Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Telecomraad (informeel) 4-5 maart 2025 (Kamerstuk 21501-33-1113)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1116
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 maart 2025
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over de brieven van:
– 14 februari 2025 «Geannoteerde agenda Telecomraad (informeel) d.d. 4–5 maart 2025»
(Kamerstuk 21 501-33-1113),
– van 8 januari 2025 «Verslag formele Telecomraad d.d. 6 december 2024» (Kamerstuk 21 501-33-1108),
en van 2 december 2024 «Antwoorden op vragen commissie over o.a. de Geannoteerde Agenda
van de formele Telecomraad 6 december 2024» (Kamerstuk 21 501-33-1099).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 februari 2025 aan de Minister van Economische
Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd.
Bij brief van 3 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
Voorzitter van de commissie, Wingelaar
Adjunct-griffier van de commissie, Muller
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van het
schriftelijk overleg inzake de informele Telecomraad die op 4–5 maart 2025 zal plaatsvinden.
Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Zij hebben naar aanleiding van de brief van 20 november 2024 inzake de «Geannoteerde
Agenda van de formele Telecomraad 6 december 2024» (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1096) reeds een vraag gesteld over de implementatie van de 5G-toolbox. Uit de beantwoording
blijkt dat Nederland zich in EU-verband actief blijft inzetten voor een gezamenlijke
Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken. In het «Verslag formele Telecomraad
d.d. 6 december 2024» (Kamerstuk 21 501-33-1108) wordt de 5G-toolbox echter niet genoemd. Tevens staat de 5G-toolbox niet op de «Geannoteerde
Agenda informele Telecomraad 4–5 maart 2025» (Kamerstuk 21 501-33-1113). Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de PVV-fractie waarom de 5G-toolbox
niet is behandeld tijdens de formele Telecomraad van 6 december 2024.
Antwoord
De resultaten van de Netwerk- en informatiebeveiliging (NIB) Samenwerkingsgroep, zoals
bijvoorbeeld tussentijdse voortgangsrapportages van de implementatie van de 5G toolbox,
zijn geen vast terugkomend onderdeel van de agenda van de Telecomraad. Het werk gaat
wel onverminderd door en Nederland blijft zich in dit verband dan ook actief inzetten
voor een gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, onder andere
door het uitwisselen van risicoanalyses en het delen van oplossingsrichtingen binnen
de NIB Samenwerkingsgroep.
De NIB Samenwerkingsgroep bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de lidstaten,
de Commissie en het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA).
In deze werkgroep wordt binnen de EU op regelmatige basis de voortgang van de implementatie
van nationale maatregelen besproken en is er mogelijkheid om informatie uit te wisselen
over risicoanalyses en oplossingsrichtingen. Nederland neemt actief deel aan deze
besprekingen.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie in het «Verslag formele Telecomraad d.d.
6 december 2024» dat de EU zich hard heeft gemaakt dat de International Telecommunications
Union (ITU) Oekraïne ondersteunt bij het inventariseren en herbouwen van beschadigde
en vernietigde telecommunicatie- en omroepinfrastructuur. Deze leden vragen waaruit
deze ondersteuning concreet bestaat en wat het aandeel van Nederland hierin is.
Antwoord
De International Telecommunications Union (ITU) heeft van oudsher een rol in het ondersteunen
van haar lidstaten bij (natuur)rampen. Deze ondersteuning bestaat zowel uit kennisexpertise
als uit materiële ondersteuning. Na de inval in 2022 hebben de EU-lidstaten, als onderdeel
van een grotere groep van circa 44 landen, de ITU opgeroepen deze ondersteuning ook
in te zetten bij de wederopbouw van de telecommunicatie-infrastructuur in Oekraïne.
De ITU-ondersteuning omvat vooral de regelmatige rapportage over de ICT-behoeften
in Oekraïne ten gevolge van de Russische inval, steun voor de wederopbouw van verwoeste
telecommunicatie en televisie-infrastructuur en het aanmoedigen van lidstaten en stakeholders
om op bilateraal niveau de samenwerking op te zoeken.
De wederopbouw kan echter pas starten wanneer de veiligheidssituatie dat toe laat.
Op dit moment werkt ITU aan het inventariseren van wat er nodig is en de daarmee gepaard
gaande kosten. Nederland blijft samen met de EU dit proces volgen en beziet hoe we
onze steun vorm kunnen geven wanneer de wederopbouw activiteiten beginnen.
Zij lezen verder in het «Verslag formele Telecomraad d.d. 6 december 2024» dat Nederland
heeft aangegeven dat het goed zou zijn als meer Europese bedrijven, waaronder mkb’ers,
actief deelnemen aan de activiteiten van de ITU en dat Nederland de deelname van bedrijven
aan ITU-activiteiten wil vergemakkelijken en de invloed van de EU wil versterken.
De leden van de PVV-fractie willen graag weten welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse
markt.
Antwoord
Het ontwikkelen van standaarden biedt kansen voor het concurrentie- en verdienvermogen
van Nederlandse bedrijven. Standaarden zijn een belangrijk instrument om Nederlandse
producten compatibel te maken voor internationale markten. Door Nederlandse bedrijven,
waaronder mkb-bedrijven, te betrekken bij de totstandkoming van standaarden zullen
deze beter toepasbaar worden voor de Nederlandse en internationale markt en beter
aansluiten bij de wensen van Nederlandse ondernemers.
De kennis en ideeën van het mkb omzetten naar standaarden is echter een langdurig
en kostbaar proces. Zowel in nationaal als in EU-verband wordt gekeken hoe de bedrijven
hierbij het beste kunnen worden ondersteund. Daarbij wordt ook gekeken hoe de standaardisatieprocessen,
waaronder die van ITU, efficiënter kunnen worden ingericht. Het doel is uiteindelijk
om de kosten en de doorlooptijd van het ontwikkelen van een standaard te beperken.
Bovendien lezen deze leden in het «Verslag formele Telecomraad d.d. 6 december 2024»
dat Nederland tijdens de Raad heeft voorgesteld om tijdens een toekomstige Telecomraad
uitgebreider te spreken over betere regelgeving voor het mkb in het digitale domein,
waarbij lidstaten voorbeelden zouden kunnen aandragen welke juridische definities
in wetgeving op digitaal gebied niet met elkaar in overeenstemming zijn of AI-taalmodellen
gebruikt kunnen worden om te kijken of er kansen zijn om regels samen te voegen of
te vereenvoudigen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke concrete punten
reeds hieruit naar voren zijn gekomen.
Antwoord
In navolging van het Nederlandse voorstel bij de Telecomraad wordt momenteel bekeken
welke knelpunten door bedrijven en brancheorganisaties in het digitale domein reeds
zijn gesignaleerd. Concrete nieuwe punten kunnen op dit moment nog niet worden genoemd.
De Europese Commissie heeft in het werkprogramma voor 2025 aangekondigd aan het eind
van het jaar een zogenaamde fitness check van Europese digitale regelgeving uit te
voeren, wat het kabinet verwelkomd en het is voornemens om actief bij te dragen met
voorbeelden uit de Nederlandse praktijk. Ook de expliciete aandacht voor het belang
van simplificatie van regelgeving bij de Europese Commissie wordt verwelkomd, zonder
de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen, conform het Regeerprogramma
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96).
Daarnaast lezen de leden in het «Verslag formele Telecomraad d.d. 6 december 2024»
dat de AI Action Summit in Parijs in het teken stond van AI, AI-innovatie, en de rol
die AI kan spelen in het ondersteunen van duurzame ontwikkelingsdoelen. Deze leden
willen weten welke rol hierin voor Nederland is weggelegd dan wel is ingenomen.
Antwoord
De AI Action Summit in Parijs vond plaats op 10 en 11 februari 2025. Waar de twee
eerdere AI Toppen (Bletchley Park en Seoul) in grote mate over veiligheidsvraagstukken
gingen, ging de Top in Parijs in grote mate over belang van investeren in AI, vooral
in Europa. Minister Beljaarts van Economische Zaken en Staatssecretaris Szabó van
Digitalisering en Koninkrijksrelaties vertegenwoordigden Nederland op deze top. Zij
namen deel aan diverse sessies en voerden gesprekken met internationale counterparts
en ondernemers.
Nederland heeft de «Verklaring over Inclusieve en Duurzame AI voor Mensen en de Planeet»
van de AI Summit Parijs samen met 61 andere landen ondertekend. Deze verklaring legt
algemene principes vast en identificeert de prioriteiten en nodige acties om het publieke
belang van AI te bevorderen, naar de duurzame ontwikkelingsdoelen te streven en de
digitale kloof te overbruggen. Zo zetten de ondertekenende landen zich in voor de
ontwikkeling van AI die open, transparant, ethisch, veilig en betrouwbaar is; het
vermijden van marktconcentratie om innovatie te stimuleren; het nastreven van positieve
uitkomsten voor arbeidsmarkten; het verduurzamen van AI; en het bevorderen van internationale
samenwerking en governance. Deze punten zijn in lijn met de Nederlandse beleidsinzet.
Ten slotte merken deze leden op dat de informele Telecomraad van 4–5 maart 2025 in
het teken staat van cybersecurity. De NIS2-richtlijn wordt in elk EU-land op een andere
wijze geïmplementeerd in nationale wetgeving, waarbij sterke verschillen tussen lidstaten
(kunnen) ontstaan. Zo is Duitsland voornemens om strengere regels te implementeren
ten aanzien van Chinese technologie in de hele toeleveringsketen van technologie.
De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre de implementatie van de NIS2-richtlijn
per lidstaat verschilt en of er reeds lessen zijn getrokken die blijken uit de implementatie
in andere lidstaten met betrekking tot de vermindering van administratieve lasten
voor bedrijven en specifiek voor het mkb.
Antwoord
De leden van de PVV en NSC vragen naar de implementatie van de NIS-2 richtlijn en
specifiek naar de uitvoeringslast van het mkb en andere bedrijven. In Nederland wordt
de NIS2-richtlijn met de Cyberbeveiligingswet (Cbw) geïmplementeerd. Het streven is
om de uitvoeringslast hiervan voor bedrijven zo veel mogelijk te beperken. Dit doet
het kabinet bijvoorbeeld door bij het regelen van de maatregelen waaraan bedrijven
in het kader van de zorgplicht moeten voldoen waar mogelijk aan te sluiten bij gangbare
cyberbeveiligingsnormen en (niet-bindende) kaders en richtsnoeren die door de Europese
NIS-samenwerkingsgroep worden ontwikkeld. Daarnaast worden er onder meer informatieproducten
en handreikingen beschikbaar gesteld die bedrijven helpen bij het gaan voldoen aan
de Cbw. Hiervoor worden ook Europese best practices met elkaar gedeeld. Voor het merendeel
van de NIS2-sectoren geldt overigens dat micro- en kleine ondernemingen niet onder
de NIS2-richtlijn vallen.
Is Nederland voornemens om – net als Duitsland – een strenger beleid te implementeren
ten aanzien van het toestaan van technologie uit landen met een offensieve cyberagenda
tegen Nederland?
Antwoord
Nederland regelt, net als Duitsland, ter implementatie van de NIS2-richtlijn in het
voorstel voor de Cbw nadrukkelijk de verplichting voor essentiële en belangrijke entiteiten
om passende en evenredige technische, operationele en organisatorische maatregelen
te nemen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen
te beheersen, incidenten te voorkomen en gevolgen van incidenten te beperken (zorgplicht).
In het kader van die verplichting zullen onder meer maatregelen moeten worden genomen
met betrekking tot de beveiliging van de toeleveringsketen. Zij moeten daarbij rekening
houden met de specifieke kwetsbaarheden van elke rechtstreekse leverancier en dienstverlener,
en met de algemene kwaliteit van de producten en de cyberbeveiligingspraktijken van
hun leveranciers en dienstverleners. Ook dienen zij rekening te houden met de resultaten
van op EU-niveau gecoördineerde risicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens
als bedoeld in artikel 22 NIS2-richtlijn1.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de thema’s die besproken
zullen worden tijdens de informele Telecomraad. Deze leden juichen het toe dat onder
leiding van het Poolse voorzitterschap extra aandacht wordt besteedt aan Europese
cybersecurity. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen over de onderhavige stukken.
Antwoorden op vragen commissie over o.a. de Geannoteerde Agenda van de formele Telecomraad
6 december 2024 (Kamerstuk 21 501-33-1096)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij te lezen dat het kabinet op Europees
niveau aandacht heeft gevraagd voor de aanpak van verslavend ontwerp en dit bij de
Europese Commissie onder de aandacht zal blijven brengen, zeker in aanloop naar de
Digital Fairness Act. Deze leden zijn van mening dat het aanpakken van verslavend
ontwerp, zeker in tijden van desinformatiecampagnes, óók onder cybersecuritybeleid
valt. Wat is de visie van de Minister ten aanzien van verslavend ontwerp in relatie
tot cybersecurity? Is de Minister van plan om het probleem van verslavend ontwerp
ook tijdens deze informele telecomraad ter sprake te brengen, met als focus de cybersecurity
van de samenleving? Kan de Minister aangeven wat de mogelijkheden zijn om verslavend
ontwerp op nationaal niveau reeds aan te pakken, in afwachting van een Europese aanpak
op basis van de Digital Fairness Act?
Antwoord
De aanpak van verslavend ontwerp heeft de aandacht van het kabinet. Wij zien echter
geen plek hiervoor binnen het cybersecuritybeleid, dat zich richt op de opgave om
Nederland digitaal veilig te maken.
Het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie stelt de agenda op. De onderwerpen
op de agenda van deze informele Telecomraad gaan niet over thema’s waar verslavend
ontwerp onderdeel van uitmaakt. Een interventie hierover is dan ook niet voorzien.
De digitale dienstenverordening (DSA) draagt al bij aan de aanpak van het verslavend
ontwerp. Bij de verplichte systeemrisico-analyses moeten zeer grote online platforms
en zoekmachines onder meer bekijken of hun diensten negatieve effecten hebben op «het
lichamelijke en geestelijke welzijn» van gebruikers. In dat kader doet de Europese
Commissie momenteel onderzoek naar onder andere de verslavende werking van naar TikTok,
Instagram en Facebook. Het kabinet wacht de resultaten van deze onderzoeken met belangstelling
af.
Er is weinig ruimte om verslavend ontwerp op nationaal niveau te reguleren. Het kabinet
is van mening dat de aanpak op Europees niveau het meest effectief is en daarom sterk
de voorkeur heeft. Het betreft hier bij uitstek een internationale markt en nationale
regels kunnen makkelijker omzeild worden. Bovendien is het voor ondernemers veel duidelijker
als er eenduidige regels in de EU gelden en die niet per lidstaat verschillen. Ten
slotte kan er met Europese wetgeving meer impact gemaakt worden zodat online dienstenaanbieders
hun ontwerp aanpassen. Consumenten worden hierdoor uiteindelijk beter beschermd. Daarom
zet het kabinet liever in op een Europese aanpak van verslavend ontwerp. De Minister
van Economische Zaken zal in samenwerking met de Staatssecretaris Digitalisering en
Koninkrijksrelaties de Kamer voor deze zomer informeren over de Nederlandse inzet
ten aanzien van de Digital Fairness Act.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat er op dit moment geen concrete
plannen zijn om geteste open-source oplossingen te beproeven in een pilot of te gaan
gebruiken. Ook lezen deze leden dat er geen plannen zijn zelf open-source-oplossingen
te ontwikkelen op de schaal waarop andere landen dat doen. Hoewel zij beide antwoorden
in principe jammer vinden, zijn zij vooral teleurgesteld over de gebrekkige motivatie
van deze antwoorden. Kan de Minister aangeven waarom er geen concrete plannen zijn
om de geteste open-source oplossingen te beproeven in een pilot of te gaan gebruiken?
Kan de Minister aangeven waarom Nederland niet zelf van plan is open-source-oplossingen
te ontwikkelen, waar andere landen dat wel doen? Wat is de visie van de Minister ten
aanzien van open-source in relatie tot cybersecurity en strategische onafhankelijkheid?
Kan de Minister aangeven of Nederland het belang van open-source in relatie tot cybersecurity
en strategische onafhankelijkheid bij de komende informele telecomraad gaat benadrukken?
Wat vindt de Minister van het oppakken van de ontwikkeling van dergelijke open-source-oplossingen
op EU-niveau of met coördinatie door de EU, zodat niet elke lidstaat zelf het wiel
opnieuw hoeft uit te vinden?
Antwoord
Op dit moment worden meerdere oplossingen in een haalbaarheidsstudie technisch beproefd.
Momenteel wordt in kaart gebracht wat er nodig is om deelfunctionaliteiten te gaan
gebruiken in kleinschalige pilots. Het doel van deze pilots zal zijn om te identificeren
hoe en of we deze oplossingen binnen de rijksoverheid kunnen gaan gebruiken. We zoeken
hierbij ook actief samenwerking met partijen zoals de VNG, gemeente Amsterdam, SURF
en anderen zodat ons werk ook de autonomie en weerbaarheid van de gehele publieke
sector en samenleving kan vergroten.
Onze beproeving is gericht op maximaal hergebruiken, waarbij ontwikkeling momenteel
aanpassing van bestaande open source oplossingen voor de Nederlandse situatie betreft.
Nederland heeft de samenwerking gezocht met andere landen en daarvoor in december
2024 een overeenkomst getekend met Duitsland en Frankrijk.
Door zo veel mogelijk in een open source samenwerking te doen kunnen we maximaal van
elkaars werk gebruik maken. Deze overeenkomst (intentieverklaring) zal aan de Kamer
worden meegezonden met de Verzamelbrief van maart 2025.
Open-source software biedt mogelijkheden in relatie tot cybersecurity. Doordat de
software voor grote delen open is voor iedereen, kunnen fouten en risico’s sneller
worden ontdekt en onderzocht. Waardoor gevolgen van mogelijke kwetsbaarheden kunnen
worden beperkt. Het gebruik van open-source software wordt daarom gestimuleerd. Tegelijkertijd
brengt het gebruik van open-source software ook mogelijke risico’s met zich mee indien
(eind)verantwoordelijkheden niet goed zijn belegd, bijvoorbeeld in het oplossen van
kwetsbaarheden. Organisaties dienen hun afhankelijkheid van software in de brede zin,
dus ook open-source componenten te beoordelen op mogelijke risico’s.
Ten aanzien van de strategische (on)afhankelijkheid refereren wij naar de Kamerbrief2 bijgevoegd bij de agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) die in oktober
2023 aan de Tweede Kamer is gestuurd. Daarin wordt aangegeven dat het kabinet zich
richt op versterking van de capaciteit voor Open Source Software (OSS) omdat dit voor
Nederland en de EU goede kansen biedt om afhankelijkheden in het digitale domein te
verminderen. In de brief worden verschillende acties voorgesteld om het ecosysteem
voor OSS verder te ontwikkelen, waaronder de deelname aan een European Digital Infrastructure
Consortium (EDIC), een Europees samenwerkingstraject. Dit is onder andere gericht
op het opzetten van een éénloketsysteem voor investeringen in bestaande en nieuwe
OSS-projecten die in Europa gebruikt kunnen worden.
Om het opensourcewerken te ondersteunen (en bevorderen) is binnen BZK een Open Source
Programmabureau, of OSPO, ingesteld en onderzoeken we hoe we deze functie ook Rijksbreed
zouden kunnen inrichten.
De agenda van de aanstaande Telecomraad laat het niet toe om het belang van open-source
in relatie tot cybersecurity en strategische onafhankelijkheid bij de komende informele
telecomraad te benadrukken.
Samenwerking op dit gebied is een uitstekend en vanzelfsprekend idee.
Duitsland en Frankrijk doen dit al enige tijd en sinds september 2024 is ook Nederland
betrokken bij deze samenwerking. Vanuit de deelnemende lidstaten onderzoeken we of
het European Digital Infrastructure Consortium voor Digitale Gemeenschapsgoederen het juiste instrument is om deze samenwerking
te ondersteunen.
Steun vanuit de EU en ondersteunende coördinatie is daarbij welkom. Deze moet wel
in het teken staan van versnelling van ontwikkeling en samenwerking.
Verslag formele Telecomraad d.d. 6 december 2024
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat bij de laatste Telecomraad Oostenrijk
een presentatie heeft gegeven over het raamwerk voor digitale vaardigheden dat zij
hebben ontwikkeld. Dit raamwerk kan beleidsmakers helpen in hun beslissingen om de
digitale vaardigheden van Europese burgers te versterken. Deze leden wijzen de bewindspersoon
erop dat er ook in Nederland zeer veel burgers zijn die digitaal achter blijven, zowel
in het gebruik van digitale middelen als in een goede cybersecurityhygiëne. Kan de
Minister aangeven wat de Nederlandse appreciatie is van het Oostenrijkse raamwerk?
Is Nederland van plan om het raamwerk ook in Nederland te implementeren? Kan de Minister
hier uitgebreid op reflecteren?
Antwoord
Het kabinet is bekend met het Europese competentiekader voor digitale vaardigheden
(DigComp3) dat heeft gediend als basis voor het Oostenrijkse raamwerk. DigComp is ontwikkeld
door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie en beschrijft
de digitale competenties voor burgers voor het leren, leven en werken in een digitale
samenleving. Het is een instrument dat beleidsmakers, onderwijsinstellingen en ondernemingen
in de EU lidstaten kan helpen. In het raamwerk is ook rekening gehouden met de opkomst
van nieuwe technologieën zoals AI. Anders dan in Oostenrijk ligt het in de Nederlandse
situatie niet voor de hand om een dergelijk kader rechtstreeks in verschillende sectoren
te implementeren. In het funderend onderwijs wordt het curriculum via een zorgvuldig
nationaal proces vormgegeven.
Onderwijsinstellingen in het beroepsonderwijs werken met beroepsgerichte kwalificaties,
hoger onderwijs instellingen zijn vrij om te kiezen voor specifieke competentiekaders
en op het informeel en non-formeel leren bestaat eveneens beperkte overheidssturing.
Toch is in Nederland in de afgelopen jaren DigComp ook incidenteel als inspiratiebron
gebruikt. Bijvoorbeeld bij de formulering van het kerndoel digitale geletterdheid
in de curriculumvernieuwing in het primair en secundair onderwijs4, bij het vormgeven van het Nationaal Groeifondsproject Npuls in het mbo en hoger
onderwijs5 en door sommige individuele onderwijsinstellingen6. Ook heeft het vorige kabinet op basis van DigComp onderzoek laten uitvoeren naar
de digitale vaardigheden van Nederlanders7. In de verkenning basisvaardigheden voor volwassenen na 2025, zoals op 13 november
2024 met uw Kamer besproken8, is ook rekening gehouden met het bestaan van DigComp9.
In het kader van het EU Actieplan digitaal onderwijs heeft de Europese Commissie in
de periode 2022–2024 de ontwikkeling van een Europees certificaat voor digitale vaardigheden
(EDSC) gebaseerd op DigComp onderzocht10. Met dit certificaat zouden mensen snel en eenvoudig hun digitale vaardigheden kunnen
laten erkennen door onder meer werkgevers en opleidingsaanbieders. De Europese Commissie
heeft op basis van een haalbaarheidsstudie en een proefproject met verschillende EU-landen
geconcludeerd dat dit kwaliteitskeurmerk niet voldoende toegevoegde waarde oplevert
voor Europese burgers11. In Nederland was na consultatie van diverse nationale stakeholders gebleken dat
dit initiatief niet in breed gedeelde behoeften voorzag, wat al eerder reden was om
niet deel te nemen aan het proefproject voor lidstaten.
Geannoteerde agenda Informele Telecomraad, 4 en 5 maart 2025 in Warschau, Polen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen nogmaals benadrukken dat zij blij zijn
dat het onderwerp cybersecurity onder het Poolse voorzitterschap zo hoog op de agenda
staat.
Deze leden begrijpen dat de Cyber Resilience Act (CRA) berust op standaarden die bedrijven
moeten implementeren die nog steeds niet zijn vastgelegd. Zij begrijpen dat het laatste
concept van de Commissie stelt dat «sommige normen alleen mogen worden geschreven
door vertegenwoordigers van in de EU gevestigde organisaties, evenals andere individuen
die effectief kunnen voldoen aan de belangen van de EU.» Kan de Minister aangeven
wat naar zijn idee de achterliggende gedachte is van een dergelijke tekstsuggestie?
Spelen hier geopolitieke ontwikkelingen een rol? Kan de Minister ook aangeven waarom
het zo lang duurt voordat de cybersecuritystandaarden zijn vastgesteld?
Antwoord
De CRA schrijft essentiële eisen voor waar producten met digitale elementen vanaf
11 december 2027 aan moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden.
Op welke wijze deze essentiële eisen kunnen worden vertaald naar concrete technische
maatregelen die de fabrikant toepast op het product, wordt uitgewerkt in normen (standaarden).
Gebruik van deze normen door de fabrikanten is overigens niet verplicht, maar geeft
marktpartijen, conformiteitsbeoordelingsinstanties en toezichthouders houvast en duidelijkheid
voor een eenduidige toepassing van de verordening.
De Europese Commissie heeft een normalisatieverzoek gericht aan de Europese standaardisatieorganisaties
CEN, CENELEC en ETSI. Hierin wordt deze organisaties verzocht om, in aanloop naar
de datum waarop de essentiële eisen verplicht worden, 41 normen op te stellen. In
artikel 2 van het standaardisatieverzoek zijn voorschriften opgenomen die erop gericht
zijn dat de normen, net als de essentiële eisen waar zij een uitwerking van vormen,
de publieke (veiligheids)belangen van de EU dienen. Het kabinet acht dit een verstandige
voorwaarde om te voorkomen dat partijen met belangen die strijdig zijn met die van
de EU, bijvoorbeeld door het verkrijgen van een aansturende positie binnen de normalisatiewerkgroepen,
hun invloed uit zouden proberen te oefenen op dit normalisatieproces, zeker waar het
gaat om cybersecurityeisen die bij moeten dragen aan de cyberweerbaarheid van de Europese
Unie.
De planning is erop gericht dat de normen beschikbaar zijn een jaar voor de datum
waarop de essentiële eisen verplicht worden, zodat fabrikanten hier bij het ontwerp,
ontwikkeling en productie van hun producten met digitale elementen rekening mee kunnen
houden. Het voorbereidende werk om deze normen op te stellen is al ruim een jaar geleden
van start gegaan, maar alsnog is de planning zeer uitdagend. Dit heeft ten eerste
te maken met het proces van normalisatie, waarin een zeer uiteenlopende groep van
experts vanuit zowel het bedrijfsleven als toezichthouders en wetenschap consensus
dient te bereiken over wat een passende uitwerking zou moeten zijn van de cybersecurityeisen,
en de procedurele stappen die moeten worden doorlopen om een norm vast te stellen.
Daarnaast speelt mee dat er nog weinig ervaring is met het uitwerken van verplichte
cybersecurityeisen aan hardware en software, het is voor een deel pionierswerk. De
eerste ervaring die hiermee is opgedaan betrof de uitwerking van 3 cybersecurityeisen
in de radioapparatenrichtlijn. De ervaringen en kennis opgedaan in dat proces worden
uiteraard meegenomen in het huidige proces voor de CRA-normen.
Het kabinet draagt bij aan een zo voorspoedig mogelijke werking van het normalisatieproces
door de kosten te vergoeden voor het door NEN verzorgen van het secretariaat voor
de werkgroep bij CEN CENELEC die normen voor de CRA opstelt, en door deelname van
experts van de Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) aan het opstellen
van de normen.
Daarnaast juichen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het toe dat er op Europees
niveau meer wordt samengewerkt op het gebied van cybersecurity. Dit heeft wellicht
wel gevolgen voor de manier waarop er op dit moment in Nederland wordt omgegaan met
cybersecurityincidenten en de rol van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Wat is de positie van het kabinet ten aanzien van één Europees meldpunt voor incidenten?
