financiële resultaat
genoemd in artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet, welke toegevoegd is naar
aanleiding van het amendement Palland. Ten eerste valt de door de partijen genoemde
inzet van de buffer van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad tijdens de transitie
volgens de regering niet onder het hierboven genoemde financiële resultaat. Daarnaast
ziet de wens in feite op de vraag naar een extra instrument voor de inzet van de buffer
van een pensioenfonds op het moment van invaren. De regering acht dit niet noodzakelijk,
aangezien er voor de totstandkoming van de Wet toekomst pensioen uitgebreid onderzoek
is gedaan naar de omrekenmethoden en het aanwenden van het vermogen op het moment
van invaren. Naar aanleiding daarvan zijn er twee omrekenmethoden in de Wet toekomst
pensioenen opgenomen met instrumenten die fondsspecifiek ingericht kunnen worden om
tot een evenwichtige transitie te komen. De regering is van mening dat de gegeven
instrumenten voldoende zijn om een evenwichtige transitie te kunnen waarborgen, ook
in de situatie van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad. Daarbij dient opgemerkt
te worden dat dit besluit beoogt duidelijkheid te geven over de voorwaarden van het
amendement Palland, oftewel over de voorwaarden waaraan een solidaire premieregeling
met gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase moet voldoen in de uitvoering.
Dit besluit is dus niet bedoeld om een extra instrument voor het invaren toe te voegen
aan de Wet toekomst pensioenen.
Naar aanleiding van opmerkingen van de partijen en de leden van de NSC-fractie heeft
de regering in een nieuw artikel 47b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet
verplichte beroepspensioenregeling wel verduidelijkt dat dit besluit ook van toepassing
is voor personen die vóór de overstap naar het nieuwe stelsel al pensioengerechtigden
waren. Dat betekent dat nieuwe financiële resultaten van deze groep pensioengerechtigden
die behaald worden in het nieuwe pensioenstelsel verwerkt kunnen worden in het spreidingsvermogen
en uitkeringsvermogen. Maar dat betekent nog steeds dat het spreidingsvermogen op
het moment van invaren gelijk is aan nul en het persoonlijk voor pensioenuitkering
bestemde vermogen op het moment van invaren volledig bestaat uit een uitkeringsvermogen.
Verder lezen de leden van de NSC-fractie dat spreiden een effect heeft op de uitkomsten
van de risicoblootstelling. De leden van de NSC-fractie vragen of aangegeven kan worden
of de maatstaven van de risicohouding mogen/moeten worden vastgesteld met inachtneming
van de spreidingsmethodiek en/of de huidige stand van het spreidingsvermogen. En zij
vragen of bij de berekening van de risicoblootstelling ook gerekend mag worden alsof
het spreidingsvermogen nul is. Dat voorkomt onnodige aanpassingen van beleggingen
die niet in het belang van deelnemers zijn. De risicohouding meet hoeveel risico’s
deelnemers kunnen en willen lopen. Bij de vaststelling van de risicohouding onderbouwen
pensioenuitvoerders hoe zij tot de risicohouding zijn gekomen op grond van het risicopreferentieonderzoek,
wetenschappelijke inzichten en deelnemerskarakteristieken. Het ligt hierbij niet voor
de hand dat de specifieke spreidingsmethodiek of de huidige stand van het spreidingsvermogen
invloed heeft op de risico’s die deelnemers kunnen en willen lopen. Pensioenuitvoerders
toetsen elk jaar of de risico’s die zij nemen voor hun deelnemers passen bij de risico’s
die deelnemers kunnen en willen lopen (de risicohouding). Voor deze toetsing rekenen
pensioenfondsen hun huidige beleid door op basis van de actuele (markt)omstandigheden.
De spreidingsmethodiek en het spreidingsvermogen (actuele stand) wordt meegenomen
in de doorrekening van de risicoblootstelling. De spreidingsmethodiek en het spreidingvermogen
heeft immers invloed op de risico’s die deelnemers lopen.
Tenslotte stellen de leden van de NSC-fractie dat de voorgestelde maatregelen de complexiteit
rond de uitvoering van pensioenregelingen verhogen. De leden van de NSC-fractie geven
aan deze maatregelen te heroverwegen en te vereenvoudigen, zodat de lasten voor pensioenfondsen
en deelnemers kunnen worden verlicht en de uitvoerbaarheid van de wetgeving kan worden
verbeterd. Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie of in plaats van deze ingewikkelde
maatregelen in lagere regelgeving niet beter enkele kleine aanpassingen in de aangekondigde
verzamelwet meegenomen kunnen worden in het belang van eenvoud, uitlegbaarheid en
uitvoerbaarheid van de nieuwe pensioenregelingen.
Ik onderschrijf de wens van de leden van de NSC-fractie om de complexiteit rondom
pensioenen niet extra te verhogen en aandacht te hebben voor eenvoud, uitlegbaarheid
en uitvoerbaarheid. Daarom is dit besluit ook tot stand gekomen in nauwe samenwerking
met experts uit de pensioensector, De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële
Markten. Onderdeel van het besluit is ook hoe deelnemers en pensioengerechtigden zo
goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire
premieregeling. Hierbij is ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid
richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
Met dit besluit wordt tegemoetgekomen aan de wens van de pensioensector om gelijke
aanpassingen met spreiden uitvoerbaar te maken in de solidaire premieregeling. De
reacties op de internetconsultatie waren ook overwegend positief2 en partijen geven aan geholpen te zijn met dit besluit en hiermee uit de voeten kunnen.
In de ogen van de betrokken partijen ligt er met dit besluit een uitvoeringskader
dat recht doet aan de doelen van het amendement van het lid Palland3 en dat helderheid biedt over hoe deze doelen beheerst en integer in de uitvoeringspraktijk
kunnen worden gerealiseerd. Ik herken dan ook niet dat de voorgestelde maatregelen
de complexiteit rondom de uitvoering (onnodig) verhogen. Bovendien is voor de pensioenuitvoerders
die per 1 januari 2025 over gaan naar de nieuwe pensioenregeling, alsmede voor andere
pensioenuitvoerders die druk doende zijn om de transitie in te richten, het van belang
dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het uitvoeringskader dat met dit besluit
geregeld wordt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier