Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 536 Wijziging van de Auteurswet, de Wet op de naburige rechten en de Wet auteurscontractenrecht in verband met de verdere versterking van de positie van de maker en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet versterking auteurscontractenrecht)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 oktober 2024
I. ALGEMEEN
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties
van de PVV, GroenLinks-PvdA, de VVD, NSC en de SP. Het verheugt mij dat de leden van
de voornoemde fracties de doelstelling van het wetsvoorstel ondersteunen. Ik zal de
vragen mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoorden in
de volgorde waarin zij zijn gesteld, tenzij nadrukkelijk anders vermeld.
1. Inleiding en doelstelling wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat filmmakers een eerlijke vergoeding
dienen te ontvangen voor de exploitatie van hun filmwerken via video-on-demand. Deze
leden constateren ook terecht dat de bij de collectieve onderhandelingen betrokken
partijen op hoofdlijnen al overeenstemming hebben bereikt over een passende en evenredige
vergoeding voor alle filmmakers van Nederlandse filmwerken. Zij vragen toe te lichten
welke punten door partijen, parallel aan het wetsvoorstel, nog nader moeten worden
uitgewerkt.
De indertijd voor het wetsvoorstel verantwoordelijke bewindspersonen hebben op verzoek
van uw Kamer bemiddeld tussen partijen. Zij hebben aan partijen een onafhankelijke
procesbegeleider voor de onderhandelingen aangeboden. Hij heeft begin 2024 partijen
geadviseerd de vergoeding vast te stellen binnen een bepaalde bandbreedte. Die bandbreedte
geeft, voor een bepaalde periode, aan welk minimum- en maximum-percentage van de in
Nederland met de terbeschikkingstelling van Nederlandse (co-) producties gegenereerde
omzet als evenredig en passend kan worden beschouwd. Partijen hebben dit advies aanvaard
en werken dit nu uit tot een afrekensysteem dat voor alle partijen zo voorspelbaar,
eenvoudig en transparant als mogelijk is. Tegelijkertijd moet het systeem de mogelijkheid
bieden tot tariefaanpassingen, mocht tussentijds blijken dat de geïnde vergoedingen
buiten de voornoemde bandbreedte vallen.
Partijen werken er momenteel aan om een en ander vast te leggen in een collectieve
overeenkomst tussen de relevante verenigingen van filmmakers enerzijds en de vereniging
Rodap en de daarbij aangesloten producenten en video-on-demand-diensten afzonderlijk
anderzijds. De Wet auteurscontractenrecht is in 2020 geëvalueerd. Er zijn problemen
gesignaleerd bij het doorgeven van de verplichting tot het betalen van de vergoeding
door de producenten aan de verdere schakels in de exploitatieketen (lees: video-on-demand-diensten
via filmdistributeurs). Om dit bij de nieuwe afspraken te voorkomen, zullen de filmdistributeurs
zich naast de video-on-demand-diensten ook aansluiten bij deze collectieve overeenkomst.
Voor de filmmakers zullen hun collectieve beheerorganisaties gaan optreden als uitvoerder
van de incasso en repartitie van de aan de betrokken filmmakers verschuldigde vergoedingen,
zodat ook deze organisaties partij zullen worden bij de collectieve overeenkomst.
Met hen wordt nader uitgewerkt welke exploitatiegegevens en met welke frequentie deze
gegevens door de exploitanten van video-on-demand-diensten worden verstrekt, zodat
de collectieve beheersorganisaties op basis van de gemaakte afspraken de aan de filmmakers
verschuldigde vergoedingen kunnen berekenen, innen bij de exploitanten van video-on-demand-diensten
en verdelen onder makers.
De leden van de VVD-fractie vragen verder hoe in België, Spanje, Frankrijk en Duitsland
met een passende en evenredige vergoeding voor video-on-demand wordt omgegaan.
In België is verplicht collectief beheer ingevoerd voor het ter beschikking stellen
van filmwerken aan het publiek door exploitanten van video-on-demand-diensten die
het publiek op abonnementsbasis toegang bieden tot hun catalogi van filmwerken. Het
verplicht collectief beheer geldt alleen indien er geen collectieve overeenkomst is
gesloten. Begin 2023 zijn er bij het Belgische Grondwettelijke Hof verzoeken ingediend
om onder meer de wettelijke bepalingen waarmee verplicht collectief beheer voor video-on-demand
is ingevoerd te vernietigen, omdat deze in strijd zouden zijn met de richtlijn en
de Belgische Grondwet. Dat Hof heeft in september 2024 besloten tot het stellen van
prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU over de verenigbaarheid van
de voorgestelde wettelijke regeling met artikel 18 van de richtlijn auteursrecht in
de digitale eengemaakte markt.1
In Spanje bestond al voor de omzetting van de richtlijn auteursrecht in de digitale
eengemaakte markt een systeem van wettelijk verplicht collectief beheer bij het ter
beschikking stellen van filmwerken aan het publiek door exploitanten van video-on-demand-diensten.
Daarin heeft implementatie van de richtlijn geen verandering gebracht.
In Frankrijk worden contractuele afspraken gemaakt waar het de vaststelling van de
passende en evenredige vergoeding voor exploitatie via video-on-demand betreft. Er
bestaat geen systeem van wettelijk verplicht collectief beheer. De implementatie van
de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt heeft daarin geen verandering
gebracht.
Ook in Duitsland bestaat geen wettelijk verplicht collectief beheer ten aanzien van
de vergoeding voor video-on-demand-exploitatie. De omzetting van de richtlijn auteursrecht
in de digitale eengemaakte markt heeft in Duitsland wel geleid tot verplicht collectief
beheer voor de vergoeding die videosharingplatformen (zoals YouTube) verschuldigd
zijn voor karikaturen, parodieën en pastiches en andere geoorloofde content die gebruikers
van hun dienst uploaden en als legale inhoud markeren. Deze regeling geldt nadrukkelijk
niet voor video-on-demand-diensten waarop de in Nederland gemaakte collectieve afspraken
betrekking hebben.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke ervaringen er zijn opgedaan met vergelijkbare
afspraken in het buitenland en of en, zo ja, hoe die worden betrokken bij de nadere
uitwerking van het akkoord op hoofdlijnen.
Er zijn binnen de Europese Unie nauwelijks afspraken, laat staan afspraken in detail,
bekend over in collectief verband overeengekomen vergoedingen voor video-on-demand.
Voor zover daar informatie over bekend is, laat deze zich bovendien niet goed onderling
vergelijken, onder meer omdat binnen de Europese Unie de kring van degenen die als
filmmakers worden aangemerkt (en dus voor de vergoeding in aanmerking kan komen) zeer
verschillend wordt gedefinieerd. Bij de uitwerking van de afspraken zijn partijen
waar het hoogte en systematiek van de vergoeding betreft dus vooralsnog aangewezen
op de door partijen aanvaarde bandbreedte die door de onafhankelijke procesbegeleider
is geadviseerd. Voor de verdere randvoorwaarden bouwen partijen voort op de ervaringen
die zijn opgedaan met de in 2017 gemaakte collectieve afspraken tussen de collectieve
beheerorganisaties van scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en uitvoerende kunstenaars
die een hoofdrol vervullen enerzijds en vereniging Rodap anderzijds.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom niet alle versterkingen uit het wetsvoorstel
gelden voor alle makers van werken van letterkunde, wetenschap en kunst. Zij vragen
waarom makers van films in het wetsvoorstel een sterkere positie krijgen omtrent billijke
vergoedingen dan makers van andere werken. Ook de leden van de SP-fractie hebben op
een andere plek in het verslag geïnformeerd naar de achtergrond van de uiteenlopend
vormgegeven bewijsvermoedens aangaande de billijke vergoeding voor filmmakers en andere
makers.
Hoofdstuk 1a van de Auteurswet over de exploitatieovereenkomst bevat algemene auteurscontractenrechtelijke
bepalingen die voor alle makers gelden. Het is correct dat de Auteurswet voor filmwerken
een bijzondere regeling kent. Dat is ingegeven omdat er bij filmwerken in de regel
veel makers zijn betrokken. Om de exploitatie van het filmwerk mogelijk te maken voorziet
de wet in een vermoeden van overdracht van auteursrechten van de makers van het filmwerk
aan de producent. Dit vermoeden bepaalt dat, tenzij partijen andersluidende afspraken
hebben gemaakt, makers geacht worden de in artikel 45d, eerste lid, genoemde exploitatierechten
aan de producent te hebben overgedragen. Makers van filmwerken hebben dus minder mogelijkheden
om over hun auteursrecht te beschikken dan makers van andere werken waarvoor geen
wettelijk vermoeden van overdracht geldt. Dit rechtvaardigt het onderscheid in behandeling
ten aanzien van het bewijsvermoeden van de billijke vergoeding bij collectieve afspraken.
Een collectief overeengekomen vergoeding bij video-on-demand wordt alleen vermoed
billijk te zijn, indien de vergoeding passend is en in verhouding staat tot het gebruik
dat daarmee van het filmwerk wordt gemaakt. Makers van filmwerken (en via de schakelbepaling
in de Wet op de naburige rechten ook de bij het filmwerk betrokken uitvoerend kunstenaars)
krijgen voor dit specifieke exploitatierecht dus een extra steuntje in de rug bij
de onderhandelingen over en invulling van de billijke vergoeding.
Dit laat uiteraard onverlet dat alle makers op grond van het algemene bewijsvermoeden,
neergelegd in artikel 25c van de Auteurswet, altijd recht hebben op een billijke vergoeding
als zij exploitatiebevoegdheden verlenen. Deze bepaling moet in overeenstemming met
artikel 18 en overweging 73 van de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte
markt worden uitgelegd. In overweging 73 staat dat «de vergoeding passend dient te
zijn en in verhouding te staan tot de werkelijke of potentiële economische waarde
van de in licentie gegeven of overgedragen rechten, rekening houdend met de bijdrage
van de maker aan het geheel van het werk en met alle andere omstandigheden van het
geval, zoals marktpraktijken of de werkelijke exploitatie van het werk. Een forfaitaire
betaling kan ook een evenredige vergoeding vormen, maar mag niet de regel zijn.» Ook
andere makers dan makers van filmwerken kunnen over de billijke vergoeding met een
exploitant of een vereniging van exploitanten collectieve afspraken maken. Dat zal
in de regel een proportionele vergoeding behelzen, maar dat hoeft dus niet altijd
zo te zijn. Ik wil de door de richtlijn geboden ruimte, waarvan ook in de Nederlandse
praktijk met instemming van alle betrokken partijen (makers en exploitanten) gebruik
wordt gemaakt, niet beknotten.
Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of er ook een uitvoeringstoets
heeft plaatsgevonden luidt ontkennend. In de aanloop naar het concipiëren van een
officieel wetsvoorstel is een bijzonder uitgebreid consultatietraject doorlopen, waarbij
veel aandacht is uitgegaan naar het filmauteurscontractenrecht. Het ligt in de rede
dat de organisaties uit het veld in hun reacties ook de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
van de voorgestelde bepalingen hebben meegenomen. Het feit dat de Federatie Auteursrechtbelangen,
waarbij zowel makers verenigd in Platform Makers als exploitanten verenigd in Platform
Creatieve Media Industrie zijn aangesloten, aandringt op een voortvarende behandeling
van het wetsvoorstel met het oog op een spoedige inwerkingtreding van het wetsvoorstel
is voor mij een belangrijke indicatie dat de voorgestelde bepalingen goed uitvoerbaar
en handhaafbaar zijn.2 Dit geldt temeer daar ook VNO-NCW en MKB Nederland, die opkomen voor de belangen
van gebruikers van werken, te kennen hebben gegeven zich te kunnen vinden in het wetsvoorstel.
Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of kan worden bevestigd dat
het onderhavige wetsvoorstel geen sluitstuk vormt, luidt uiteraard bevestigend. De
wet wil enerzijds een constante bieden maar moet anderzijds ook mee kunnen bewegen
met de tijd en de samenleving en is daarom een levend document dat waar nodig wordt
aangepast. Daarbij verdient aantekening dat door de vergaande Europese harmonisatie
van het auteursrecht, met inbegrip van het auteurscontractenrecht, het beleidsvoortouw
duidelijk is verschoven van Den Haag naar Brussel. Graag maak ik van de gelegenheid
gebruik te melden dat Hongarije als vigerend voorzitter van de Europese Unie een belangwekkende
vragenlijst over de gevolgen van artificiële intelligentie voor het auteursrecht heeft
opgesteld om een beleidsdiscussie over dat onderwerp te entameren. Daarbij bestaat
oog voor alle rechten van makers in een digitale omgeving die zich vrijwel niets aantrekt
van territoriaal bepaalde landsgrenzen. Het voorzitterschap streeft ernaar eind 2024
een samenvatting van die discussie op te stellen. Het ligt voor de hand dat de Europese
Commissie daarvan gebruik zal maken bij het eventuele nieuw beleid of wetgeving mocht
daartoe aanleiding bestaan. Uiteraard zal ik uw Kamer, mocht door de nieuwe Europese
Commissie een (wetgevings)voorstel worden gepresenteerd, op de gebruikelijke wijze
via een BNC-fiche informeren.
2. Belangrijkste voorstellen tot wetswijziging
Collectieve onderhandelingen over de billijke vergoeding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of ingegaan kan worden op de zorgen
die er leven bij het Platform Makers over het ontbreken van een prikkel om partijen
aan tafel te krijgen om collectief te onderhandelen. Evenals de leden van de fracties
van NSC en de SP vragen zij op een andere plaats in het verslag hoe ervoor gezorgd
wordt dat van de bevoegdheid om collectief te onderhandelen daadwerkelijk gebruik
wordt gemaakt en dat ook sterke, dominante marktpartijen aan tafel zullen komen. De
leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en op een andere plaats in het verslag de
SP vragen in dat kader om de mogelijkheid te bezien (publiek gefinancierde) exploitanten,
zo nodig, te dwingen tot het maken van collectieve afspraken met (verenigingen van)
makers.
In reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geef ik aan dat
ik het wetsvoorstel wel degelijk een prikkel bevat om collectieve overeenkomsten te
sluiten. Om collectieve onderhandelingen te stimuleren, wordt aan artikel 25c, eerste
lid, van de Auteurswet namelijk toegevoegd dat een vergoeding die tot stand komt na
collectieve onderhandelingen wordt vermoed billijk te zijn. Dit betekent dat bij een
verschil van mening tussen een maker en een exploitant een rechter in beginsel uit
zal gaan van de billijkheid van een collectief onderhandelde vergoeding. Naar verwachting
vormt deze duidelijkheid voor exploitanten een belangrijke stimulans om te komen tot
vergoedingsafspraken.
Het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie hebben zich bovendien
reeds gecommitteerd om in het kader van het door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap gesubsidieerde Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst
(Platform ACCT) en onder begeleiding van de Federatie Auteursrechtbelangen gezamenlijk
de wenselijkheid en mogelijkheid te verkennen van collectieve afspraken op auteurscontractenrechtelijk
terrein. Aan zogeheten «auteursrechttafels» worden door vertegenwoordigers van makers
en vertegenwoordigers van exploitanten verkend over welke onderwerpen collectieve
afspraken wenselijk en mogelijk zijn en wat deze afspraken kunnen behelzen. De voortgang
en resultaten van deze overleggen worden gerapporteerd aan de werkgroep intellectueel
eigendom binnen Platform ACCT, waaraan ook vertegenwoordigers van de Ministeries van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid deelnemen. Op de door de
Federatie Auteursrechtbelangen beheerde website www.auteursrecht.nl zullen de eventuele resultaten worden gemeld. Op deze website staat ook een overzicht
van vindplaatsen van voorbeeld- en modelcontracten. Eventuele nieuwe modellen die
voortkomen uit de auteursrechttafels zullen daar ook worden opgenomen. Ik zal uw Kamer
in ieder geval vijf jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel informeren of
en, zo ja, in hoeverre (de mogelijkheid tot het maken van) collectieve overeenkomsten
resultaat heeft opgeleverd, of zoveel eerder als er relevante ontwikkelingen zijn.
De leden van de fractie van NSC vragen hoe de mogelijkheid tot het voeren van collectieve
onderhandelingen onder de aandacht van de makers wordt gebracht. Zij vragen zich af
of makers goed op de hoogte zijn van deze nieuwe mogelijkheid.
Het ligt voor de hand dat de bij het Platform Makers en de Federatie Beeldrechten
aangesloten beroeps- en belangenorganisaties de bij hen aangesloten makers en uitvoerende
kunstenaars informeren over hun betrokkenheid bij overleg over collectieve afspraken.
Op het terrein van voorlichting kan verder worden gemeld dat op 9 september 2024 bij
gelegenheid van de viering van het 40-jarig jubileum van de Federatie Auteursrechtbelangen
de bundel: «Transparantie over exploitatiecontracten» is verschenen. Hierin geven
experts op persoonlijke titel aan hoe in de praktijk per branche, informatietype en
contracttype invulling wordt gegeven aan open begrippen als billijke vergoeding, (on)voldoende
gebruik en transparantieverplichting. In het boek wordt aan de volgende sectoren aandacht
geschonken: boeken, educatieve werken, uitgaven voor de wetenschappelijke en professionele
markt, journalistieke werken, artiestenovereenkomsten, muziekuitgave-contracten, de
audiovisuele industrie (waaronder scenario en regie), het acteurscontract, het boekverfilmingscontract
en televisieformats. De publicatie in open access wordt via de organisaties van rechthebbenden
en de collectieve beheersorganisaties breed onder de aandacht van makers gebracht.
De leden van de NSC-fractie merken terecht op dat is gekozen voor zelfregulering,
maar zien hierbij wel het risico dat makers zonder monitoring van de collectieve onderhandelingen
in de praktijk alsnog geen sterkere positie krijgen. Voornoemde leden vragen of er
niet toch een vorm van monitoring moet plaatsvinden als het gaat om deze collectieve
onderhandelingen. Elders in het verslag, in de paragraaf betreffende flankerende maatregelen
om precies te zijn, vragen ook de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en de
SP hiernaar.
Voor de inrichting van de auteursrechttafels kunnen de ketentafels van het programma
Fair PACCT bij Platform ACCT als voorbeeld dienen. De werkwijze die daarbij wordt
gevolgd, richt zich op het faciliteren van doorlopende dialoog. Zoals hiervoor al
is opgemerkt, zullen de, onder voorzitterschap van de Federatie Auteursrechtbelangen
staande, auteursrechttafels over de verrichte werkzaamheden verantwoording afleggen
aan de werkgroep intellectueel eigendom die onderdeel is van het Platform ACCT. Vertegenwoordigers
van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid
nemen daaraan deel en volgen de voortgang van de collectieve onderhandelingen. Om
parlementaire controle mogelijk te maken, zal ik na vijf jaar na de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel het parlement schriftelijk informeren over wat er met collectieve
onderhandelingen is bereikt, of eerder als daartoe aanleiding bestaat.
De leden van de SP-fractie vragen of en, zo ja, wanneer de gesprekken aan de beoogde
auteursrechttafels gaan beginnen. In aanvulling daarop vragen de aan het woord zijnde
leden of er ook een auteursrechttafel komt voor het overleg tussen beeldmakers enerzijds
en de commerciële theater- en musicalsector anderzijds.
De volgende drie auteursrechttafels worden op korte termijn opgestart door het veld:
• Geschriften: overleg tussen uitgevers enerzijds en schrijvers en beeldmakers anderzijds;
• Televisie: overleg tussen de landelijke publieke omroep enerzijds en makers en uitvoerend
kunstenaars anderzijds;
• Muziek: overleg tussen audioproducenten en muziekuitgevers enerzijds en uitvoerend
kunstenaars en makers anderzijds.
Er zal per sector allereerst een agenda-overleg plaatsvinden. In dat overleg zijn
de onderwerpen geïdentificeerd die worden besproken met inbegrip van de daarbij te
volgen procedure. Startpunt van de bespreking vormen uiteraard de bestaande en reeds
in ontwikkeling zijnde collectieve afspraken. Met de verenigingen van podiumkunstproducenten
en theaterproducenten zal worden gesproken over een auteurstafel voor de musical-
en theatersector.
De leden van de SP-fractie vragen of de mogelijkheid van het op de gehele branche
van toepassing verklaren van collectieve overeenkomsten alsnog behouden kan blijven.
Van de sinds 2015 op grond van het huidige artikel 25c van de Auteurswet bestaande
mogelijkheid van vaststelling van een billijke vergoeding bij algemene maatregel van
bestuur, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap na overleg
met de Minister van Justitie en Veiligheid, is nimmer gebruik gemaakt. Een dergelijk
overheidsbesluit wordt in het evaluatieonderzoek uit 2020 dan ook als een bijzonder
omslachtige en complexe regeling getypeerd die alleen maar is bedoeld om een vergoeding
vast te stellen zonder daarbij op mededingingsrechtelijke bezwaren te stuiten. Anders
dan in 2015 mogen verenigingen van makers met exploitanten of verenigingen van exploitanten
thans collectieve afspraken maken. Het mededingingsrecht staat daaraan, gelet op de
richtsnoeren van de Europese Commissie uit 2022 en de leidraad van de Autoriteit Consument
en Markt uit 2023, namelijk niet langer in de weg. Onder die omstandigheden is het
niet langer zinvol om de in artikel 25c, tweede lid, van de Auteurswet neergelegde
regeling te behouden.
Het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de SP of ik bereid ben om
alsnog een wettelijk recht op een billijke proportionele vergoeding voor makers van
alle werken op te nemen in het wetsvoorstel luidt ontkennend. Op grond van artikel
25c van de Auteurswet hebben alle makers al recht op een in de overeenkomst te bepalen
billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid. Deze bepaling is
gebaseerd op artikel 18 van de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt
dat spreekt over een passende en evenredige vergoeding. Blijkens overweging 73 van
de voornoemde richtlijn betekent evenredig niet zonder meer proportioneel. Ook een
forfaitaire betaling kan onder omstandigheden een evenredige vergoeding vormen, ofschoon
zulks de uitzondering is die de regel bevestigt. Ik ben niet voornemens om forfaitaire
vergoedingen, waarvan in de Nederlandse rechtspraktijk gebruik wordt gemaakt en waaraan
behoefte bestaat, helemaal onmogelijk te maken. De bijna vijf jaar geleden al omgezette
richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt dwingt daartoe ook helemaal
niet.
Verder vragen de leden van de SP-fractie waarom er geen sanctie staat op het niet-naleven
van de transparantieverplichting. Ook de leden van de PVV-fractie hebben deze vraag
elders in het verslag gesteld, waarbij zij tevens de vraag opwerpen of er überhaupt
nog wel gesproken kan worden over een billijke vergoeding ingeval een exploitant de
transparantieverplichting schendt.
Ik wil het antwoord op de vraag of een vergoeding billijk is niet afhankelijk maken
van de mate waarin een exploitant transparant is. Het gaat om verschillende onderwerpen
die niet zonder meer invloed op elkaar hebben. Zo kan een exploitant best transparant
zijn, maar geen billijke vergoeding betalen. Terwijl het ook zo kan zijn dat een exploitant
die helemaal niet transparant is, wel degelijk een billijke vergoeding betaalt.
Vast staat dat een exploitant op grond van artikel 25ca van de Auteurswet ertoe gehouden
is de maker die hem een exploitatiebevoegdheid heeft verleend, ten minste eens per
jaar en rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke sector, te informeren
over de exploitatie van het werk, met name wat betreft de exploitatiewijzen, de daarmee
gegenereerde inkomsten en de verschuldigde vergoeding. De informatie dient actueel,
relevant en volledig te zijn. Deze bepaling vormt de omzetting van artikel 19 van
de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt. Het niet naleven van de
transparantieverplichting kan overigens wel degelijk worden gesanctioneerd. De maker
kan in rechte niet alleen nakoming van de transparantieverplichting vorderen. Hij
kan daarbij ook vorderen dat de rechter het alsnog niet nakomen van die verplichting
met een dwangsom verzwaart. De maker kan naleving van de transparantieverplichting
ook bewerkstelligen via de laagdrempelige geschillencommissie.
Het is in dit verband trouwens goed te weten dat het Platform Makers en het Platform
Creatieve Media Industrie in het kader van het Platform ACCT en onder begeleiding
van de Federatie Auteursrechtbelangen voornemens zijn collectieve afspraken over de
invulling van de transparantieverplichting te maken per sector. Ik vind dat een positieve
ontwikkeling en zie de uitkomst van besprekingen met vertrouwen tegemoet.
Opzegging in plaats van ontbinding
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden overwogen de maker meerdere mogelijkheden
te bieden voor opzegging en ontbinding van het contract met de exploitant dan het
wetsvoorstel thans biedt. In dat kader vragen de leden van deze fractie of de regering
bereid is deze mogelijkheid te verruimen naar werken waarbij sprake is van scheidbare overeenkomsten.
Op grond van het voorgestelde artikel 25e van de Auteurswet kan de maker een exploitatieovereenkomst
geheel of gedeeltelijk opzeggen, indien de exploitant het auteursrecht op het werk
niet (langer) binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende
mate exploiteert (ook wel aangeduid als «non usus»). Als het auteursrecht aan meerdere
makers toebehoort en de bijdrage van de maker geen scheidbaar werk vormt, dan kan
de maker de overeenkomst alleen opzeggen met instemming van de andere makers. Indien
een maker zijn instemming onthoudt en de overige makers hierdoor onevenredig worden
benadeeld, kan de beëindiging van de overeenkomst niet anders dan door rechterlijke
tussenkomst plaatsvinden. Het is mogelijk dat meerdere makers op grond van afzonderlijke
overeenkomsten een bijdrage aan een onscheidbaar werk leveren. Ik sta kritisch tegenover
een uitbreiding van de wettelijke mogelijkheid zo’n individuele overeenkomst zonder
instemming van de andere makers en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen. De
reden daarvoor is dat de exploitatie van het onscheidbare werk aanzienlijk wordt bemoeilijkt
als het exploitatierecht in meerderlei handen komt te liggen. De rechter zal bij het
beoordelen van de vordering van de maker rekening houden met de omstandigheden van
het geval. Indien er bijvoorbeeld sprake is van een groot aantal mede-makers waardoor
het feitelijk (nagenoeg) onmogelijk is om deze mede-makers allen om instemming te
vragen of indien mede-makers niet reageren op een redelijk verzoek om instemming of
geen gerechtvaardigd belang hebben bij het onthouden van de instemming én zij geen
nadeel ondervinden als de overeenkomst door een andere mede-maker ten aanzien van
zichzelf wordt opgezegd, zal de rechter, als ook aan de overige voorwaarden is voldaan,
de wens van de maker om te komen tot een beëindiging naar alle waarschijnlijkheid
honoreren. In dat licht is ook voorstelbaar dat de exploitant het niet zo ver zal
laten komen en zonder rechterlijke tussenkomst met een beëindiging akkoord zal gaan.
Bij nota van wijziging wordt in artikel 25e van de Auteurswet nog een redactionele
verbetering doorgevoerd. De rechter kan een overeenkomst wegens non usus niet zozeer
opzeggen (dat is aan een contractspartij voorbehouden) als wel op vordering van de
maker beëindigen. Deze nota van wijziging doe ik gelijktijdig met deze nota naar aanleiding
van het verslag aan uw Kamer toekomen.
Mogelijkheid verplichte aansluiting bij geschillencommissie auteurscontractenrecht
voor met publieke middelen gefinancierde exploitanten
De leden van de PVV-fractie vragen welke maatregelen er genomen zullen worden om de
deelname van exploitanten en makers aan de geschillenregeling te stimuleren. Deze
leden vragen daarnaast welke mogelijkheden er zijn om deelname aan een geschillencommissie
verplicht te stellen. De leden van de SP-fractie vragen of de door Platform Makers
geuite zorg over het uitblijven van aansluiting van producenten, omroepen en exploitanten
bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht, wordt gedeeld. Ook de leden van
de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat tot op heden de publieke en commerciële
omroepen, noch de meeste andere producenten zich hebben aangemeld bij de geschillencommissie
en of er aanleiding is om nu al een algemene maatregel van bestuur nader uit te werken
zodat bepaalde exploitanten verplicht worden om zich aan te sluiten. De leden van
de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarbij tevens om in te gaan op het advies van de
Raad van State over de voorgestelde bepaling en artikel 21 van de richtlijn auteursrecht
in de digitale eengemaakte markt.
Artikel 21 van de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt schrijft
voor dat geschillen betreffende de transparantieverplichting en de bestsellerbepaling
onderworpen moeten kunnen worden aan een vrijwillige procedure voor alternatieve geschillenbeslechting. Volgens ambtenaren van de Europese
Commissie staat desbetreffende bepaling eraan in de weg dat exploitanten worden verplicht zich aan zo’n procedure te onderwerpen.
Artikel 21 van de voornoemde richtlijn bepaalt ook dat representatieve organisaties
van makers de procedure van alternatieve geschillenbeslechting kunnen inleiden op
specifiek verzoek van een of meer makers. In samenspraak met de Federatie Auteursrechtbelangen,
Platform Creatieve Media Industrie en Platform Makers is het reglement van de Geschillencommissie
Auteurscontractenrecht per 1 januari 2024 aangepast. Een van de wijzigingen houdt
in dat een geschil ingediend kan worden door een stichting of vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid namens haar achterban. Voorwaarde daarbij is dat de stichting of
vereniging de belangen van de betreffende makers ingevolge haar statuten behartigt.
Met deze aanpassing wordt de drempel voor het aanbrengen van een geschil bij de geschillencommissie
verder verlaagd.
De Federatie Auteursrechtbelangen spant zich in om zoveel mogelijk collectieve aansluitingen
te realiseren en – indien dit niet mogelijk blijkt – met steun van betrokken organisaties
individuele aansluitingen te bevorderen. Het Platform Creatieve Media Industrie, waarbij
de meeste organisaties van producenten, uitgevers en omroepen zijn aangesloten, speelt
hierbij een belangrijke rol. De Nederlandse Muziekuitgeversvereniging (NMUV) heeft
zich reeds enige jaren geleden aangesloten bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht.
In 2024 zijn ook de NPO en de publieke omroepen aangesloten en hebben NVPI Muziek,
de Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (NAPA), de bij de Mediafederatie
aangesloten brancheverenigingen Media Educatie Vak en Wetenschap (MEVW) en de Groep
Algemene Uitgevers (GAU), alsmede de Nederlandse Contentproducenten (NCP) hun leden
aangemeld voor een collectieve aansluiting. Naar verwachting volgen meer collectieve
aansluitingen. Op de website van de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht staat
welke exploitanten zich hebben aangemeld bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht.3 Gelet op de overeenstemming die in de Federatie Auteursrechtbelangen is bereikt over
aanpassing van het reglement en de hoeveelheid aanmeldingen bij de geschillencommissie
die hierop is gevolgd, zie ik vooralsnog geen aanleiding om te komen tot het opstellen
van een algemene maatregel van bestuur.
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel verzoeken tot geschillenbeslechting door
de geschillencommissie op jaarbasis worden verwacht. Daarnaast willen zij graag weten
hoe ervoor gezorgd wordt dat de geschillencommissie geen papieren tijger blijft.
Een goede inschatting van het aantal geschillen dat jaarlijks aanhangig gaat worden
gemaakt, valt (nog) niet te maken. Er zal eerst meer ervaring opgedaan moeten worden
met het gewijzigde reglement en de collectieve aansluitingen van exploitanten. Zoals
hiervoor bij de beantwoording van vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA,
NSC en de SP al is aangegeven, wordt momenteel onder begeleiding van de Federatie
Auteursrechtbelangen in verschillende sectoren onderzocht of er collectieve afspraken
kunnen worden gemaakt over auteurscontractenrechtelijke bepalingen. Als dergelijke
afspraken tot stand komen, dan is de verwachting gerechtvaardigd dat er minder geschillen
zullen rijzen. Bijgevolg zal de noodzaak dalen om een procedure voor de geschillencommissie
te brengen. Overigens gaat aan een eventuele behandeling door de geschillencommissie
altijd een bemiddeling vooraf. Deze bemiddeling kan ook ertoe leiden dat partijen
een oplossing vinden, zodat de geschillencommissie zich niet over de zaak hoeft uit
te laten.
De leden van de PVV-fractie merken terecht op dat de vrees voor het zogeheten «blacklisting»
ertoe kan leiden dat de maker een geschil met de exploitant niet bij de rechter of
geschillencommissie aanhangig maakt. Deze leden vragen welke maatregelen de regering
neemt om «blacklisting» tegen te gaan.
Samen staan makers sterker. Zij doen er verstandig aan zich bij een makersvereniging
aan te sluiten zodat makers via deze vereniging, waar mogelijk, collectieve afspraken
kunnen maken met een exploitant of een vereniging van exploitanten te maken. Hiervoor
is daarop bij de beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van Groen
Links-PvdA, NSC en de SP reeds uitvoerig ingegaan. Het Platform ACCT en de Federatie
Auteursrechtbelangen stimuleren de totstandkoming van zulke collectieve afspraken.
Verder zij in herinnering geroepen dat bij de beantwoording van de vragen van de aan
het woord zijnde fractie is opgemerkt dat makersverenigingen namens hun achterban
een geschil bij de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht aanhangig kunnen maken.
Makers staan er dan ook daar niet alleen voor. Ook biedt het reglement de mogelijkheid
om een geschil anoniem aanhangig te maken.
3. Flankerende maatregelen
Artikel 25c, 25ca en 25d van de Auteurswet (billijke vergoedingen en transparantieplicht)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben terecht opgemerkt dat de functie en
de subsidiëring van Platform ACCT nog zou worden bezien. In dat kader vragen zij hoe
de belangen van makers gewaarborgd worden als dergelijke subsidies mogelijk niet langer
worden voortgezet en welke gevolgen dit kan hebben voor de uitwerking van dit wetsvoorstel
in de praktijk.
In het «Advies Culturele basisinfrastructuur 2025–2028» van de Raad voor Cultuur wordt
het belang van sectoroverstijgende ondersteunende instellingen, onder meer «ten behoeve
van de verbetering van de arbeidsmarktsituatie en de (inkomens) positie van werkenden
in de culturele en creatieve sector», onderschreven met een positief advies over het
voortbestaan van het Platform ACCT door toetreding in de BIS 2025–2028.4 Het advies van de Raad voor Cultuur is inmiddels door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap gevolgd.5 Hiermee kan door de sector in de komende periode verder uitvoering worden gegeven
aan de auteursrechttafels.
De leden van de VVD-fractie vragen in het kader van het toekomstbestendig maken van
het auteurscontractenrecht hoe de onlangs aangenomen AI-verordening6 zich verhoudt tot het auteursrecht.
De voornoemde verordening bepaalt in de overwegingen nadrukkelijk dat de handhaving
van het auteursrecht krachtens het Unierecht onverlet wordt gelaten. De verordening
bevat wel enkele bepalingen die het beter dan voorheen mogelijk moeten gaan maken
te controleren of het auteursrecht wordt gerespecteerd. Ik kom daarop terug bij de
vervolgvragen van de leden van de aan het woord zijnde fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast wanneer (gedeeltelijk) door generatieve
artificiële intelligentie vervaardigde output voor auteursrechtelijke bescherming
in aanmerking komt.
Zonder menselijke tussenkomst kunnen voortbrengselen van generatieve artificiële intelligentie
niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Er moet, gelet op het
Infopaq-arrest, namelijk altijd sprake zijn van een schepping van de menselijke geest.7 Als er sprake is van samenwerking tussen een mens en een artificieel intelligent
algoritme kan het voortbrengsel vanwege menselijke tussenkomst onder omstandigheden
wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Noodzakelijk daarvoor
is dat de vorm het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve
keuzes als voortbrengsel van de menselijke geest. De creatieve keuzes kunnen in de
voorbereidende fase worden gemaakt. Daarbij kan worden gedacht aan de uitwerking van
het idee in de prompt van de artificieel intelligente applicatie. Vaak zal de menselijke
invloed op het uiteindelijke voortbrengsel op zichzelf beschouwd onvoldoende zijn
om van een werk in de auteursrechtelijke betekenis van het woord te kunnen spreken.
Dat kan bijvoorbeeld veranderen door een nadere uitwerking van het idee in de prompt,
maar vooral ook door later creatieve keuzes toe te voegen bij de bewerking van het
voortbrengsel van artificiële intelligentie tot het uiteindelijke werk dat openbaar
wordt gemaakt. In de menselijke bewerking van de output van generatieve artificiële
intelligentie kunnen voldoende creatieve keuzes zijn gemaakt die tot uitdrukking zijn
gekomen in het uiteindelijke resultaat om te spreken van een auteursrechtelijk beschermd
werk.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een prestatie die voor auteursrechtelijke
bescherming in aanmerking komt, gaat het dus om de menselijke creativiteit, of het
werk een eigen origineel karakter kent en het persoonlijke stempel van de maker draagt,
tot uiting komende in het uiteindelijke resultaat. De kwaliteit van dat resultaat
is niet ter zake doende. Of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk
zal, als van generatieve artificiële intelligentie gebruik wordt gemaakt, afhangen
van de omstandigheden van het geval en staat in geval van een geschil uiteindelijk
ter beoordeling aan de rechter.
De leden van de aan het woord zijnde fractie vragen voorts toe te lichten onder welke
voorwaarden met behulp van generatieve artificiële intelligentie output mag worden
gegenereerd op basis van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Begrijp ik de vraag
goed, dan willen deze leden weten onder welke voorwaarden generatieve artificiële
intelligentie mag worden getraind met werken van letterkunde, wetenschap of kunst.
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een op artikel 4 van de richtlijn auteursrecht
in de digitale eengemaakte markt gebaseerde uitzondering voor tekst- en datamining.
Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die
gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te
genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden.
Naar de letter kan daaronder ook het trainen van generatieve artificiële intelligentie
vallen. Het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of
kunst in het kader van tekst- en datamining is alsdan toegestaan, mits rechtmatig
toegang tot het werk bestaat en het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst-
en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende
wijze is voorbehouden, zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online
ter beschikking gesteld werk. De voornoemde AI-verordening schrijft voor dat verantwoording
moet worden afgelegd over de data/werken waarmee de applicatie is getraind. De verordening
spreekt in dit verband over een genoegzaam gedetailleerde samenvatting. Dit moet rechthebbenden
beter in staat stellen te controleren of de voorwaarden van de uitzondering inzake
tekst- en datamining worden nageleefd.
4. Regeldrukeffecten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen er terecht op dat in het per 1 januari
2024 geldende reglement de mogelijkheden van anonieme en collectieve klachtafhandeling
door de geschillencommissie zijn aangepast, waardoor makers minder beducht hoeven
te zijn voor «blacklisting». Voornoemde leden vragen naar andere mogelijkheden om
makers in bescherming te nemen tegen «blacklisting», van overheidswege en vanuit de markt.
De vrees voor «blacklisting» kan voor makers een belemmering voor de verwezenlijking
van hun rechten opleveren. Het doorvoeren van wijzigingen in de geldende wet- en regelgeving
heeft weinig effect als exploitanten hun handelwijze niet daaraan aanpassen en makers
uit angst voor verlies van toekomstige opdrachten zich niet daarop durven te beroepen.
Om de vrees voor «blacklisting» tegen te gaan, is het dan ook nuttig om de sociale
dialoog tussen makers en exploitantenvertegenwoordigers op gang te brengen. Door collectieve
afspraken te maken ontstaat er duidelijkheid over hoe auteurscontractenrechtelijke
open bepalingen in de sector moeten worden ingevuld, bijvoorbeeld welke informatie
mag een maker verwachten van een exploitant als deze hem informeert over de exploitatie
in het kader van de transparantieplicht of wanneer mag aangenomen worden dat er sprake
is van non usus. Dit kan de drempel voor een maker om aanspraak te maken op deze rechten
verlagen. De samenwerking van partijen binnen de Federatie Auteursrechtbelangen en
de recent opgestarte auteursrechttafels bij het Platform ACCT dragen daaraan bij.
De leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de opmerking van het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) dat de regeldrukgevolgen van de voorgestelde wijzigingen
van het filmauteurscontractenrecht onvoldoende in beeld zijn gebracht.8
Het advies heeft betrekking op de regeling zoals voorgesteld in het voorontwerp van
wet. Het voorontwerp van wet ging uit van de introductie van wettelijk verplicht collectief
beheer voor de vergoeding van makers voor de video-on-demand-exploitatie. De in het
wetsvoorstel opgenomen regeling gaat uit van zelfregulering voor deze vergoeding zodat
de opmerkingen van de ATR ten aanzien van de regeling inzake de vergoeding van video-on-demand
niet langer ter zake doen. Voor wat betreft de uitbreiding naar alle makers is er
geen sprake van toegenomen regeldruk voor bedrijven en burgers. Door de betrokken
partijen is afgesproken dat de wetswijziging voor afnemers van auteursrechtelijke
of nabuurrechtelijke licenties in de praktijk niet tot wijzigingen zal leiden.
5. Advies en consultatie
Vaststellen billijke vergoeding op eenzijdig verzoek
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een reactie op de opmerking van
het Platform Makers dat aan de mogelijkheid van een eenzijdig verzoek tot vaststelling
van een billijke vergoeding wel degelijk een grote behoefte bestaat. Daarnaast vragen
deze leden om deze mogelijkheid als stok achter de deur alsnog op te nemen. Ook de
leden van de NSC-fractie vragen naar het alsnog mogelijk maken van een eenzijdig verzoek
tot vaststelling van een billijke vergoeding, indien een bonafide poging om tot een
bilaterale afspraak te komen niet tot resultaat heeft geleid.
Ik acht het niet raadzaam om de mogelijkheid van het op eenzijdig verzoek van een
makersvereniging vaststellen van een billijke vergoeding door de overheid mogelijk
te maken. De overheid is helemaal niet geëquipeerd om de hoogte van een billijke vergoeding
vast te stellen voor private partijen als zij daarover zelf geeneens oversteenstemming
weten te bereiken, al hun bonafide inspanningen ten spijt. Ik ben er verder beducht
voor dat in dat geval niet zelden op de mogelijkheid van overheidsingrijpen zal worden
voorgesorteerd. Het kan er, anders gezegd, dus toe leiden dat partijen minder gemotiveerd
zijn om zelf (door) te onderhandelen, ofschoon het primair op hun weg ligt overeenstemming
te bereiken. Makersverenigingen kunnen de overheid aanspreken als zij menen dat ten
onrechte wordt nagelaten een billijke vergoeding vast te stellen. Zij kunnen de overheid
ook aanspreken als de billijke vergoeding naar hun mening te laag wordt vastgesteld.
Terwijl exploitanten en exploitantenverenigingen de overheid juist zullen aanspreken
als de billijke vergoeding naar hun mening te hoog is vastgesteld. De overheid is
zelf geen partij. Dit betekent dat vaak onvoldoende zicht is op de contractsverhoudingen
om tot een goed oordeel te komen over de billijkheid van vergoedingen.
Varia
De vragen van de leden van de PVV-fractie over de billijke vergoeding en de transparantieverplichting
zijn hiervoor al beantwoord.
De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de suggesties van het Platform
Makers om het wetsvoorstel (verder) aan te scherpen.9
De door het Platform Makers ingestoken vragen zijn door de leden van fracties van
de PVV, GroenLinks-PvdA, NSC en de SP opgepakt. Ik heb die vragen in deze nota naar
aanleiding van het verslag uitvoerig beantwoord. Op deze plaats moge worden volstaan
met een verwijzing daarnaar.
De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat de positie van nabestaanden van
overleden makers en uitvoerend kunstenaars nog zou kunnen worden versterkt door de
zinsnede «en bij gebreke van dien aan zijn nabestaanden» aan artikel 25, tweede lid,
van de Auteurswet toe te voegen en deze wijziging naar artikel 5, tweede lid, van
de Wet op de naburige rechten door te trekken. Bij de eerder genoemde nota van wijziging
wordt daaraan gevolg gegeven.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I (Auteurswet)
De vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie over de geschillencommissie auteurscontractenrecht
zijn hiervoor al beantwoord.
III. OVERIG
De leden van de PVV-fractie vragen aandacht voor de invloed van artificiële intelligentie.
Deze leden vragen of de voortbrengselen van generatieve artificiële intelligentie
als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.
Het antwoord op die vraag luidt ontkennend, omdat geen sprake is van een schepping
van de menselijke geest. Als sprake is van een «coproductie» dan kan het voortbrengsel
mogelijk wel als een werk in de auteursrechtelijke betekenis van het woord kwalificeren,
mits de menselijke creativiteit, de gemaakte originele keuzes, het persoonlijke stempel
van de maker, genoegzaam tot uiting komen in het uiteindelijke resultaat. Zoals hiervoor
bij de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de
VVD is aangegeven, staat dit uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter die daarbij
rekening kan houden met de omstandigheden van het geval.
De leden van de aan het woord zijnde fractie vragen daarnaast of (stem)acteurs, van
wie de stem door generatieve artificiële intelligentie wordt gebruikt, zonder dat
zij hiervoor toestemming hebben gegeven, recht hebben op een vergoeding.
Artikel 10, onderdeel q, van de Wet op de naburige rechten bepaalt in het voetspoor
van artikel 4 van de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt dat een
reproductie van een uitvoering mag worden gemaakt in het kader van tekst- en datamining
zonder voorafgaande toestemming van de uitvoerend kunstenaar, mits rechtmatig toegang
tot de uitvoering bestaat en het maken van een reproductie daarvan niet door de uitvoerend
kunstenaar uitdrukkelijk op passende wijze is voorbehouden. Er hoeft geen billijke
vergoeding te worden betaald om een beroep op die bepaling te kunnen doen. Stemacteurs
die niet willen dat generatieve artificiële intelligentie wordt getraind met hun uitvoeringen
of daarvoor willen worden betaald, doen er derhalve verstandig aan een voorbehoud
te maken. Daarna is voor het gebruik van de uitvoering met hun stem namelijk voorafgaande
toestemming vereist. Daaraan kunnen voorwaarden, zoals het betalen van een vergoeding,
worden verbonden.
Volledigheidshalve zij vermeld dat een stem als een persoonsgegeven in de zin van
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kwalificeert. Voor een rechtmatige
verwerking van persoonsgegevens vereist de AVG een van de zes limitatief opgesomde
grondslagen ex artikel 6, eerste lid, AVG. Wanneer een verwerking niet op een van
die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig. Het toezicht op de naleving
van de AVG is een taak van de onafhankelijke toezichthouder, in Nederland de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP). De AP heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om
te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG en om op grond
daarvan de nodige corrigerende en sanctionerende maatregelen te nemen.
Ook de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van generatieve
artificiële intelligentie voor de creatieve sector.
Geconstateerd moet worden dat de voortbrengselen van artificiële intelligentie kunnen
concurreren met voortbrengselen van de menselijke geest. Op sommige gebieden zal sprake
zijn van nevenschikking. Op andere gebieden moet zelfs rekening worden gehouden met
vervanging. De beroepsgroepen die dit aangaat, zullen moeten worden omgeschoold. Het
gaat hier dus om een onderwerp met potentieel verstrekkende gevolgen. De vragen die
het gebruik van generatieve artificiële intelligentie oproept, hebben zeker raakvlakken
met het onderhavige wetsvoorstel, maar staan primair op zichzelf en kunnen daarom
het beste in hun eigen specifieke context worden behandeld. Bij de huidige harmonisatiegraad
ligt het beleidsvoortouw dienaangaande in de Europese Unie. Daar staat het onderwerp
hoog op de agenda. Tijdens het huidige Hongaarse voorzitterschap zullen de lidstaten
aan de hand van een questionnaire de status quo van de bescherming en eventuele lacunes
in kaart brengen. Dit stelt de nieuwe Europese Commissie in staat om daarbij aanhakende
en daarop voortbouwende beleidsmatige en zo nodig ook wetgevende initiatieven te ontwikkelen
en te presenteren. Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, hebben al aandacht
gevraagd voor het belang van standaardisatie van de mogelijkheid een voorbehoud te
maken (zodat werken niet kunnen worden gebruikt om artificiële intelligentie te trainen
zonder voorafgaande toestemming van de makers of hun rechtverkrijgenden). De Europese
Commissie zou willen laten onderzoeken of een centraal register met voorbehouden juridisch
mogelijk, beleidsmatig wenselijk en praktisch uitvoerbaar is.
Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of het hanteren van een eerlijke
contractpraktijk naar de letter en de geest van de wet c.q. het naleven van de Auteurswet
opgenomen kan worden als subsidievoorwaarde in het cultuur- en mediabeleid luidt bevestigend.
Sedert 2017 is onderschrijven van de Fair Practice Code een voorwaarde voor het verkrijgen
van subsidie in de Basis Infrastructuur periode 2021–2024. Vanaf 2025 wordt hieraan
nog meer gewicht gegeven doordat de Fair Practice Code bij de uitleg van de algemene
beoordelingscriteria in de Basis Infrastructuur periode 2025–2028 de wijze waarop
instellingen de Fair Practice Code naleven, wordt meegewogen. Ook de doelstellingen
die de instellingen hebben om de implementatie van de Fair Practice Code binnen hun
organisatie voor te zetten en welke stappen de instelling zet om deze doelstellingen
te bereiken, spelen daarbij een rol.10
De leden van de SP-fractie vragen waarom de wetgevers in Duitsland en België een andere
interpretatie van de DSM-richtlijn met betrekking tot wettelijke vergoedingsrechten
voor online-exploitatie hanteren.
Het is niet aan de Nederlandse overheid om zich uit te laten over de beweegredenen
achter implementatiewetgeving van andere lidstaten van de Europese Unie.
De leden van de aan het woord zijnde fractie vragen ook om een reactie op het standpunt
van Platform Makers dat er op basis van de Europese DSM-richtlijn geen grond bestaat
om filmmakers hun aanspraak op een proportionele en billijke vergoeding voor bioscoop-
en andere vormen van (commerciële) vertoning van hun films te onthouden.
Makers van filmwerken hebben recht op een billijke vergoeding voor de vertoning van
hun filmwerken in de bioscoop. Dit recht kan worden teruggevoerd op artikel 18 van
de richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt dat uitdrukking geeft aan
het beginsel van een passende en evenredige vergoeding. Hiervoor is al meermaals aan
de orde gekomen dat dit niet per se een proportionele vergoeding behelst. Ook een
forfaitaire vergoeding kan onder omstandigheden een passende en evenredige vergoeding
opleveren. Er moet rekening worden gehouden met de contractsvrijheid en met een billijk
evenwicht tussen de betrokken rechten en belangen. Dit staat uiteindelijk ter beoordeling
aan de rechter. Met betrekking tot bioscoopexploitatie zal het BTW-convenant film
uit 2022 in ogenschouw moeten worden genomen. Het convenant is een overeenkomst tussen
de Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters (NVBF), de vereniging Filmdistributeurs
Nederland (FDN), de Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie, NAPA, de Vereniging
van Nederlandse Content Producenten (NCP), de Stichting Nederlands Fonds voor de Film
(Filmfonds) en de Staat der Nederlanden (vertegenwoordigd door de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). In het convenant is onder meer afgesproken
dat de leden van de NVBF en FDN via hun beroepsorganisaties een financiële bijdrage
leveren aan de productie van de Nederlandse publieksfilm (wat uiteraard ook in het
belang van filmmakers is) onder de voorwaarde van een verlaagd BTW-tarief voor de
toegang tot bioscoopvoorstellingen. In het convenant is opgenomen dat de afspraken
gelden voor zover artikel 45d van de Auteurswet ongewijzigd blijft voor zover het
de bioscoopsector betreft.
De leden van de SP-fractie vragen ook aandacht voor het gebruik van deepfakes. Wat
kunnen auteurs en artiesten die daarvan niet gediend zijn hieraan doen, zo vragen
deze leden.
Zoals eerder bij de beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van de
VVD en de PVV al is opgemerkt, kunnen rechthebbenden die niet willen dat hun beschermde
prestaties worden gebruikt om generatieve artificiële intelligentie te trainen dit
door middel van een daartoe strekkend voorbehoud aangeven om zo te voorkomen dat er
deepfakes van hen kunnen worden gemaakt. Los van de wijze waarop het algoritme is
getraind, kunnen rechthebbenden, mocht de output van generatieve artificiële intelligentie
te veel gelijkenis vertonen met hun beschermde prestaties, natuurlijk altijd een procedure
aanspannen vanwege een inbreuk op hun intellectuele eigendomsrechten. Verder kan tegen
het gebruik van een portret in een deepfake met een beroep op het portretrecht worden
opgetreden. Terwijl het gebruik van een stem, een persoonsgegeven in de zin van de
Algemene Verordening Persoonsgegevens, in een deepfake als daarvoor geen grondslag
bestaat, kan worden verboden op grond van de desbetreffende verordening.
De leden van de aan het woord zijn de fractie merken terecht op dat de recent tot
stand gekomen AI-verordening wel een transparantieplicht ten aanzien van deepfakes
bevat, maar geen verbodsrecht. Voornoemde leden vragen of het mogelijk is om de uitvoerende
kunstenaar en ieder ander natuurlijk persoon in de Wet op de naburige rechten het
uitsluitende recht toe te kennen om toestemming te verlenen voor het vervaardigen,
reproduceren, in het verkeer brengen of openbaar maken van een op deze persoon betrekking
hebbende deepfake. Hierbij zou voor de definitie van deepfake kunnen worden aangesloten
bij de recent aangenomen Europese AI-verordening. Het gebruik voor satire blijft dan
toegestaan, mits aan de transparantieplicht wordt voldaan, aldus deze leden.
Het voorstel van de leden van de fractie van de SP – waaraan de nog niet vaststaande
premisse ten grondslag ligt dat de hiervoor geschetste bescherming lacunes bevat oftewel
niet ver genoeg reikt – overstijgt de reikwijdte van het onderhavige wetsvoorstel.
De regulering van artificiële intelligentie betreft een betrekkelijk nieuw onderwerp
dat momenteel in het kader van de Europese Unie, waar ook het beleidsvoortouw rust,
wordt behandeld. Ik geef er de voorkeur aan mogelijke ontwikkelingen op het niveau
van de Europese Unie af te wachten, vooraleer op nationaal niveau de introductie van
nieuwe intellectuele eigendomsrechten te overwegen. Hierbij speelt tevens een rol
dat nog niet duidelijk is of het acquis communautaire voor het introduceren van nieuwe
intellectuele eigendomsrechten op nationaal niveau überhaupt ruimte biedt. Dit vergt
nader onderzoek, een uitvoerige consultatie van het veld en advisering van de afdeling
Advisering van de Raad van State.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.