Antwoord
In lijn met het Nederlandse non-paper is het voor het kabinet van belang dat de complexiteit
en overlap binnen het Europese cyberlandschap wordt verminderd.12 Zo verkent het kabinet momenteel de mogelijkheid voor het laten doen van meldingen
van incidenten onder de CER-richtlijn bij het meldportaal voor de NIS2-richtlijn.
Daarbij heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen van de Cyber Resilience Act
(CRA) ingezet op het zoveel mogelijk laten aansluiten van de incidentmeldingen van
de CRA bij de meldplicht van de NIS2-richtlijn, en steunt het kabinet de oprichting
van het Europese centrale meldplatform voor de CRA. Het verminderen van administratieve
druk via één meldpunt voor incidenten is ook onderwerp van gesprek in de EU waar Nederland
bij betrokken is. Zowel bij het delen van best practices tussen lidstaten binnen het domein van cybersecurity, als het bijeenbrengen van meldpunten
van andere domeinen.
Daarbij is het voor het kabinet wel van belang om oog te houden voor de verschillende
doelen en verantwoordelijkheden vanuit de diverse domeinen en nationale competenties.
Worden derde landen door de EU betrokken bij het verbeteren van de samenwerking op
het gebied van cybersecurity? Welke landen zijn dit? Wat is de positie van Nederland
ten aanzien van deze samenwerkingen?
Antwoord
Er wordt door verschillende EU-instellingen en middels verschillende EU-initiatieven
op verschillende onderdelen en manieren samengewerkt met derde landen op het gebied
van cybersecurity. Voorbeelden zijn cyberdialogen van de EU met onder meer de Verenigde
Staten en het Verenigd Koninkrijk en samenwerking met derde landen als onderdeel van
het Digital Europe Programme. In lijn met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)
en de Internationale Cyberstrategie (ICS) is het kabinet voorstander van internationale
samenwerking ten aanzien van cyber.
Ten slotte willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het kabinet oproepen om
tijdens de informele Telecomraad te pleiten voor een stresstest voor onze vitale digitale
infrastructuren, om daarmee onze Europese afhankelijkheden van grote (Amerikaanse)
techbedrijven in kaart te brengen en te pleiten voor het bouwen van een Europees Digitaal
Ecosysteem om deze afhankelijkheden op termijn te verminderen.
Antwoord
Het kabinet vraagt op Europees niveau aandacht voor robuust beleid op digitale open
strategische autonomie. Daarbij past zowel het in kaart brengen en waar nodig mitigeren
van strategische afhankelijkheden, als het versterken van het eigen vermogen op digitale
sleuteltechnologieën en de digitale infrastructuur. Daarbij zal specifiek ook aandacht
worden gevraagd om de strategische afhankelijkheden die onze vitale digitale infrastructuren
hebben via een stresstest in kaart te brengen.
Ook roept het kabinet op tot het aannemen van een Europese strategie voor digitale
technologie, met als doel om onze concurrentiekracht, weerbaarheid en autonomie te
versterken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de bewindspersonen voor onderhavige stukken en
hebben op dit moment geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Telecomraad 4–5 maart 2025. Deze leden hebben hierover enkele
vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de cyberoefening ISIDOOR IV die
in november 2023 is uitgevoerd. Deze leden willen de Minister vragen of bij hem bekend
is of er in andere lidstaten soortgelijke oefeningen worden uitgevoerd en of er «best
practices» zijn die kunnen worden uitgewisseld? Kan de Minister aangeven of er is
nagedacht over hoe er onderling kan worden geschakeld tussen crisisdiensten van de
verschillende lidstaten als er zich een grootschalige cybercrisis en/of cyberincident
voordoet. En zo niet, of dit iets is wat de bewindspersonen willen agenderen tijdens
de Telecomraad?
Antwoord
Binnen de EU bestaan er twee netwerken waarin nationale autoriteiten van lidstaten
samenwerken op het gebied van cybercrisismanagement en waaraan Nederland actief deelneemt.
Op tactisch en strategisch niveau wordt samengewerkt binnen het EU-Cyber Crisis Liasions Officers Network (CyCLONe) ten aanzien van grootschalige cyberincidenten -crises. Binnen het CSIRTS-Netwerk
vindt samenwerking plaats op de meer technische en operationele kant van cyberincidenten
en -crises. Door andere lidstaten worden soortgelijke cyberoefeningen als ISIDOOR
IV uitgevoerd. Best practices worden door de lidstaten, waaronder Nederland, actief gedeeld binnen zowel het EU-CyCLONeals
het CSIRTS-Netwerk. Daarnaast is op 24 februari jl. de herziening van de EU «Blueprint
inzake een gecoördineerde respons op grootschalige cyberincidenten en -crises» (Blueprint)
door de Europese Commissie gepubliceerd. De herziene Blueprint heeft als doel om EU-actoren
en -netwerken inzicht te geven in hoe zij moeten samenwerken en hoe verschillende
mechanismen ingezet kunnen worden om grootschalige cybersecurity incidenten- en crises
te bestrijden. Uw Kamer zal via de reguliere BNC-procedure worden geïnformeerd over
de kabinetsappreciatie van de herziene Blueprint.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van Niinistö over
het versterken van de weerbaarheid van de EU en haar lidstaten. Het kabinet geeft
aan de waarde van goede civiel-militaire samenwerking en samenhang te onderschrijven
en zet zich hier zowel op nationaal als Europees niveau voor in. Deze leden willen
de Minister vragen of er onder civiel-militaire samenwerking op cybersecurity ook
de beveiliging van hooggerubriceerde informatie (HGI) wordt geschaard. Ook vragen
zij of het onderwerp beveiliging van HGI op EU-niveau geagendeerd kan worden.
Antwoord
Het delen – en beschermen – van hooggerubriceerde informatie (HGI) is ondermeer een
onderdeel van civiel-militaire samenwerking. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om
het delen van dreigingsinformatie tussen internationale en nationale civiele en militaire
entiteiten. Voor het kabinet is het essentieel dat het delen en beschermen van HGI
wordt gewaarborgd en hiervoor zet het kabinet zich in. Volgens het kabinet zijn HGI-systemen
essentieel aan het proces voor informatieveiligheid. Voor de EU en NAVO worden internationaal
afspraken gemaakt en nationaal geïmplementeerd.
Binnen het traject HGI wordt reeds samengewerkt met Defensie en is er al sprake van
civiel-militaire samenwerking. Juist om binnen de gehele rijksoverheid veilig informatie te kunnen verwerken en onderling te kunnen delen.
Naar aanleiding van een vraag van de heer Six Dijkstra wordt nu reeds onderzocht over
de mogelijkheden om een benchmarkonderzoek te doen naar hoe Nederland zich verhoudt
ten opzichte van andere landen op het gebied van de bescherming van hooggerubriceerde
informatie.13 De Kamer zal hierover (vertrouwelijk) geïnformeerd worden. Graag wachten wij de resultaten
van een dergelijk onderzoek af om te beoordelen of, en zo ja hoe, dit onderwerp het
beste Europees geagendeerd moet worden.
De leden van de NSC-fractie ondersteunen het belang van samenwerking tussen Defensie
en civiele bedrijven, om digitale weerbaarheid van Nederland tegen militaire en hybride
dreigingen te versterken. Op welke wijze worden – naast de Minister van Economische
Zaken en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – de Minister
en Staatssecretaris van Defensie betrokken bij de uitwerking van het Niinistö-rapport
en bij de EU-voorstellen over de paraatheid van de EU, alsmede bij de nog te verwachten
kabinetsposities hierover waar het gaat om cybersecurity?
Antwoord
De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie zijn gezamenlijk
verantwoordelijk voor de coördinatie van de overheidsbrede inzet en maatschappijbrede
aanpak om de weerbaarheid in het kader van militaire en hybride dreiging te versterken.
Later dit jaar volgt hierover een Kamerbrief met daarin de eerste concrete beleidsinzet
van het kabinet om de weerbaarheid te vergroten. Onderdeel van dit traject is de inzet
om in nauwe samenspraak met de andere departementen in internationaal verband het
weerbaarheidsbeleid binnen de EU en NAVO naar een hoger niveau te tillen. Daarin worden
ook de uitwerking van het Niinisto-rapport en de te verwachten voorstellen in het
kader van de EU Preparedness Union Strategy meegenomen, waaronder die op cybersecurity
en op civiel-militaire samenwerking. Op 21 februari is de kabinetsreactie op het Niinisto-rapport,
medeondertekend door de Minister van Defensie, de Minister van Economische Zaken,
de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw
Kamer verzonden14. Zodra de Preparedness Union voorstellen gepubliceerd zijn, worden deze eveneens
gezamenlijk beoordeeld, en wordt de Kamer zoals gebruikelijk nader geïnformeerd met
een BNC-fiche.
De leden van de NSC-fractie zijn bezorgd als het gaat om de ontwikkelingen met betrekking
tot de samenwerking tussen de Verenigde Staten en Europa. Kan de Staatssecretaris
toelichten welke uitdagingen en welke rol hij ziet voor Nederland, specifiek om niet
alleen een goede samenwerking tussen de Verenigde Staten en Europa te behouden, maar
ook tussen de Europese landen op het gebied van civiel-militaire samenwerkingen ten
aanzien van hybride dreigingen?
Antwoord
Samenwerking tussen de EU en de VS is cruciaal voor Nederland en Europa. De EU en
de VS staan samen sterker als partners. Het kabinet zet zich daarom in voor een constructieve
samenwerking met de Amerikaanse regering, zowel bilateraal als binnen EU-verband.
Het kabinet blijft zich ook inzetten ten behoeve van verdere civiel-militaire samenwerkingen
tussen Europese landen ten aanzien van hybride dreigingen. Door de grensoverschrijdende
verbondenheid van Nederland vormen dreigingen in andere landen ook een dreiging voor
de nationale veiligheid. Daarnaast levert Nederland, als onderdeel van de interne
markt en doorvoerland, een belangrijke bijdrage aan de weerbaarheid van andere landen
en de EU. Het is nodig om niet alleen op nationaal maar ook op Europees en internationaal
niveau te zoeken naar nieuwe oplossingen voor grensoverschrijdende problemen zoals
hybride dreigingen. In de brief aan uw Kamer van 6 december over weerbaarheid tegen
militaire en hybride dreiging hebben wij gewezen op het belang van bredere internationale
samenwerking in zowel bilateraal als in EU-, NAVO- en VN-verband, gericht op (multilaterale)
samenwerking op basis van gedeelde belangen – ook met minder gelijkgezinde landen.
De afgelopen jaren is er – gericht op een breed palet aan dreigingen die de nationale
veiligheid kunnen schaden – intensief gewerkt aan de weerbaarheid van Nederland. De
Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden vormt hiervoor het kader.
Later dit jaar volgt een aanvullende Kamerbrief over weerbaarheid tegen militaire
en hybride dreiging met daarin de eerste concrete beleidsinzet van het kabinet om
de weerbaarheid te vergroten.
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat er wordt gekeken naar expert-landen
zoals de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. Kan de Staatssecretaris aangeven
hoe deze landen met hun cyber-expertise betrokken worden ten aanzien van de paraatheid
en de versterking van Europa bij cybersecurity en tegen hybride dreigingen?
Antwoord
Het kabinet ziet meerwaarde in het leren van en uitwisselen van nationale best practices met andere EU-lidstaten op het gebied van cybersecurity en hybride dreigingen. Zo
heeft het kabinet bijvoorbeeld afgelopen jaar met een brede interdepartementale delegatie
onder leiding van de Staatssecretaris Digitalisering en Koninkrijksrelaties deelgenomen
aan de Tallinn Digital Summit in Estland. Daarnaast werkt het kabinet binnen verschillende
EU-gremia en -initiatieven nauw samen met andere lidstaten op het gebied van cybersecurity
en weerbaarheid tegen hybride dreigingen, waaronder met de Baltische staten.
Deze leden vinden het van strategisch belang dat Europa minder afhankelijk wordt van
niet-EU-technologie in kritieke digitale infrastructuur. De EU investeert in cybersecurity,
zoals kwantumveilige encryptie, maar het is onduidelijk hoe deze investeringen bijdragen
aan digitale autonomie en strategische soevereiniteit. Zij vragen of de Minister kan
toelichten hoe cybersecurity-investeringen binnen de EU bijdragen aan strategische
autonomie en welke inzet Nederland heeft om afhankelijkheid van niet-EU-technologieën
te verminderen?
Antwoord
In de agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)15 zet het kabinet in op tien prioriteiten die vanuit het geopolitiek en geo-economisch
perspectief het meest cruciaal zijn. Een van die tien prioriteiten is cybersecurity.
Hiertoe neemt het kabinet stimulerende maatregelen (promote), beschermende maatregelen
(protect) en maatregelen tot het verdiepen van internationale samenwerking (partnership).
Specifiek ten aanzien van cybersecurity heeft de EU een relatief sterke positie. De
EU is met name toonaangevend op het gebied van kennis. Voor cybersecuritydienstverlening
zijn er verschillende Nederlandse en Europese leveranciers. Daarnaast is Nederland
is een van de weinige landen waar hoogwaardige cryptografische producten en diensten
worden ontwikkeld en vervaardigd. Mede hierdoor is Nederland niet afhankelijk van
andere landen als het gaat om het beschermen van staatsgeheimen.
Tegelijkertijd loopt de EU achter op het gebied van innovatie en investeringen, zowel
ten opzichte van de VS als China. Ook zien we dat de meeste Europese cybersecuritybedrijven
gebruik maken van (deel)producten uit derde landen en deze vervolgens gecombineerd
aanbieden als een dienst. Vanwege sterke internationale concurrentie staat de Europese
positie onder druk. Veel bedrijven die snel groeien worden overgenomen door partijen
van buiten de EU. Hierdoor ontwikkelt de sector zich binnen de EU beperkt.
Investeringen in cybersecurity-innovatie kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van
meer producten en diensten binnen de EU en daarmee aan het verminderen van onze afhankelijkheid
van andere landen. Dit vraagt inzet op verschillende vlakken: een hoogwaardige en
autonome kennispositie, fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek, een
cybersecurity-arbeidsmarkt die voldoende capaciteit kan leveren, kennis en bedrijven
die binnen de EU ontstaan en blijven.
NL stimuleert actief dat EU gelden voor cybersecurity innovatie beter toegankelijk
worden voor het Nederlandse bedrijfsleven en onderzoeksveld. We doen dat via NCC-NL
en haar EU financieringsportaal, en het bijdragen van financiële ondersteuning. Dit
komt ten goede van het innovatieklimaat in NL, en draagt daarmee bij aan de NL strategische
autonomie.
Belangrijk blijft om te realiseren dat volledige uitbanning van afhankelijkheden niet
realistisch is. Voor het kabinet is belangrijk dat de risico’s van specifieke afhankelijkheden
met de grootste impact op de nationale veiligheid, het verdienvermogen en de maatschappij
op een bewuste en evenwichtige manier geadresseerd worden om de weerbaarheid te versterken.
De leden van de NSC-fractie pleiten voor effectieve cybersecurity zonder onnodige
regeldruk voor ondernemers. De implementatie van de NIS2-richtlijn en de Cyber Resilience
Act brengt nieuwe verplichtingen mee, maar vooral mkb-bedrijven dreigen hierdoor met
extra administratieve lasten te worden geconfronteerd. Deze leden vragen de Minister
of het waarborgen van de implementatie van de NIS2-richtlijn en de Cyber Resilience
Act werkbaar blijft voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en of de bewindspersoon
bereid is zich in te zetten voor vereenvoudigde meldprocedures en gerichte ondersteuning?
Antwoord
Wat betreft de Cyber Resilience Act geldt dat Nederland gedurende de onderhandelingen
voor de Cyber Resilience Act steeds oog heeft gehouden voor een goede uitvoerbaarheid
van de wet voor kleinere bedrijven. Dit heeft er toe bijgedragen dat het mkb op verschillende
manieren extra ondersteund wordt in de naleving van de CRA. Zo zullen er subsidies
beschikbaar gesteld worden en komen er specifieke trainingen voor mkb en kunnen zij
gebruik maken van een vereenvoudigd format voor de verplichte technische documentatie.
Daarnaast is het goed om te vermelden dat alleen fabrikanten, importeurs en distributeurs
van producten met digitale elementen aan de CRA zullen moeten gaan voldoen. Voor andere
producten geldt de wet niet. De meeste mkb’ers zullen dus niet aan de verplichtingen
van de CRA hoeven te voldoen, maar profiteren straks wel van de zekerheid dat door
hen in de EU aangeschafte digitale producten cyberveilig zijn.
Tot slot heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen van de Cyber Resilience Act
(CRA) ingezet op het zoveel mogelijk laten aansluiten van meldingen onder de CRA bij
de meldplicht van de NIS2. Het antwoord op de vraag aangaande de NIS2-richtlijn is
meegenomen in de beantwoording van de vraag van de leden van de PVV-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N.T.P. Wingelaar, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken -
Mede ondertekenaar
S.R. Muller, adjunct-griffier